Het existentiële van een kinderwens
“‘Recht op een kind?’
Heb ik recht op een kind? Ik denk het niet. Hoe kun je in voldoende vrijheid omgaan met een grote kinderwens? Misschien is een zoekend antwoord op die vraag wel aangewezen.
Jan Mertens
© Brecht Goris
Kinderen, en wat ze voor ons betekenen. Het raakt altijd diep, voor mij toch. Het is een ingewikkeld onderwerp, en tegelijk ook niet. Soms komt het naar je toe, en raakt het je midscheeps. Soms kun je er gewoon naar kijken, zoals naar een rivier die voorbij stroomt.
De voorbije weken was ik aanwezig bij een aantal bijeenkomsten waar het over kinderen ging, en het raakte me telkens diep. Dat is niet erg, integendeel. Al wat ik daarover zou kunnen zeggen betreft natuurlijk ook alleen maar mezelf. Op geen enkele manier wil ik enig oordeel of advies of wat dan ook uitspreken over anderen, integendeel. Misschien is er wel een verlangen om samen woorden te vinden om moeilijke discussies dicht bij onze menselijkheid te houden, en niet zomaar te laten overnemen door nieuwe technologische ontwikkelingen. Met alle verwarring die daarbij hoort.
Ik heb zelf geen kinderen. En dat is jammer. Het is een groot verdriet in mijn leven.
Ik heb zelf geen kinderen. En dat is jammer. Het is een groot verdriet in mijn leven. Officieel heb ik daar vrede mee. Dat wil zeggen dat het sommige dagen moeilijk is, en vele dagen niet. Ik ben blij voor alle mensen die ik ken die kinderen hebben en heb het altijd als een voorrecht gevoeld dat ik hun kinderen mocht zien opgroeien en dat ik voor hen ‘iemand’ mocht zijn. De meeste dagen wil ik graag hun verhalen over hun kinderen horen, over hun zoektocht als ouders, over hun twijfels. Sommige dagen is het me wat te veel. Mensen met een kinderwens zijn voor mij even normaal als mensen zonder kinderwens. Mijn kinderwens voelt meestal als een rustig verdriet, het beweegt als het water. Het klinkt gewichtiger dan ik het bedoel, maar het verdriet proberen te aanvaarden als een gewoon deel van het leven maakt het voor mij gemakkelijker en maakt me vrijer. Zo voelt het nu, maar misschien verandert dat als ik oud ben. Zoals de dood in wezen ook een deel van het leven is, zo kan verdriet iets zijn dat gewoon door je heen stroomt en daardoor niet vast gaat zitten.
Oer
Enkele weken geleden was ik aanwezig bij de viering van het kraamcentrum in de stad waar ik woon. Het gebeuren deed me helemaal wankelen, wat zeker niet erg is, integendeel. Tijdens het eerste stuk van de namiddag was er het verhaal van onder meer de vroedvrouwen die al zoveel jaar voor het centrum werken. Het lag waarschijnlijk aan mijn gevoeligheid van die dag, maar het maakte me heel erg emotioneel. Het was alsof ik op een heel lichamelijke manier de intensiteit van die heel vrouwelijke wereld voelde. Het is zo groot, en die vrouwen komen dicht bij een mysterie, iets dat heel ‘oer’ is. Ze weten iets over de dingen die echt belangrijk zijn in het leven, soms dicht bij de grens tussen leven en dood. Ik voelde een diepe bewondering, naast een besef van erg klein zijn.
En het raakte natuurlijk ook iets van mijn kinderwens. Even was het alsof al die dingen waar ik mijn leven mee vul ineens zo futiel leken. In het tweede stuk kwam een fertiliteitsexperte – ik ken haar ook persoonlijk, en ze is me dierbaar – vertellen over de nieuwe vruchtbaarheidstechnieken die op ons afkomen. Het bracht me op een heel andere manier in de war. In mijn hoofd botste ik op allerlei grenzen, grenzen waar zij het ook over had.
Het wringt ook in de zin dat het voor mij veel te egoïstisch voelt om te zeggen dat ik recht heb op wat ik zo diep verlang, alsof die concrete mens die dat kind zou zijn er dan toch in grote mate zou zijn om mijn behoefte te vervullen.
En enkele weken later zat (of stond in ons geval) ik met haar in een debat over ‘recht op een kind’. Door de ziekte van het andere panellid dat voorzien was, was ik een beetje moderator en spreker tegelijk. Ik had voor mezelf geprobeerd enkele van de moeilijke vragen die ik wou stellen te beantwoorden. Voor mij was de conclusie: ja, ik heb altijd een grote kinderwens gehad, maar ik heb geen recht op een kind.
Alles draait natuurlijk om hoe je dat woord ‘recht’ interpreteert. In mijn aanvoelen zou de overheid moeten garanderen dat ik een kind kan krijgen als ik er recht op heb, en zou ik dat recht dus in principe moeten kunnen afdwingen. Het wringt ook in de zin dat het voor mij veel te egoïstisch voelt om te zeggen dat ik recht heb op wat ik zo diep verlang, alsof die concrete mens die dat kind zou zijn er dan toch in grote mate zou zijn om mijn behoefte te vervullen. Je kunt dat waarschijnlijk nooit helemaal zuiver uit elkaar trekken.
Maar in mijn hoofd klonk het toch vooral dat een kind dat in de wereld is recht heeft op een waardig leven, voor zichzelf, niet voor mij. Een kind heeft recht op een geborgen omgeving om veilig in op te groeien. Als een kind er vooral zou zijn om tegemoet te komen aan iets wat ik verlang, zou ik dat kind ‘gebruiken’ of zoiets. Ik heb over die vragen al vaak gesproken met moeders en vaders, en ik weet ondertussen dat het allemaal nogal fluïde is, en ook dat zal wel normaal zijn.
