Inspanningen van hogerhand blijven nodig
“‘Succesvolle ontwikkeling begint van onderuit (maar is kwetsbaar)’
Ontwikkelingsexperte Melanie Schellens keert terug naar huis, na drie jaar in Benin gewerkt te hebben. In die drie jaren stelde ze vast dat succesvolle ontwikkelingshulp van onderuit begint, lokaal. Met gedreven mensen, “changemakers” van eigen bodem die zichzelf organiseren.
Pascal Gbenou aan het infobord van de ferme-école SAIN (Solidarités Agricoles Intégrées)
© Melanie Schellens
Ontwikkelingsexperte Melanie Schellens keert terug naar huis, na drie jaar in Benin gewerkt te hebben. In die drie jaren stelde ze vast dat ontwikkelingshulp niet altijd een succesverhaal is. Maar als het dat wél is, dan is het omdat ze van onderuit begint, lokaal. Met gedreven mensen, changemakers van eigen bodem die zichzelf organiseren. Inspanningen van hogerhand blijven echter nodig.
We zijn op bezoek bij Pascal Gbenou, een boer in Benin. We waren er vaker, de afgelopen jaren in Benin, we durven hem ondertussen een vriend noemen.
Pascal is niet zomaar een boer, hij studeerde agronomie en zijn ouders hadden hem graag professor of ambtenaar zien worden. Hij koos echter voor het boerenbestaan en investeerde in een flinke lap grond (ruim 14 Ha) in Kakanitchoé, een dorpje zo’n 40 km ten noorden van Porto Novo, de officiële hoofdstad van Benin.
Hij bouwde er een bloeiend bedrijf uit, de ferme-école SAIN (Solidarités Agricoles Intégrées), met kleinvee, tuinbouw, allerlei fruitsoorten, rijstteelt en diverse experimenten gaande van viskweek, compostering, lokale ontwikkeling van ecologische meststoffen en bijenkweek tot en met biogas.
Diversificatie is hier geen modewoord. Naast de verschillende teelten biedt de boerderij ook gastenkamers, waarvan de inkomsten een welkome aanvulling bieden op het onzekere boerenbestaan.
Soms lijkt het alsof alles hier opnieuw moet uitgevonden worden. Maar Pascal zweert bij lokale oplossingen voor lokale problemen. Het maakt de Ferme-école ook bij uitstek een plek om te leren.
Niet alleen vinden verschillende mensen uit het dorp er werk, de organisatie draagt ook rechtstreeks bij aan de dorpsontwikkeling door de stichting van een lagere school en een gezondheidspost.
Er verblijven jaarlijks tientallen stagiaires en studenten. Dat zijn zowel jonge lokale boeren met dromen en ambities, als buitenlanders die hier een en ander kunnen opsteken over de realiteit op het terrein. Ze leren er de technieken van de landbouwstiel, zeker, maar ook ondernemerschap, nieuwsgierigheid, zin om te experimenteren en lokale toepassingen te zoeken, en zelfvertrouwen.
Dit vormingsonderdeel wordt gedeeltelijk gesubsidieerd op basis van partnerschappen en giften van verschillende ontwikkelingsorganisaties, waaronder de Belgische Collibri Foundation (Colruyt). Maar Pascal houdt het roer daarbij graag stevig in handen, hij is niet iemand die zich zomaar plooit naar de uiteenlopende wensen en prioriteiten van elke subsidiegever.
De boerderij is geen eiland, ze is geïntegreerd in het dorp en brengt sociale economie in de praktijk. Niet alleen vinden verschillende mensen uit het dorp er werk, de organisatie draagt ook rechtstreeks bij aan de dorpsontwikkeling door de stichting van een lagere school en een gezondheidspost. Boeren uit de omgeving kunnen er terecht voor advies en nieuwe ideeën.
