De maand van een leerkracht Nederlands voor anderstaligen
“‘Als de drang om te communiceren groter wordt dan de angst om fouten te maken’
Fadel komt uit Libië en spreekt drie talen: zijn moedertaal is Berbers maar hij spreekt even vloeiend Arabisch en Engels. Toch ondervind leerkracht Nederlands en MO*columniste Patricia Campailla bij hem een grote weerstand om Nederlands te praten.
Patricia Campailla: ‘Soms zijn er van die lessen die mij doen zweven. Omdat cursisten niet doorhebben dat ze de angstdrempel om te praten overschreden hebben.’
© Konstantinos Tsanakas
Fadel komt uit Libië en spreekt drie talen: zijn moedertaal is Tamazight maar hij spreekt even vloeiend Arabisch en Engels. Toch ondervindt leerkracht Nederlands en MO*columniste Patricia Campailla bij hem een grote weerstand om Nederlands te praten. ‘Hoe kan ik ervoor zorgen dat talenknobbel Fadel ook zonder schroom Nederlands gaat praten?’
Wie is Patricia Campailla?
Patricia Campailla geeft al jarenlang lessen Nederlands aan anderstaligen en blogt voor MO*. Tussen oktober 2020 en juni 2021 begeleidde ze een groep van tien cursisten in een opleiding elektriciteit. Nederlandse vaktermen moesten worden aangeleerd en spreekdurf bevorderd. Allen zwaaiden in juni af met een certificaat van elektricien op zak, en sommigen vonden zelfs meteen een job. Voor de MO*columns van november geeft ze een inkijk in dat leerproces.
Wanneer hij opleiding elektriciteit aanvangt, is Fadel ongeveer twee jaar in België en spreekt hij amper Nederlands. Als leerkracht Nederlands voel ik een grote weerstand bij hem om Nederlands te praten. Zijn grote vijand is het Engels: steevast spreekt hij me aan in het Engels, steevast komt hij er niet mee weg.
Ik hou van dat soort uitdagingen. Over acht maanden zal Fadel, koste wat het kost, voldoende Nederlands spreken om zich uit de slag te trekken als elektricien. Ik ben op dat gebied niet aan mijn proefstuk toe.
Een andere vijand die ik herken bij Fadel is wantrouwen, verpakt in een laag onverschilligheid. Vanaf dag één voelde ik aan: deze man heeft geleerd zich te hullen in een dik pantser en laat niet makkelijk vreemden toe.
Het Lam Gods
In het atelier zet Fadel er vaart achter. Zijn beperkte Nederlands maakt hij ruimschoots goed met zijn technische kennis en werktempo. Vandaag vraag ik hem om me uit te leggen wat hij aan het doen is. Het is een klassieke spreekoefening die op het eerste zicht eenvoudig lijkt. ‘Ik monteer een buis op de muur. Ik trek draden door de buis. Ik sluit de draden aan.’
Een stuk moeilijker wordt het als je dit moet doen in het Nederlands terwijl je nog moeite hebt met alledaagse woordenschat. Ik wacht geduldig en werp hem een bemoedigende blik toe.
Het is niet helemaal juist maar het is Nederlands. Ik laat de fout passeren om zijn zelfvertrouwen niet te hinderen.
Nadat hij uiteindelijk met de juiste vaktermen enkele aanvaardbare zinnen heeft geproduceerd, staar ik nieuwsgierig naar het opschrift op zijn zwarte T-shirt: ‘Lamb of God?’ ‘
Ja’, glimlacht hij. ‘You know it?’.
‘Wablieft?’ antwoord ik routineus.
Hij rolt even met de ogen. ‘Weet je dat?’
Het is niet helemaal juist, maar het is Nederlands, ik laat de fout passeren om zijn zelfvertrouwen niet te hinderen. In Engels doorspekt met enkel Nederlandse woordjes legt hij uit dat Lamb of God een metalband uit Amerika is. ‘You know, the Lamb of God and all this shit’.
Fadel is een stoere rebel uit Libië. Hij heeft lak aan godsdienst en nog meer aan het regime in zijn land. Ik mag hem wel, want ik vermoed dat onder de stoere façade een hart van goud schuilt. Hij vertelt me dat hij gitaar speelt, metal enzo.
Onze babbel duurt niet langer dan een minuut maar ik voel dat de kiem voor een vertrouwensband gelegd is. Nu komt het erop aan om het pas geplante zaadje met veel zorg en geduld te omringen.
Pas aan het einde van de opleiding kom ik erachter dat Fadel deze opleiding net koos omdat hij hoorde dat hier intensief wordt gewerkt aan Nederlands. Wat een geluk dat ik me niet van de wijs liet brengen door zijn stoere façade.
Leren praten over alledaagse dingen
Een van de mooiste momenten die ik in mijn job kan tegenkomen, is wanneer cursisten spontaan beginnen te praten over een onderwerp dat zomaar uit de lucht komt vallen. Uitgebreide lesvoorbereidingen met stapels papieren vol regels en instructies zijn wat mij betreft eerder een belemmering bij het lesgeven.
Het volstaat een doel voor ogen te hebben, en pm dat doel te bereiken gebruik ik mijn zintuigen: luisteren, observeren, de energie voelen en vooral zelf niet te veel praten. Ervaring doet de rest. Soms zijn er lessen die mij doen zweven. Omdat cursisten niet door hebben dat ze de angstdrempel om te praten overschreden hebben. Dat zijn gouden momenten.
Voor anderstaligen is het best confronterend om te merken dat ze maar met moeite over de meest banale dingen kunnen praten.
