Schoolmoe

Column

Schoolmoe

Schoolmoe
Schoolmoe

Aan het eind van het schooljaar en met de zomervakantie in het verschiet besteden kranten graag aandacht aan ons onderwijs, en dat is nodig. We kunnen het niet genoeg hebben over spijbelen, schooluitval, schoolkwaliteit en kansarmoede op school, zegt Bieke Purnelle.

Als vanouds wordt in de duistere en zelfvoldane krochten van de sociale media dat andere onderwijsdebat aangewakkerd: het debat over het luizenleven van de leerkracht, vol vakantie en vrije tijd, een debat dat zelden of nooit gevoerd wordt door mensen die zelf al eens voor de klas stonden.

Ik denk zonder veel weemoed terug aan mijn jaren in het onderwijs. Jaren waarin ik van de ene Vlaamse school naar de andere trok om zieke of pas bevallen leerkrachten te vervangen waar nodig, de gebruikelijke springplank voor beginnende lesgevers. Ik bezocht tien scholen in negen jaar tijd, trok van het platteland naar de stad, van het vrije naar het gemeenschapsonderwijs en weer terug, van het aso naar het tso naar het bso, vijf uiteenlopende vakken in mijn rugzak.

Er was de slopende combi Menen/Wevelgem, waarvoor ik elke dag om 05u30 uit de veren moest omdat de lessen om 08u van start gingen en ik afhankelijk was van het openbaar vervoer. Lunchen deed ik op de trein tussen Menen en Wevelgem, van het ene naar het andere college. Thuis was ik nooit voor 18u.

Er waren de lesroosters vol gaten, die je van het eerste tot het laatste uur op school hielden, ook al had je maar drie uur les te geven, zodat je al je voorbereidend en ander werk in een overbevolkte en bedompte leraarskamer moest doen, zonder computer en zonder focus.

Er waren de eivolle zevendejaarsklassen vol twintigers en testosteron, leerlingen hooguit drie jaar jonger dan ikzelf, verveeld, schoolmoe en popelend om aan het echte leven te beginnen, met een diepgeworteld wantrouwen jegens de taalvaardigheid die ik hen diende bij te brengen en waarvan de meerwaarde voor een carrière als drukker bij momenten ver te zoeken was.

Er waren de klassen waar de vervangers die me voorgingen het geen week hadden uitgehouden, feiten die me “ter motivatie” werden meegedeeld voor ik er zelf binnenstapte.

Er was de spot en de hoon van oudere collega’s die mijn sportschoenen en jeans aanmatigend vonden en mij bleven vragen waarom ik niet in de klas zat wanneer ik door de gangen liep.

Er waren knipmessen en drugs en veel te veel cynisme voor zoveel pril leven.
Er was een moedeloos stemmende berg papier.
Er was de nijpende afwezigheid van een sociaal leven, gefnuikt door avonden vol lesvoorbereidingen en te corrigeren toetsen.
Er was de totale mentale uitputting na een volle lesdag, wanneer ik 7 uitpuilende klassen vol drukke en rumoerige jongeren 4 verschillende vakken had proberen bijbrengen, met alle focus en inzet waarover ik beschikte.

Niet de leerlingen waren het probleem, maar een systeem waarin zowel zij als ik onze plaats niet konden vinden.

Nooit was er iemand die vroeg of het lukte, of ik ergens hulp bij nodig had, ook niet wanneer ik op het punt stond in tranen uit te barsten na een mislukt lesexperiment in een weerspannige klas. Falen was geen taboe.

Er waren haattirades, vol opgekropte frustratie en onmacht. Er waren scheldpartijen, doorspekt met een woordenschat die mij met verstomming sloeg.

Er waren de onbesuisde, puberale liefdesverklaringen, de aandoenlijke briefjes in mijn leraarsvak, de bloemen en de kaartjes in mijn bus, de tranen wanneer ik vertrok.

Bovenal en in het midden van mijn onderwijsavonturen waren er leerlingen: stoer en fragiel tegelijk, brutaal en veerkrachtig, vol lust en leven, altijd rechtuit, loyaal wanneer je hen respecteerde, genadeloos wanneer je hen vernederde. Niet zij waren het probleem, maar een systeem waarin zowel zij als ik onze plaats niet konden vinden.

Zelf kwam ik net piepen, vers uit het warme en veilige middenklassenest gerold. Ik zag de jeugdige samenleving voorbijkomen en opgroeien, soms even warm en veilig als ik, even vaak berooid, verwaarloosd of gehavend.

Wat onderwijzers, docenten en hun leerlingen nodig hebben en verdienen, is een degelijke en allesomvattende opleiding, werkbaar werk, ondersteuning, respect en een omgeving die mensen belangrijker vindt dan cijfers.

Wist ik veel wat ik moest doen wanneer een zeventienjarige zijn medeleerling met een passer te lijf ging tijdens de les. Waarom had niemand me ooit verteld dat leerlingen ook zwanger konden worden, of getrouwd konden zijn met gewelddadige boefjes achter tralies, zodat studeren en huiswerk hen gestolen konden worden? Wat moest ik zeggen wanneer ik ‘s ochtends om zeven uur een voltallige familie aan mijn voordeur trof, op zoek naar een weggelopen leerling uit mijn klas?

Hoe ging ik als tijdelijke snotneus in tegen een meerderheid in de klassenraad, wanneer die een lastige leerling van school wilde sturen zonder zich af te vragen of het kind misschien net een pleeggezin te veel had beleefd? Waarom kon ik ‘s nachts niet slapen van de loodzware ballast in de rugzak van sommige leerlingen, ballast die ik zo graag wilde verlichten, maar waar ik het gereedschap voor miste.

Aan al die dingen dacht ik terug toen ik in mijn krant een stukje las over de leerkracht van het jaar. “Held”, dacht ik.

Ze zijn met velen, de bevlogen en empathische onderwijzers en docenten, die het beste voor hebben met elk van hun pupillen. Wat zij en hun leerlingen nodig hebben en verdienen, is geen afgunstig en kortzichtig debat over de hoeveelheid vakantie waar leerkrachten al dan niet recht op hebben, maar een degelijke en allesomvattende opleiding, werkbaar werk, ondersteuning, respect en een omgeving die mensen belangrijker vindt dan cijfers.