Levensvatbaar
Er bestaan in Benin verscheidene initiatieven zoals de Ferme-SAIN, die ecologisch boeren koppelen aan agro-toerisme en/of vormingsmogelijkheden voor jongeren. Er zijn grote ondernemingen bij zoals Shonghaï, een rendabel bedrijf met meerdere vestigingen en bovendien een donor darling die veel internationale steun aantrekt, naast kleinere bedrijfjes die moeilijk zelfstandig het hoofd boven water kunnen houden en de steun aan grotere bedrijven soms ervaren als deloyale concurrentie.
Wat willen we nu eigenlijk promoten? Blijvende afhankelijkheid, of een investering waardoor mensen lokaal op eigen benen kunnen staan?
De Ferme-école SAIN zit ergens bovenaan in het middensegment. De boerderij maakt winst – enfin, een beetje, wanneer alles goed loopt. Het bedrijf kan zichzelf bedruipen en soms wat extra investeringen doen uit de eigen inkomsten. De stages en vormingsinitiatieven kosten uiteraard geld, daarvoor blijft externe financiering nodig.
Een Belgische stichting had daar onlangs vragen bij. Haar voorzitter raadde aan om Belgische studenten toch maar naar andere plaatsen te sturen, die “minder commercieel” werken. Dan sta je toch even te kijken. Wat willen we nu eigenlijk promoten? Blijvende afhankelijkheid, of een investering waardoor mensen lokaal op eigen benen kunnen staan?
Een van de grote uitdagingen voor al deze initiatieven blijft de lokale markt. Er is in Benin sowieso al niet veel vraag naar groenten, en voor kwalitatief en biologisch voedsel betalen Beniners niet graag extra. Veel van de oogst gaat naar “eco-bewuste” expats in de stad.
De Ferme-école SAIN, de eco-lodge van Armand in Dassa, het Centre St. Damien in Abomaye-Calavi, Sokonoun in Parakou, Les Ruchers in N’Dali, … ze trekken veel expats aan die het grijze Cotonou ontvluchten op zoek naar een paar dagen natuur. Autochtone gasten zijn nog in de minderheid.
En dat heeft niet alleen te maken met armoede; ook betere begoede Beniners eten te weinig groenten en fruit en betalen wel voor kwantiteit, maar niet zo makkelijk voor kwaliteit – bovendien zien zij kwaliteit nog te vaak als iets dat uit het buitenland komt, en duurzaamheid in de eerste plaats als een stevige betonconstructie.
Er valt dus nog wat te doen aan marketing en sensibilisering, maar er zijn ook van hogerhand inspanningen nodig.
Constructie van een betonnen bijenkast
© Melanie Schellens
Zelforganisatie en steun van bovenuit
Pascal Gbenou zou het zelf vergeten te vertellen, maar professor werd hij ook, aan de nationale landbouwfaculteit. Een ambtenarenbestaan is aan hem voorbij gegaan, maar hij is wel al jaren voorzitter van IFRIZ-Bénin (Interprofession de la filière du riz), een federatie van alle actoren actief in de rijstteelt in Benin.
En met name in de rijstteelt toont hij zowel de mogelijkheden als de grenzen van kleinschalige lokale actie. Rijst moet immers niet alleen geproduceerd worden, maar ook op de markt komen – hij moet bewerkt worden en verkocht geraken, in Benin en zo mogelijk ook in de buurlanden, meer bepaald Nigeria, waar Benin sterk afhankelijk van is. Daarvoor moeten de krachten gebundeld worden op nationaal en regionaal niveau; niet alleen om de producenten te versterken maar ook om de samenwerking met de andere actoren van de waardeketen – met name de verwerkers en verkopers, … te verbeteren.
Die zelforganisatie zorgt voor betere contractuele afspraken tussen de verschillende groepen, voor groepsaankopen en betere prijsbepaling, voor vorming en onderzoek met het oog op kwaliteitsverbetering, en ook voor promotie van de lokale rijst bij de eigen bevolking.
