Vragen over thuis, deel 1
“‘Op zoek naar thuis in Afropees Brussel’
Wat is thuis wanneer je tussen verschillende werelden in opgroeit? Het gebouw waarin je woont, de geur van vertrouwde keukens, een jurk met veel kleuren? Lisette Ma Neza gaat op zoek naar plekken, groepen, winkelstraten waartoe ze kan of mag of wil behoren.
Lisette Ma Neza
© Charis Bastin
Wat is thuis wanneer je tussen verschillende werelden in opgroeit? Het gebouw waarin je woont, de geur van vertrouwde keukens, een jurk met veel kleuren, een woord — Afropeaan — dat beide helften erkent? Lisette Ma Neza gaat op zoek naar plekken, groepen, winkelstraten waartoe ze kan of mag of wil behoren.
Thuis is, in de eerste zin van het woord, de plek waar ik woon. Deze eerste betekenis van dit simpele woord waar ik nog niet aan uit kan zit hem in zijn oorsprong: thuis is namelijk een samentrekking van ‘te’ en ‘huis’. ‘Huis’, een bouwwerk dat dient om in te wonen. ‘Wonen’, ergens voor een langere tijd verblijven.
Toen er dinsdag bij mij thuis werd aangebeld, liek ik trots de trap af, op weg naar de voordeur. Ik zou er het eerst zijn, want dit zou geen jong, onbevangen meisje zijn dat met mijn zusje wilde buitenspelen, of een klusser die kwam kijken naar een of andere installatie of de dakkapel — nee, ik weet dat de bel voor mij gaat.
Er stond een reis voor de deur, een reis waarvan ik nog niet weet of ik die zal willen maken, een reis die nog beginnen moet: het boek Afropean van Johny Pitts. Waarin hij van stad tot stad doorheen Europa reist om de Afrikaanse diaspora te bezoeken, te leren kennen en in kaart te brengen. Van Stockholm over Moskou tot in Lissabon en Amsterdam, Marseille en ga zo maar even door. Zijn reis en reflecties vat hij samen in zijn fotografie en zijn schrijven.
Johny Pitts is een Britse schrijver, spreker, fotograaf, filmmaker en journalist, die net als ik tussen werelden in opgroeit. Op zijn manier is hij zwart en wit, is hij van hier en van daar, is hij Afrikaans en Europees (hij schreef dit boek vóór de Brexit), en op zijn manier probeert hij de dubbelheid van zijn bestaan te vatten en in woorden uit te drukken.
Ik ben volledig Europees en volledig Afrikaans, en in deze volledigheid komen twee continenten in mij samen en dat is dat.
Ik lees de introductie, waarin hij het over de titel heeft. Een “Afropeaan”, denk ik… Wat is dat eigenlijk? Ik gebruik het woord al jaren zonder erbij stil te staan. Wie zijn dat? Waar zitten zij? Ben ik er een? Dit continent hier, dit Europa, is dat ook van mij?
Ik heb het niet vaak voor mogelijk gehouden, dat ik net zo Europees ben als elke andere Europeaan. Niet enkel voor de helft, niet enkel in mijn spreken en schrijven of omdat mijn paspoort het bewijst. Ik ben nog niet bij de eerste halte van Johny’s reis, ik ben nog niet ben ingestapt, en ik leer al: ik ben volledig Europees en volledig Afrikaans, en in deze volledigheid komen twee continenten in mij samen en dat is dat.
Hoofdstuk Brussel
Ik blader gelijk door naar een hoofdstuk waarvan ik denk dat het mijn favoriete zal zijn: hoofdstuk Brussel. Ik lees hoe Marie Daulne, de oprichtster van de band Zap Mama, als een soort omgekeerde kolonisatie (mocht dat bestaan) het Europese landschap ook het hare maakt. En hoe zij het Afrikaanse continent terugclaimt door de term Afropeaan tot leven te brengen.
