Wat is het leven waard als je onverschillig bent?
“‘Rug recht. Blik op oneindig.’
Aya Sabi is er nog niet in geslaagd om een olifantenvel te kweken tegen dagelijks racisme. Gelukkig, want haar grootste angst is om haar geloof in de mensheid te verliezen, om niet meer geraakt te worden. Ze hoopt dat we in 2018 allemaal ‘onder die deken van dons, dat zachte verraad, het sluipende gif vandaan kruipen.’
© Brecht Goris
Een paar maanden geleden schreef ik de column Verboden in te rijden over een racistisch voorval dat ik meegemaakt had. Een van mijn lezers vroeg zich af waarom het me zo geraakt had, misschien omdat zij zelf een olifantenhuid gecreëerd had, omdat ze wat ouder was en het al zo vaak had meegemaakt, gaf ze toe.
Ik moet toegeven dat dat een van de allereerste keren was dat ik van zo dichtbij zo schaamteloos uitgesproken racisme meegemaakt had. Bij mij gebeurt het vooral op het internet. Of is het zo systematisch en subtiel dat ik er al niet meer bij stilsta. Maar iemand die recht in je gezicht te keer gaat, waar je zoveel opgekropte angst en woede ziet, die je met zijn haat voor jou overspoelt terwijl hij een paar minuten geleden nog niets van je bestaan afwist, maar jou dat bestaan niet gunt. Dat raakte me tot in het diepste van mijn zijn.
Het is makkelijker om onverschillig te zijn, makkelijker om niet geraakt te worden, een eeltlaagje op je hart, maar wat is het leven dan nog waard?
Want zo’n voorval kleeft aan je en ik wil niet immuun worden voor onrecht. Het is makkelijker om onverschillig te zijn, makkelijker om niet geraakt te worden, een eeltlaagje op je hart, maar wat is het leven dan nog waard? Want ja, het is maar een schreeuwende man en blaffende honden bijten niet, maar het gaat om de nabijheid van zoveel machtsvertoon, chaos, van dat zwarte randje aan elk van ons dat plotseling kan veranderen in een storm.
Na die nacht had ik inderdaad een olifantenhuid gewild, een laagje op mijn hart. Want na die nacht vervloekte ik dat leven, en “hier ben ik dan” had ik jarenlang gezegd en geschreven, maar nu wilde ik even niet meer zijn, niet meer spreken. Waarom mijn grootouders zo nodig hier naartoe moesten komen, vroeg ik mij af. Maar dagen zijn niet eeuwig, het tragische aan het leven is dat het eindigt, het schone is dat het bestaat uit een oneindig aantal momenten. We beginnen iedere keer opnieuw.
Twee dagen later was er een ongeval met een persoon tussen Sittard en Roermond. Mijn trein naar Amsterdam zou niet verder rijden. Daar stonden we dan, de trein leeg, het station vol gestrande mensen, de avond viel en de tijd tikte. Ik zou zeker te laat komen. Wat waren de mogelijkheden? Een taxi delen met andere reizigers? Iemand opbellen om me verder te rijden naar Roermond? Ik stond daar maar.
Tot een meisje me aansprak, ook haar voorouders waren hier naartoe gekomen. Het verschil tussen ons, was dat dat bij hen vele eeuwen geleden gebeurd was. Hier was ze dan. Ook zij had het leven aan de oevers van de Maas gevonden. Of ik een taxi met haar wilde delen. We gingen samen op zoek naar nog andere mensen. Een meisje. Haar vader zou haar ophalen en naar Roermond rijden. Of ze twee plekjes in de auto had. Vroeg de ander. Ook voor mij. Want wij hoorden nu bij elkaar. En zo reed ik mee met onbekende mensen die tijdens de halfuur durende rit steeds minder vreemd werden en steeds meer eigen.
En voor hen stelde het helemaal niets voor, ze hadden genoeg plek in de auto. Ze moesten toch in Roermond zijn. Maar ik liep over van dankbaarheid. Niet alleen omdat ik zo precies op tijd aankwam voor mijn afspraak in Amsterdam, maar vooral omdat ze alle woorden van die man op die smalle weg van mijn lijf hadden gewassen.
Het is makkelijker om het leven te verklaren aan de hand van één van de vorige verhalen. En nog makkelijker is het om allebei de verhalen ongeschreven en onverteld te laten, het leven niet proberen te verklaren. Gewoon van dag tot dag te leven en hoe meer schreeuwende mensen je tegenkomt, hoe dikker het laagje rond je hart wordt. Hoe dikker je olifantenhuid. Ook die van mij, want ook ik wentel me soms in onverschilligheid. Het cynisme. Het verlies van hoop. En hoe ouder we worden, hoe meer het zich als een warme deken van dons verraderlijk rond ons bestaan gaat wikkelen.
Dat is wat ik wens voor 2018. Dat we onder die deken van dons, dat zachte verraad, het sluipende gif vandaan kruipen.
Ja, ik geloof in hoop. In verandering. Ik geloof dat het beter kan worden, zolang we durven praten. En dat is geen naïviteit, het is een gezond antwoord op de gezakte schouders, op de hangende armen, op de gebogen hoofden. Een gezond antwoord op een systeem dat ons moedeloos maakt en ons zonder woorden achterlaat. Dat is wat ik wens voor 2018. Dat we onder die deken van dons, dat zachte verraad, het sluipende gif vandaan kruipen. Dat we durven zien, durven voelen durven zijn, durven het systeem in de ogen te kijken. Rug recht. Blik op oneindig.
Het is mijn grootste angst om dit geloof te verliezen. Mijn grootste angst om niet meer geraakt te worden. Als er een man in mijn gezicht zit te schreeuwen, dan is het meer dan gezond dat ik daardoor geraakt word en er iets mee wil doen, het opschrijven, het verwerken, geloven dat mijn woorden ooit tot bij hem raken, ze van mijn lijf wassen. Ik wil het leven verklaren aan de hand van beide verhalen.
Ja, er is zoveel wat op onze schouders drukt, maar tegelijk is er ook evenveel of zelfs meer waardoor onze blik op oneindig staat want ogen die geloven dat de wereld een mooiere plek kan worden en daarin licht vinden, kijken in dezelfde richting. Naar boven. Waar dromen gemaakt worden. Ik zal vannacht ook naar boven kijken. Ik zal elke komende nacht naar boven kijken. Tot er een ster of een droom naar beneden valt. De wereld iets lichter wordt. Minder zwaar. Minder donker.