Natuurbehoud is een kwestie van gezond eigenbelang

Column

Welke woorden hebben we voor de wereld die we delen?

Natuurbehoud is een kwestie van gezond eigenbelang

Natuurbehoud is een kwestie van gezond eigenbelang
Natuurbehoud is een kwestie van gezond eigenbelang

Met “De wereld die we delen” schreef journaliste Tine Hens een essay over onze verbondenheid met schimmels, bacteriën, salamanders, roodborstjes, bomen en over hoe deze planeet een democratie van soorten is en geen tirannie van een soort verdraagt. Dit is een fragment uit het boekje.

© Brecht Goris

Tine Hens

© Brecht Goris

Omdat we als mens deel uitmaken van de levende wereld om ons heen, hebben we natuur nodig om mens te zijn, geluk te vinden en gezond te blijven. Met De wereld die we delen schreef Tine Hens voor de Maand van de Filosofie een essay over onze verbondenheid met schimmels, bacteriën, salamanders, roodborstjes, bomen en over hoe deze planeet een democratie van soorten is en geen tirannie van één soort verdraagt. Dit is een fragment uit het boekje.

Als we even terugrekenen, dan weten we dat het eerste exemplaar van de Homo sapiens tweehonderdduizend jaar geleden verscheen. Zo’n tienduizend jaar geleden domesticeerden we planten en dieren. Het schrift ontstond 3500 jaar geleden. ‘Zelfs al nemen we de vroegste datering die we kunnen koppelen aan een prehistorische cultuur, dan nog behoort negentig procent van de geschiedenis van onze soort tot het wilde leven’, schrijft de Franse ecofilosofe Virginie Maris in Het wilde deel van de wereld.

We zijn allemaal verwant en dat we pakweg antibiotica kunnen gebruiken om ziekteverwekkende bacteriën te bestrijden, hebben we te danken aan het feit dat we op moleculair niveau voldoende lijken op schimmels om te profiteren van dezelfde biochemische innovaties.

Het is zeker zo dat de wilde wereld, of wat er nog van rest, zonder ons kan en wie weet, misschien wel beter af zou zijn, maar het omgekeerde is veel minder zeker.

We zijn weerloos zonder wildernis. Steeds meer studies tonen aan dat natuur goed is voor ons. Bossen en bomen blijken een heilzaam effect te hebben op ons lichaam en ons gemoed. Wandelen tussen bomen, verlaagt onze bloeddruk, onze hartslag en het cortisolniveau, wat samen met adrenaline een stresshormoon is. Als mensen tijd tussen bomen doorbrengen, werken ze beter samen, alsof bomen ons meer mens maken. Logisch, menen wetenschappers, we delen DNA met bomen, we hebben samen een evolutie doorgemaakt.

Is het beschermen van niet-menselijk leven uiteindelijk ook een reddingsvest voor onszelf?

De Amerikaanse bioloog en etymoloog Edward Osborne Wilson die in december 2021 op 92-jarige leeftijd overleed, omschreef de mens als biofiel. Van nature, meende hij, heeft de mens de neiging een band te zoeken met de natuur. We hebben een natuurlijke behoefte aan andere levensvormen.

Het is een prikkelende hypothese. Want als we gezond worden van natuur om ons heen, is dan ook het tegengestelde waar? Dat het uitsterven van soorten, het verschralen van de biodiversiteit ons ziek maakt? Lijden we als mensheid emotioneel en fysiek onder het verlies van andersoortig leven? En is het beschermen van niet-menselijk leven uiteindelijk ook een reddingsvest voor onszelf?

‘Biodiversiteits-hypothese’

In zijn vrije tijd telt de Finse epidemioloog Tari Haahtela vlinders. Het is een fijne hobby, maar ook een beetje triest omdat er door overmatig gebruik van pesticiden en de fragmentering van leefgebieden jaar na jaar minder vlinders te tellen zijn. In Nooit alleen thuis vertelt Dunn over een vreemde vondst van Haahtela die zijn werk en hobby onverwacht samenbracht.

Als vlinders in een bepaalde streek verdwenen, doken er bij mensen in de omgeving meer chronische infectieziekten op. Was er een verband? Of was dit gewoon een geval van toevallig samenlopende omstandigheden?