Thuis, nog steeds het bouwwerk waarin ik voor een langere tijd verblijf, duik ik met mijn neus in de wijk waar het naar mijn vlechtjes ruikt, waar gelachen wordt en waar de Afrikaanse snackbar gevuld is met wat ooit Zaïre was, Senegal en Benin. Ik lees hoe een toeschouwer, een passant, door de straten van Elsene wandelt, en een dag later leg ik dezelfde weg af als de schrijver van het boek, met het boek onder mijn armen als een reisdgids.
Ik neem mij voor om me vaker door Johny te laten leiden doorheen dit continent — zolang de grenzen open blijven en de codes niet te warm kleuren.
Misschien vind ik wel een thuis. En met deze thuis bedoel ik een plek, niet per se een bouwwerk, een groep mensen, een winkelstraat, een geur… waartoe ik mag (of kan, of wil) behoren. Iets of iemand of meervoud waarvan ik mag zijn. Hoewel ik Brussel een goed begin vind, een stad waar thuis begint.
Sista, sista!
Soms luister je naar muziek en wens je dat je een nummer weer voor het allereerst kunt beluisteren, kunt voelen. Dat je niet weet waar in het lied de muziek jou je het best doet voelen. Dat heb ik met Brussel. Kon ik haar maar voor de allereerste keer weer bezoeken, weer superbang zijn en vol verwondering door haar heen slenteren.
Gelukkig is Brussel een stad waarin je kan doen alsof je haar niet kent. Terwijl de roltrappen aan het metrostation Naamsepoort me weer boven de grond brengen, zie ik het weer. Hoe ik hier ooit spulletjes kwam halen voor mama. Zeepjes en andere dingen om goed voor jezelf te zorgen. Hoe ik dacht dat niemand op mij leek en tegelijkertijd iedereen op mij leek. Ik voel het weer. Het kroeshaar, alles is zoals ik ben en niets hoort echt bij mij.
Op de grond, onderweg van de roltrappen naar de galerij waar het naar mijn vlechtjes ruikt, zit een vrouw op een krukje, zoals mijn oma wel eens zit. Ze verkoopt paarse groenten. Ik wil bijna een foto maken om oma een appje te sturen en haar te vragen wat het ook alweer is, hoe het ook alweer smaakt, maar ik hou mijn telefoon in mijn zakken.
De vrouw draagt hakjes en een jurk met veel kleuren. Het doet me denken aan een Zuid-Amerikaanse vriendin, die het belachelijk vond dat het straatbeeld zo weinig kleur had wanneer ze bij mij op bezoek kwam. Kleding zo kleurloos als de huizen.
Wanneer ik de galerij binnenstap, de snackbar zie waarin wat Zaïre was, Benin en Senegal zie staan en de keukens ruik, voel ik mij helemaal in het boek getreden.
‘Sista! Sista!’ Vanuit een van de kapsalons roept een vrouw en ze trekt aan haar eigen haren, haar vlechtjes. Ik ken dit gebaar en ik schaam me heel even. Ja, ik moet ze snel weer opnieuw laten invlechten. Ik twijfel of dit het juiste moment is en denk aan een ander boek, Amerikanah van Chimamanda Ngozi Adichie — waarin ik leerde dat je mag schrijven over galerijen waarin zwarte mensen samenkomen. Dat je mag schrijven over zusterschap en kroeshaar.
‘Sista! Sista!’ Ik glimlach naar de vrouw en schud mijn hoofd met een blik die ‘Ik kom nog terug!’ zegt. Ze schudt haar hoofd van ‘Dat zal wel!’ en ineens begrijp ik iets. Ik slik eindelijk een vraag in waar ik het hele jaar op heb zitten kauwen. Waarom zwarte vrouwen, direct en indirect, bewust en onbewust schrijven over zwart en vrouw zijn. Nu weet ik het. Om de zwarte vrouw haar bestaansrecht terug te geven.