Moedertaal, kan dat nog? En vaderland, is dat nog ok?
“‘Onze rijke moedertaal’
Taal evolueert en dat is een doodnormale zaak, stelt MO*columnist Walter Zinzen. Maar er valt hem ook iets op: ‘Terwijl het taboe over schuttingswoorden is verdwenen, vindt een taalevolutie plaats naar meer zachtheid en respect. De tegenstelling kan niet groter zijn.’
Walter Zinzen: ‘Taal evolueert. Dus ja, laten we het n-woord maar achterwege laten.’
© Brecht Goris
Taal evolueert en dat is een doodnormale zaak, stelt MO*columnist Walter Zinzen. Maar er valt hem ook iets op in de taalevolutie. ‘Terwijl het taboe over schuttingswoorden is verdwenen, vindt een taalevolutie plaats naar meer zachtheid en respect. Die tegenstelling kan niet groter zijn.’
Ho! Moedertaal: kan dat nog? En vaderland: is dat nog ok?
Laatst pleitte een Nederlandse politica, een transvrouw, ervoor om de benamingen vader en moeder af te schaffen. Liever zou ze ouder 1 en ouder 2 willen horen, een voorstel waarmee ze niet alleen staat. We mogen al blij zijn dat ze niet ontkent dat je met zijn tweeën moet zijn om een kind te verwekken.
Maar wat moeten wij dan, simpele taalgebruikers? Is het Nederlands onze ouder-1-taal en vaderland ons ouder-2-land? Of omgekeerd?
Het is een voorbeeld van een merkwaardige evolutie die onze taal de jongste tijd typeert: enerzijds is er een tendens om een woordgebruik te hanteren dat als minder discriminerend of kwetsend wordt beschouwd, anderzijds is er een verruwing aan de gang die weinig minder dan spectaculair is.
Taal doet hetzelfde als haar gebruikers: ze past zich aan veranderende omstandigheden en nieuwe begrippen aan.
Op zich hoeft dat niet te verbazen. Taal doet hetzelfde als haar gebruikers: ze past zich aan veranderende omstandigheden en nieuwe begrippen aan. Wie zonder voorkennis vandaag een Middelnederlandse tekst leest zal er weinig tot niets van verstaan.
Maar wat we nu meemaken is meer dan een natuurlijke evolutie. De veranderingen worden gevoed en aangevuurd door ideologische motieven en/of veranderende morele criteria.
Kameraadschap boven beleefdheid
Laten we beginnen met de verruwing in de omgangsvormen, want daar lijkt heel wat minder over te doen dan over de versluiering. Die verruwing is grotendeels toe te schrijven aan de sociale media.
Iedereen, ook volstrekt onbekenden, wordt al meteen aangesproken als ‘beste’ en meestal ook met jij en jou. Thuis sprak ik als kind mijn ouders aan met de beleefdheidsvorm ‘u’. Dat is vandaag de dag van een ouderwetsheid die niet meer voor te stellen is. Ook voor de meeste radio- en televisiepresentatoren zijn we allemaal oude bekenden, die als goede vrienden, dus met jij, worden toegesproken.
Op school heb ik geleerd dat brieven beëindigd moesten worden met een ‘hoogachtend’ of ‘met de meeste hoogachting’. Heden staat er in het beste geval onder een mail iets met groeten, die vriendelijk of zelfs warm kunnen zijn.
Dat heeft allemaal te maken met nieuwe normen en waarden. Mensen zijn nu – daarvan gaan we toch uit — allemaal gelijk en beleefdheid is iets van de oude tijd toen de ene mens zichzelf meer waard vond dan de andere.
Daarom gaan we nu kameraadschappelijk om met jan en alleman, of beter gezegd met ieder menselijk wezen, want ‘alleman’ is uit den boze. Vraag het maar aan minister De Sutter die haar ambtenaren heeft gevraagd geen uitdrukkingen met “man” erin te gebruiken.
Vieze woorden
Het meest opvallend evenwel vind ik de verruwing van het taalgebruik als het over lichaamsdelen gaat, die in mijn jonge jaren slechts met de grootste omzichtigheid werden benoemd. Zo werd de plek waar ‘de rug van naam verandert’ poep genoemd, een woord dat zo te horen aan een revival bezig is.
Eigenaardig: in Nederland bestaat het woord ook, maar dan met korte oe en er wordt niet het lichaamsdeel mee bedoeld maar wat er uit komt. Poep bij ons is ‘kont’ geworden in zowat alle media.
Nog niet zo lang geleden was dat een vies woord. Wij kinderen kregen een draai om de oren als we het gebruikten, zo gemeen was het. Terwijl onze taal zo rijk is aan synoniemen: gat, zitvlak, achterwerk, bips, billen, het kan niet op.
Maar die zijn grotendeels in onbruik geraakt. ’Kont’ zal het zijn. Punt.
Een stukje over veranderende taal kan natuurlijk niet zonder seks. Het woord alleen al!
Het taboe op seksualiteit is volledig (?) verdwenen, wie zal er treurig om zijn?
Vroeger gingen verliefde mensen met elkaar naar bed, waar ze de liefde bedreven. Nu hebben ze seks met elkaar, van liefde is geen sprake meer. Het taboe op seksualiteit is volledig (?) verdwenen, wie zal er treurig om zijn?