Haahtela toetste het af bij ecoloog Ilkka Hanski die op basis van gezondheidsgegevens sinds de jaren vijftig iets gelijkaardigs had vastgesteld. Terwijl de leefomgeving van mensen schoner en hygiënischer werd, steeg het aantal mensen met astma, allergieën, chronische infecties en inflammatoire darmziekten. Het leek alsof een afname van de biodiversiteit leidde tot een toename van chronische aandoeningen.

Wat als, vroeg Hanski zich af, niet langer de blootstelling aan bepaalde bacteriën het probleem was, maar het gebrek eraan? De mens had zich met zijn arsenaal aan chemische bestrijdingsmiddelen geperfectioneerd in het doden van schadelijke soorten en het uitroeien van ziektekiemen, maar misschien hadden we als nevenschade wat goed is voor ons ook uitgemoord? Alleen: hoe meet je het effect van wat er niet meer is? En hoe vergelijk je dat met een toestand die niet langer bestaat?

Op de kaart van Finland vonden Hanski en Haahtela een uniek proefterrein waar een zeker verleden en heden aan elkaar grensden. Karelië, dat sinds de Tweede Wereldoorlog uiteenviel in een Russisch en een Fins deel. De levensverwachting lag lager aan de Russische zijde van de grens. Mensen stierven er aan verkeersongevallen, alcoholisme en overmatig roken.

Maar de ziekten die aan de Finse kant het vaakst voorkwamen, astma, hooikoorts, eczeem, bestonden aan de overzijde amper. Wat ook opviel: de biodiversiteit was groter in het Russische deel waar de wegen smaller waren, de bermen weelderiger, de tuinen en erven rommeliger en wilder waren en de landbouw niet zo industrieel en monotoon was.

Hanski en Haahtela stelden vast dat bepaalde bacteriën die met planten verbonden waren simpelweg ontbraken in het leven van kinderen die in Fins-Karelië opgroeiden. Ze misten wilde natuur. Het leidde tot de ‘biodiversiteits-hypothese’: hoe minder biologische biodiversiteit in en om onze woonomgeving, des te kleiner de kans dat we in aanraking komen met de juiste bacteriën en dat heeft een effect op ons immuunsysteem.

Gezond eigenbelang

Kort samengevat, besloot Haahtela dat we vlinders moesten redden om het wonderlijke van de vlinder zelf, maar ook om onszelf te redden. Natuurbehoud is een kwestie van gezond eigenbelang.

Het klinkt goed en in overheidscampagnes die burgers willen wijzen op het belang van biodiversiteit of klimaatactie wordt er vaak mee uitgepakt. Hoe we zonder bijen geen aardbeien zouden eten of dat bomen de beste airco’s zijn omdat ze vocht en schaduw brengen in oververhitte dagen.

Komen we pas in beweging als modellen het economisch voordeel berekend hebben?

Het klopt allemaal en toch is er iets dat schuurt en wringt en hapert. Ik vermoed het eenrichtingsverkeer van de redenering. Want via een omweg doen we het weer, de mens in de kern van de fylogenetische boom manoeuvreren, terwijl we gewoon een ander twijgje zijn. Bovendien is het een verschraalde visie op de verbeeldingskracht en de emotionele lenigheid van die mens.

Zijn we enkel in staat bossen, bergen, rivieren, vuursalamanders, kuifmezen, weerschijnvlinders te beschermen omdat we er zelf baat bij hebben? Komen we pas in beweging als modellen het economisch voordeel berekend hebben? Wat dan met met alle waarden van de natuur die niet in boekhoudkundige tabellen af te vinken zijn? Dwingen we door te focussen op nutsrelaties de wilde natuur in een reductionistische mal?

Veel van wat is, is niet afhankelijk van onze waardering om te leven.

Veel van wat is, bestaat ook zonder ons.

Veel van wat is, verrijkt onze levens op een andere, onnoembare manier.

Welke woorden gebruik je voor het gevoel van je hand op de ruwe bast van een duizendjarige eik? Voor de geur van een herfstbos? Voor de blik van een steenbok op een bergwand? Voor de kracht waarmee paddenstoelen na een regenachtige nacht uit de grond schieten? Voor een winterkoninkje dat op de vensterbank landt?

Hoe komt het dat onze taal volgestouwd is met begrippen als performance, efficiëntie, stakeholder, maar opvallend arm en stuntelig is in het verwoorden van relaties met de levende wereld om ons heen? Is dat altijd zo geweest of is dat zo geworden?

