De ondraaglijke lichtheid van sterren en cijfers

Column

Geen ruimte voor nuance in politieke lijstjes

De ondraaglijke lichtheid van sterren en cijfers

De ondraaglijke lichtheid van sterren en cijfers
De ondraaglijke lichtheid van sterren en cijfers

We zijn verslaafd aan lijstjes, sterren en cijfers. Ze schenken immers ons de oh zo verlangde illusie van meetbaarheid en objectiviteit, de maatstaf waarmee de ene politicus met de andere vergeleken kan worden. H_e’s hot, she’s not_; zij de noeste werker, hij de klaploper. Het probleem is dat in zulke lijstjes geen ruimte is voor nuance.

public domain (CC0)

public domain (CC0)

Boeken en films kunnen niet meer besproken worden zonder sterren te krijgen, een minister kan niet meer geëvalueerd worden zonder een rapport te krijgen, met één helder cijfer waarin heel zijn (of, in nog steeds eerder zeldzame gevallen, haar) beleid gevangen wordt.

De sterren die een boek opgeplakt krijgt, het cijfer op zijn rapport waarmee de minister thuis moet komen, bij zijn kiezers, maken verdere lectuur van recensie of rapport of elke verdere interpretatie overbodig: sterren en cijfers zijn helder, ondubbelzinnig, ze laten geen misverstanden toe. Ze schenken ons de oh zo verlangde illusie van meetbaarheid en objectiviteit, de maatstaf waarmee de ene met de andere vergeleken kan worden — en beoordeeld zonder ambiguïteiten. Deze is beter dan gene, kijk maar: hij krijgt een sterretje meer, zij een hoger cijfer.

De primus inter pares onder de Vlaamse ministers, als we De Standaard mogen vertrouwen (en waarom zouden we dat niet doen?), is onze minister van Welzijn, Volksgezondheid, en Gezin: Jo Vandeurzen (CD&V). Er is geen beter minister in deze Vlaamse regering te vinden dan hem. Een cynicus zou kunnen opwerpen dat zijn primaat misschien meer zegt over zijn collega’s dan over hemzelf, maar mij is elk cynisme vreemd.

We mogen ons de komende weken aan nog meer van zulke oefeningen verwachten: de grote oplijsting van onze politici, handig in een tabelletje of een grafiekje gevat dat geen twijfel toelaat.

We mogen ons de komende weken aan nog meer van zulke oefeningen verwachten: de grote oplijsting van onze politici, handig in een tabelletje of een grafiekje gevat dat geen twijfel toelaat: he’s hot, she’s not; zij de noeste werker, hij de klaploper die nog de weg niet weet te vinden naar het parlement al stond hij er met zijn neus voor. Maar hoe wéét je zoiets als journalist, wie zijn job als volksvertegenwoordiger ter harte neemt, en wie maar zit aan te modderen, blij met de parlementaire pree, onkostenvergoeding, en medewerker, en als hij af en toe eens op een knopje komt duwen, zal het allemaal allang goed zijn?

Opgejaagd van deadline naar deadline, nu eens reporterend over mobiliteitsbeleid, dan weer over begroting, de dag erna over welzijn (mensen en dieren, het steekt zo nauw niet), zich specialiserend in alles en in niets, zijn journalisten vandaag er met geen stokken meer toe te bewegen commissievergaderingen in het parlement bij te wonen als er geen zekerheid is van nieuws en spektakel.

En spektakel is het zelden, zo’n commissievergadering: de uren en minuten dikken in tot een kleverige stroop waarin een mens langzaam wegzinkt tot alleen een monotoon gebrom nog te horen valt. Af en toe onderbroken door de discrete stem van een medewerker van het parlement die vraagt of u nog wat koffie wenst. We zijn het derde uur van de vergadering ingegaan. Een blik op de agenda: het zesde punt wordt behandeld; hierna nog vijf te gaan. De minister leest zijn antwoord af, elke intonatie zorgvuldig vermijdend. Ik wens nog wat koffie, ja, graag, dank je, melk hoeft niet.

Weet de journalist veel dat de pluimen die op poseurs hoed prijken uit andermans tooi geplukt zijn.