Dat geldt ook voor de lichaamsdelen die je nodig hebt voor de seks. Toen ik Chiroleider was kwam er eens een jongetje naar me toe, die zei dat hij pijn had aan zijn ‘mannelijk’.
Verhullend taalgebruik! Als jongens onder elkaar hadden we het besmuikt over ons ‘pietje’ of, al iets stoutmoediger , onze ‘piet’.
Sedert het boek Ik, Jan Cremer in 1964 verscheen, waarin voor het eerst in de Nederlandstalige literatuur letterlijk open en bloot over seks werd geschreven, is alle schaamte weg gevallen. Waar het in de lessen over anatomie nog over penis ging, hebben we het nu onbeschroomd over piemel, lul of pik, terwijl zelfs Jan Cremer af en toe zijn jongeheer beschreef.
In diezelfde lessen anatomie leerden we dat dames de beschikking hebben over een vagina of vulva. Op café en aan de koffietafel hadden we het echter over ‘foef’, een populaire term, heel geschikt voor af en toe een ‘vuile’ mop.
Smakeloos zal u zeggen. Zeer zeker. Nu heeft iedereen het over ‘kut’, is dat beschaafder? Ook zonder peren? Het woordenboek vindt ‘kut’ alleszins nog altijd vulgair. Ook nu weer zijn de synoniemen niet te tellen: doos, spleet, gleuf, poesje, flamoes, wie biedt meer?
Of meer zachtheid en respect?
Schuttingwoorden waren het vroeger, nu wordt niemand nog rood bij het uitspreken ervan. De tegenstelling met de taalevolutie naar juist meer zachtheid en respect kan niet groter zijn.
Iemand die geen hogere studies heeft gedaan was niet lang geleden een laaggeschoolde. Nu is het een kortgeschoolde.
Een mens die niet kan zien is geen blinde meer, maar een visueel gehandicapte. Een dove is een auditief gehandicapte. Iemand die niet kan lopen is geen lamme of kreupele, maar een paralyse-patiënt.
Het is zelfs oppassen geblazen met het woord gehandicapt. De nieuwe omschrijving is: mensen met een beperking.
Niets is verboden, niemand wordt gestraft omdat hij/zij woorden gebruikt die voor anderen taboe zijn.
Soms is de vernieuwingspoging lichtjes belachelijk en heeft ze geen succes. Ooit heeft iemand geprobeerd van de werk- of poetsvrouw een ‘interieurverzorgster’ te maken en iemand anders vond ‘boeren’ een denigrerend woord en wou het vervangen door ‘agrariër’. Het waren vergeefse pogingen.
Sedert woke (op zich al een heel nieuwe term) zich gemeld heeft laait de discussie over wat ‘mag’ en wat niet soms hoog op. Een foute discussie: niets is verboden, niemand wordt gestraft omdat hij/zij woorden gebruikt die voor anderen taboe zijn.
Behalve natuurlijk als het om racistische of tot haat aansporende uitlatingen gaat. En daar wringt het schoentje.
Is het woord ‘blank’ bijvoorbeeld kolonialistisch? Natuurlijk niet. Toch vinden velen van wel. Ze willen het vervangen door ‘wit’. Dat is een loopje nemen met de realiteit. Ik heb op deze plek al eens eerder betoogd dat mijn koelkast wit is, maar mijn huid niet.
Goed, laten we aannemen dat we toch wit zijn. Dan hebben we dus een kleur. Waarom noemen we dan mensen met een zwarte, gele, groene of paarse huid ‘mensen van kleur’? Dat zijn wij, witten, toch ook? Zouden we niet-witten daarom niet beter anders gekleurde mensen noemen?
Vlaamse primitieven
Helemaal moeilijk is de discussie over het zogenaamde n-woord. De laatste keer was het schrappen van een aantal afleveringen van FC De Kampioenen de aanleiding.
Eén van de redenen voor die schrapping was het gebruik van het woord n***r. Ja, zo stond dat letterlijk in de krant. Wat in hemelsnaam is er mis met het woord? Martin Luther King had het onbekommerd over ‘negro’s’ in al zijn toespraken. Léopold Senghor baseerde zijn filosofie op ‘la négritude’. Wat kan er dan mis mee zijn?
Aanvankelijk niets, nu wel. Taal evolueert, ik zei het al. Van een neutrale aanduiding voor zwarte mensen is het woord langzamerhand verworden tot een benaming waardoor Afrikanen of zwarte Amerikanen zich gekrenkt, gekwetst of vernederd voelen.
Ik vond het als Vlaams student aan de toen nog tweetalige Leuvense universiteit ook niet leuk als de Walen ons voor Menapiërs of Vlaamse primitieven uitscholden. Met die termen was op zich ook niets mis, wel integendeel.
Dus ja, laten we het n-woord maar achterwege laten.
Hoewel: met taal weet je nooit. Wellicht wordt het ooit nog een Geuzennaam.
***
Beste MO*-lezer, dit is geen nostalgisch stukje van iemand die vindt dat alles vroeger beter was. Wel is het een poging om een ietwat monkelende analyse te maken van hedendaags taalgebruik door iemand die in zijn jonge jaren filoloog wou worden. Een vak dat niet meer bestaat. Tegenwoordig zijn mensen die zich met taal bezig houden ‘linguïsten’. Nee, taalkundigen worden ze niet genoemd. Te moeilijk.