“Inter-being”

De Amerikaanse auteur Richard Powers van wie verleden jaar Verwilderd verscheen, vertelt graag over zijn ontmoeting met een sequoia, nu negen jaar geleden. Het voelde alsof hij een stroomstoot kreeg. In dertig jaar had hij elf boeken geschreven, maar ‘het leek alsof ik het grootste deel van het verhaal van het aardse leven had gemist, namelijk alle andere wezens die handelen, intelligentie hebben en onderdeel zijn van deze planeet.’

Powers weigert stelselmatig de taal te spreken die de mens afzondert en die bomen of vogels in andere categorieën duwt. In het Engels heeft hij het over “the more-than-human”, een cultuur van “inter-being”. Het woord natuur gebruikt hij niet, wel vertelt hij over ‘our neighbours’ en hoe we slechts ‘one of the neighbours’ zijn.

Het verlies van biodiversiteit, de ontwrichting van het klimaat, maar ook het ontheemde gevoel van de hedendaagse mens balt hij samen in een begrip: “environmental crisis”, wat zich verder uitstrekt dan “omgevingscrisis”. Het gaat, aldus Powers, ‘over betekenis die we uit het oog verloren zijn.’ Onze eenzaamheid bevindt zich daar, in het verlies van betekenis en relaties met “our neighbours”. Waarbij die relatie niet noodzakelijk harmonieus is, het gaat over geven en nemen, je neemt niet meer dan je nodig hebt en zegt ‘dank je’.

Maar als ik het nu over ‘onze buren’ heb, is er dan iemand die begrijpt dat dat ook alle meer-dan-menselijke soorten omvat waar we niet op lijken maar wel verwant mee zijn? Wat is zelfs een Nederlands woord voor ‘inter-being’? En omgeving, klinkt dat niet te steriel, te afstandelijk, te ambtelijk voor de reikwijdte die ermee bedoeld wordt?

Welke woorden hebben we voor de wereld die we delen?

In Taal van de Toekomst zoekt de Nederlandse biologe en schrijfster Arita Baaijens naar die woorden. In een essay dat in het voorjaar van 2021 in De Groene Amsterdammer verscheen, omschrijft ze het als een poging om de taal te verwilderen, want taal weerspiegelt wat we vinden en waarom stamelen we toch zo als we het hebben over onze band met het meer-dan-menselijke? ‘Veel culturen kennen een uitgebreide woordenschat voor de verbondenheid tussen mens en natuur’, las ik bij Baaijens en ze verwees daarbij naar wat ze ervaarde tijdens studiereizen.

‘In de loop van de eeuwen poetsten we de intieme omgang met water, planten, dieren en bodemleven uit ons hart en uit onze woordenschat.’

In de vallei van de Altai in Zuid-Oost Azië vereenzelvigen mensen zich met de bergen die hen omringen.

Aan de westkust van Ierland voeren boeren gesprekken met de wind, de zee, het veen.

In Papoea-Nieuw-Guinea is de natuur geen zelfstandig naamwoord maar een being, wat ik hier wat onbeholpen hertaal als ‘zijnsvorm’.

Landschappen leven en zijn het waard om gehoord te worden. Maar hoe luister je naar bergen, bossen, de zee? En eerlijk, hoeveel ik ook van bomen, paddenstoelen en vlinders hou, ik zie mezelf er niet mee praten. Al boeit het me ook te weten wat me tegenhoudt.

‘We hebben moeite met die meerstemmige wereld’, meent Baaijens. ‘In de loop van de eeuwen poetsten we de intieme omgang met water, planten, dieren en bodemleven uit ons hart en uit onze woordenschat.’ Natuurvergetelheid, heet het bij filosoof Koo Van der Wal. Sprekende bergen of zeeën passen niet in onze uitleg van de wereld. Bovendien gedragen we ons als eigenaars van wat niet bij onze soort hoort. De natuur verdient beter, aldus Van der Wal, ze verdient een ‘grondhouding die uitgaat van een bezield verband tussen bestaansvormen, inclusief de mens.’

En als we de woorden niet vinden, kunnen we ze dan uitvinden? Het is waar Baaijens van droomt. Een woordenboek van de toekomst waarin vooruitgang, om het met de woorden van Powers te zeggen ‘gemeten wordt aan de manier waarop we ons mens-zijn rehabiliteren met het bestaan in de levende wereld.’

We zijn niet alleen. We delen een wereld.

Een wereld, aldus de Amerikaanse plantkundige Robin Wall Kimmerer, met een democratie van soorten en geen tirannie van een soort.

De wereld die we delen is een uitgave van Confituur Boekhandels.