De journalist leert snel: hier moet ik niet zijn, als ik morgen mijn scoop wil hebben. Hij mist niet veel door afwezig te blijven: hij mist de kans om te horen wie zijn vragen stelt als verplichte nummertjes en wie weet waarover hij spreekt; hij mist de technische discussies waarin de complexiteit van maatschappelijke vraagstukken duidelijk wordt; hij mist de aandacht voor thema’s die onder de radar blijven, hij mist wie er dag in dag uit mee bezig is, en niet het plots ontdekt wanneer Iets Spectaculairs gebeurt en de grootste roepers alle aandacht krijgen.

Het geeft politici onbetamelijk veel macht over journalisten. Of toch een bepaald type politicus. De poseur, die in de krant gaat pronken met het resultaat van collectief en partij-overschrijdend werk; weet de journalist veel dat de pluimen die op poseurs hoed prijken uit andermans tooi geplukt zijn. De roddelaar, die sappige weetjes rondstrooit en zo goodwill kweekt voor aangename coverage van z’n eigen doen en laten. De schreeuwlelijkerd, die rood aangeblazen over alles en nog wat kwekt en zijn meningen in het rond kwakt, enige kennis van zaken overbodig, als het maar reactie uitlokt en spektakel oplevert. Het is politiek verworden tot de soap-opera van de meerwaardezoeker.

Wel de laatste die ervan verdacht kan worden de hoofdrol in een soap-opera te ambiëren, is Vandeurzen, toch sinds hij nu zoveel jaren geleden minister van Welzijn is geworden (ban elke gedachte aan de farce waarin hij meespeelde ten tijde van het verdoemde kartel met de Vlaams-nationalisten uit uw geest). Hij heeft zich sindsdien bekwaamd in de tactiek van de systematische uitputtingsslag, waarbij elke politieke tegenstand en elke journalistieke nieuwsgierigheid tot stilzwijgen wordt gedwongen door een precisiebombardement van gortdroge mededelingen die elke principekwestie herleiden tot een technisch vraagstuk waarin cijfers buitelen over cijfers die andere cijfers in een ander licht stellen tot een mens enkel nog sterren ziet en duizelig het zonlicht weer opzoekt. Het vermijdt elke heibel in de zaal. En geen heibel in de zaal, als minister, is het merkteken van degelijkheid.

Het merkteken van degelijkheid kreeg ook zijn hervorming van de manier waarop de zorg voor mensen met een beperking wordt georganiseerd: meteen één van de redenen voor zijn gunstige rapport. Nochtans, nuance: het aantal mensen met een beperking op de wachtlijst voor zorg kruipt kwartaal na kwartaal verder de hoogte in; terwijl het wegwerken van de wachtlijsten één van de speerpunten was waarmee Vandeurzen het ministerschap kon veroveren, krijgen ondertussen al bijna vijftienduizend mensen met een beperking en een ernstige zorgnood niet de hulp die zij nodig hebben en hen is toegezegd.

Begripvol buig ik het hoofd voor de journalist die het aandurft de politicus te vangen in wat sterren en cijfers.

Is dat een merkteken van goed, degelijk beleid, beleid dat een mooi rapport verdient? Nochtans, nuance: het laatste dat men Vandeurzen wel kan verwijten, is een gebrek aan interesse in de problematiek; dat steeds meer mensen op de wachtlijst belanden, is óók het gevolg van het simpele feit dat mensen met een beperking steeds langer leven, en de “instroom” dus ook veel hoger ligt dan —ach, wat een gruwelijke term— de “uitstroom”. Het is, in zekere zin, een succesverhaal. Nochtans, nuance: vijftienduizend mensen met een beperking krijgen niet de hulp die ze nodig hebben. Nochtans, nuance: zou een ander het beter doen? Angst bevangt het hart wanneer men denkt aan mogelijke opvolgers.

Hoe zo een minister evalueren? Hoe dit te vatten in een eenduidig cijfer op een rapport dat de illusie van absoluutheid, objectiviteit, vergelijkbaarheid weet te wekken? Begripvol buig ik het hoofd voor de journalist die het aandurft de politicus te vangen in wat sterren en cijfers.