Met vereende krachten staan ze ook sterker om de overheid aan te sporen tot weldoordacht beleid, met oog voor de hele waardeketen, van de akker tot het bord.
Stijgende klimaatrisico’s vergen om te beginnen een doordacht waterbeleid en de nodige investeringen in infrastructuur. In tegenstelling tot sommige vooronderstellingen is rijst niet enkel een gewas voor de eeuwig natte velden in Azië. Verschillende variëteiten kunnen ook in Afrika prima groeien, mits de juiste bevloeiing in het plantseizoen.
In Benin wordt rijst ondertussen zowel geteeld in het vochtige zuiden, in de Collines (het drogere centrum van het land), en zelfs in het noorden waar het land tegen de onderkant van de Sahel aan schurkt.
De overheid kan die productie verder stimuleren door het gebruik van kwalitatief zaaigoed te ondersteunen, door prijsafspraken te reguleren en door te zorgen voor toegang tot financiering.
Die financiering moet ook helpen om de verdere verwerking lokaal te houden. Machines om de rijst te pellen, sorteren, voorstomen, … vergen investeringen die boeren niet zelf kunnen opbrengen, en waar overheidssteun voor nodig blijft zolang privé-investeerders achterblijven.
De Beninse overheid beschouwt rijst als één van de prioritaire gewassen in haar landbouwbeleid. Ze wil daarmee minder afhankelijk worden van import en de lokale voedselzekerheid versterken.
Ten slotte is er de commercialisering. Met de productie en verwerking op punt, kan Beninse rijst een alternatief bieden voor geïmporteerde Aziatische rijst. Maar dat gaat niet vanzelf. De “vrije markt” is een theoretisch concept dat in de landbouwpraktijk niet bestaat; niet bij ons en niet in het zuiden.
Er worden allerhande mechanismen ingezet om vraag en aanbod te beïnvloeden, ten goede en ten kwade. Landen kunnen elkaar daarmee kapot concurreren. Boeren voelen dat vaak het eerst, maar ook de consument en uiteindelijk het leefmilieu gaan eraan ten onder.
Landen kunnen ook hun eigen productie beschermen. Dat vergt opnieuw weldoordacht overheidsinitiatief om correcte prijzen te bepalen, om in-of uitvoer te beperken dan wel te stimuleren, initiatieven om de rijst ook lokaal te promoten, en om zelf het voorbeeld te geven door hem te serveren in schoolkantines, overheidsinstellingen, …
De Beninse overheid heeft dat goed begrepen en beschouwt rijst als één van de prioritaire gewassen in haar landbouwbeleid. Ze wil daarmee minder afhankelijk worden van import en de lokale voedselzekerheid versterken.
De sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis hebben deze keuze alleen maar relevanter gemaakt, maar niet gemakkelijker. Nog maar goed een decennium geleden, als antwoord op de voedselcrisis van 2008, was het beleid immers gericht op een heel andere overheidsinterventie, nl. het laten vallen van importheffingen. Daardoor werd geïmporteerde rijst weliswaar goedkoper voor de consument, maar dit fnuikte de lokale productie. Het toont nog maar eens de kwetsbaarheid van individueel lokaal initiatief.
En toch begint ontwikkeling van onderuit, lokaal. Met gedreven mensen, change makers van eigen bodem zoals Pascal en zoals die vele andere ondernemende Beniners die zichzelf organiseren. Maar om die dynamiek te bestendigen en minder kwetsbaar te maken zijn investeringen nodig, en een flinke scheut overheid, geen liefdadigheid.
Met dit artikel lever ik voorlopig mijn laatste bijdrage aan “De Ontwikkelaars” en verlaat ik de tijdelijke standplaats Benin. Terug in België dienen er zich de komende maanden en jaren nog een paar andere uitdagingen aan. Ik heb er alle vertrouwen in dat er genoeg talent schuilt in de volgende generatie om de reeks voort te zetten en de ervaringen vanuit het werkveld te delen, samen met wetenschappers en journalisten.