We zitten nu ongeveer een maand ver in de opleiding en ik vraag de cursisten om mij te vertellen wat ze die ochtend gedaan hebben. Het is een oefening in praten over gewone, alledaagse dingen. Voor anderstaligen is het best confronterend om te merken dat ze maar met moeite over de meest banale dingen kunnen praten.
In het begin krijg ik tien passieve blikken als reactie. Waar heb ik het over?, lijken ze zich af te vragen. Maar ik geef niet op en vertel over mijn eigen dag. ‘Ik ben om zeven uur opgestaan. Eerst heb ik koffiegezet. Terwijl de koffie liep, heb ik een douche genomen.’
Dan wijs ik naar mijn wang. Terwijl ik met mijn handen een scheerapparaat naboots vraag ik: ‘Hoe noem je deze actie?’ Vier cursisten hebben gladgeschoren wangen maar niemand kent het antwoord. Het verbaast me niks, “zich scheren” is een moeilijk werkwoord in het Nederlands.
De cursisten beginnen het nut van de oefening in te zien. Ze experimenteren met het nieuwe werkwoord. Ik leg uit dat het niet nodig is om te specificeren met ‘Ik heb mijn baard geschoren’ want ‘Jullie zijn mannen, ik weet dat jullie niet jullie benen of oksels scheren.’ Daarop volgen gelach en niet-begrijpende blikken: wat zijn oksels? Zo leer ik hen praten over dagdagelijkse dingen op een spontane manier. In de drie belangrijkste tijden: verleden, heden en toekomst.
Smalltalk speelt een grote rol bij de integratie in een werkomgeving.
Niet zelden hoor ik van bedrijven: ‘Communicatie over het werk lukt wel, maar we vinden een gewoon gesprek over koetjes en kalfjes ook belangrijk’. Smalltalk speelt een grote rol bij de integratie in een werkomgeving. Al te vaak wordt het belang ervan onderschat.
Cursisten zitten vaak in klaslokalen met twintig of meer mensen, waardoor de spreekkansen per cursist beperkt zijn. Ze leggen examens en testen af die hen een bepaald niveau toekennen. Maar lang niet iedereen die een niveau behaalt, blijkt daadwerkelijk op dat niveau te kunnen communiceren.
Mooie accidenten
Wanneer Fadel aan de beurt is, probeert hij tegen beter weten in om zich ervan af te maken met: ‘Ik heb niks gedaan in het weekend.’ ‘Dus je bent opgestaan en terug gaan slapen?’ Gelach. Sheyaar schiet hem te hulp: ‘Heb jij gitaar gespeeld?’, waarop ik hem een dankbare blik toewerp. Fadel zoekt naar de juiste woorden. Met mijn ogen maan ik de anderen aan tot stilte, ze mogen Fadels denkproces niet onderbreken.
Na een korte zucht geeft hij zich over en steekt hij van wal. Een paar dagen geleden was hij met een vriend iets aan het maken met een kolomboormachine. Ik schrijf het woord kolomboormachine op het bord, we zitten tenslotte in een technische opleiding. Fadels’ hand kwam in aanraking met de boorkop waardoor een vingernagel beschadigd werd. Hij liet het een paar dagen op zijn beloop, want voor zoiets ga je niet naar de dokter.
Gisteren besloot hij om te proberen wat gitaar te spelen. Maar dat was geen goed idee, lacht hij. De vingernagel zit enkel nog met een klein stukje vast, hij heeft er een pleister omgedaan. Nu maakt hij de pleister los en om beurt beoordelen we hoe de nagel eraan toe is.
Terwijl ik op de vensterbank leun, vertel ik hoe ik lang geleden ook eens een vingernagel kwijtraakte, van mijn duim nog wel. Geboeid kijken tien paar ogen me aan: ‘Wat is gebeurd met jou?’
Zinsconstructies met ‘er’ uitleggen is een haast onmogelijke klus als je werkt met mensen die nog moeite hebben met basisgrammatica.
Ik laat de foute zinsconstructie bewust passeren. Zinsconstructies met ‘er’ uitleggen is een haast onmogelijke klus als je werkt met mensen die nog moeite hebben met basisgrammatica. Het zou de spontane praatsessie die ik voel aankomen helemaal in de kiem smoren.
Dus vertel ik verder over mijn persoonlijke ervaring van jaren geleden, toen ik net na het fluitsignaal nog snel op een trein sprong. Mijn duim raakte tussen de deuren geklemd.
Geklemd, vastklemmen, beugelklem: het zijn woorden die tot het vakjargon van een elektricien behoren. De cursisten willen weten hoe mijn verhaal afloopt. ‘Ik wil het wel vertellen, maar jullie moeten goede vragen stellen.’ Zo krijgen ze stukje voor stukje te horen hoe ik op de spoedafdeling terechtkwam en bijna flauwviel toen een verpleegster mijn duimnagel uittrok, zonder verdoving.
Dan stel ik een vraag die op het eerste zicht idioot lijkt: ‘Heeft iemand nog mooie accidenten meegemaakt?’ De cursisten zijn niet meer te houden. Het lijkt wel een wedstrijdje “Wie heeft het strafste accident meegemaakt?” Dat ze dit allemaal in het Nederlands vertellen, ontgaat hen, de drang om te communiceren is groter dan de angst om fouten te maken.
Met een opgetogen gevoel fiets ik na de les huiswaarts. Het vertrouwen is er: de cursisten voelen zich veilig en hebben hun schroom laten varen. Het leerproces kan nu echt op gang komen.