Er lijkt in mijn hoofd toch ergens een soort grens te zijn, en het voelt als belangrijk om die grens te bewaken, of dat toch te proberen.
Knippen en plakken
Ik vind het wel goed natuurlijk dat we als maatschappij mensen proberen te helpen bij het vervullen van hun kinderwens. Het is mooi dat zoveel mensen toch een kind krijgen terwijl dat vroeger misschien niet zou gebeurd zijn, en ik ben alleen maar blij voor hen. Het wordt echter complex als nieuwe technologische ontwikkelingen op dat zo gevoelige terrein komen die echt wel grenzen proberen te verleggen.
Als we onszelf te zeer laten geloven dat alles ‘maakbaar’ is, zal ook het gevoel groeien dat we ‘recht’ hebben op al die technieken.
Ik hoorde verhalen (als ik het allemaal goed begrepen heb) over hoe we ooit misschien zaad- en eicellen kunnen maken uit onze huid en hoe we ooit rechtstreeks in de genetische code van een embryo kunnen gaan knippen en plakken. Mijn zorg was – zo voelde ik nadat de verwarring wat was weggeëbd – dat die nieuwe technieken de druk op mensen met een kinderwens en op de dokters nog zullen vergroten. Het is voor mij een beetje vergelijkbaar met ontwikkelingen in de aanpak van kanker. Met elke nieuwe (en soms dure) techniek die er komt, groeit de druk. Als we onszelf te zeer laten geloven dat alles ‘maakbaar’ is, zal ook het gevoel groeien dat we ‘recht’ hebben op al die technieken. Zo duwen we mogelijk de diepmenselijke existentiële vragen voor ons uit, en maken er ‘technologische’ kwesties van, om maar niet te moeten nadenken over grenzen.
Het klinkt voor velen waarschijnlijk vanzelfsprekend dat we als maatschappij zoveel mogelijk opties, hoe ingrijpend ook, aanbieden aan mensen om zo hun ‘vrijheid’ te vergroten. Maar hoe vrij is die vrijheid, vraag ik me dan af. Als je tot het uiterste gaat, je eigen lichaam en je relatie zwaar onder druk zet, om toch maar dat zo gewenste kind te krijgen waarop ‘men’ recht heeft, hoe zwaar zal dan die druk op dat kind wegen? Hoeveel reserve heb je dan nog als ouders om met het dagelijkse falen van het leven om te gaan in een maatschappij waar de druk op ouders om het ‘perfecte kind’ op te voeden al zo hoog is?
Onder het mom van een recht
Het zal voor anderen waarschijnlijk anders zijn, maar ik heb het gevoel dat het proberen aanvaarden van de tragische dimensie van het leven, me vrijer en autonomer maakt, ook al lijkt dat contradictorisch. Als we hoogtechnologisch op alle mogelijke manieren kinderen kunnen maken, waarbij de klassieke menselijke voortplanting bijna als een soort inefficiënt voorbijgestreefd model wordt, zal dan de druk niet nog groter worden? Ik zal dan volgens sommigen waarschijnlijk geen enkel argument meer hebben om geen eigen kind te hebben. En elk argument dat ik dan geef zal ‘conservatief’ lijken.
Het zou goed zijn dat we samen betere woorden en stiltes zoeken om met elkaar te praten over hoe het is om kinderen te hebben, maar ook hoe het is om geen kinderen te hebben.
Dat soort druk, onder het mom van een recht, zal bijna een plicht kunnen worden. Wat me vrijer moest maken, zou me dan misschien onvrijer maken. Het gaat uiteindelijk om hoe we het begrip ‘menselijkheid’ interpreteren. Persoonlijk vind ik het belangrijk om die tragische dimensie, het besef van verlies en falen en verdriet, als een volwaardig deel daarvan te zien. We zullen als maatschappij de volgende jaren heel ingewikkelde ethische discussies moeten voeren. In mijn aanvoelen is het aanvaarden van grenzen, hoe moeilijk het ook is ze juist te omschrijven, een deel van een progressieve benadering, omdat dat mijn vrijheid en autonomie kan verhogen. Maar het blijft een zoeken, in mijn hoofd.
Ten slotte, en het sluit er wat bij aan, zou het goed zijn dat we samen betere woorden en stiltes zoeken om met elkaar te praten over hoe het is om kinderen te hebben, maar ook hoe het is om geen kinderen te hebben. Blijkbaar is het ongelooflijk moeilijk voor veel mensen om gewoon aan iemand te vragen hoe het is om geen kinderen te hebben en dan gewoon te luisteren naar het aarzelende verhaal dat dan komt. Als het al eens ter sprake komt, is het antwoord van mensen met kinderen zo vaak om onmiddellijk weer over te schakelen naar hun eigen kinderen. Mijn ervaring is dat je ook heel snel allerlei vormen van advies krijgt: hoe dankbaar ik wel mag zijn omdat ik geen kinderen heb, hoe goed het wel is voor de wereld dat ik geen kinderen heb gekregen of (ook een klassieker) hoe egoïstisch of dom ik ben dat ik het niet even geregeld heb.
Het is wat het is, in mijn geval gewoon een verdriet, niet meer of niet minder. Laten we samen wat meer leren praten over die dingen waar de woorden sputteren, waar de dingen niet zomaar maakbaar zijn en waar onze naakte menselijkheid meer in beeld komt, het zou ons allen goed doen.