Kunnen lokale artisanaal geweven stoffen opboksen tegen wereldmarkt?
“‘Afrikaanse stoffen bieden stof tot nadenken’
Door de geglobaliseerde katoen- en textielmarkt dreigen lokale weeftradities in Afrika teloor te gaan. Er is een voorzichtige revival van artisanaal geweven stoffen in Benin, maar voorlopig blijft het een marginaal gebeuren, schrijft Melanie Schellens.
Een enkele geweven strook Asantistof (Ghana)
© Melanie Schellens
Door de geglobaliseerde katoen- en textielmarkt dreigen lokale weeftradities in Afrika teloor te gaan. De markt wordt er gedomineerd door voornamelijk Aziatische stoffenfabrikanten. Er is een voorzichtige revival van artisanaal geweven stoffen in Benin, maar voorlopig blijft het een marginaal gebeuren, schrijft Melanie Schellens in haar bijdrage over de katoensector in Benin en het hele Afrikaanse continent.
Kleur is het eerste wat je tegenkomt op straat, om het even op welke plek in Afrika. Kleurige pagnes in “african wax”, al of niet met een boodschap in het dessin. Afrikaans is het zeker, zo wordt het hier beleefd, ook al is het Afrikaans gehalte al bij al relatief, zoals al eerder op deze pagina’s uiteengezet. De kleuren zijn intens, maar de textuur blijft beperkt tot een simpel katoentje, in massa’s geproduceerd in Azië of in het beste geval Nigeria, Ghana of Ivoorkust, en in grote kleurige stapels verkocht op alle Afrikaanse markten.
Toch valt niet iedereen voor die goedkope namaak. Wie het kan betalen, kiest voor het origineel, de “wax hollandais” van de Vlisco uit het Nederlandse Helmond, die in elke Afrikaanse hoofdstad wel een luxueuze winkel heeft en waarvoor de inspiratie teruggaat tot de eeuwenoude batik techniek uit Indonesië. Tegelijkertijd kiezen beter begoede Afrikanen al eens vaker voor een alternatief in lokaal geweven stoffen, in traditionele of moderne vormgeving. Afrika heeft zelf immers zoveel te bieden als het over textiel gaat.
Het weven was een mannenzaak, zoals op de meeste plaatsen in Afrika.
© Melanie Schellens
De wortels zitten diep, want de weefkunst gaat ook in West-Afrika vele eeuwen terug, al overleefde ze op veel plaatsen ternauwernood de twintigste eeuw. De Belgische onderzoekster Lucie Smolderen maakte daar recent een heel mooie ethnografische studie over in het uiterste Noordoosten van Benin, tegen de grens met Niger en Nigeria.
Vrouwen van de Dendi-gemeenschap bewaren er in een hoekje van hun kamer vaak nog artefacten van die vroegere nijverheid, de stenen en houten gebruiksvoorwerpen voor het ontpitten, kaarden en spinnen van de katoen die rondom het huis of verderop in kleine velden geteeld werd.
Het weven zelf was een mannenzaak, zoals op de meeste plaatsen in Afrika. Typisch voor de West-Afrikaanse weeftraditie is het weven in smalle stroken, vaak niet breder dan tien centimeter, die later aan elkaar genaaid worden tot een lap in de gewenste breedte. De kleine weefgetouwen die daarvoor gebruikt worden lijken rudimentair, soms slechts samengesteld uit enkele takken, terwijl de kettingdraden strakgetrokken blijven door een zware steen. Maar van dichterbij zie je de zorgvuldig glad geschuurde spoel, de kam en hevel, die geen enkele oneffenheid of splinter mogen vertonen om het weefsel niet te beschadigen.
Bij de Dendi werden eenvoudige stoffen voor dagelijks gebruik geweven met ter plaatse gewonnen katoen. Doeken met meer bijzondere patronen, donkerblauw tot bijna zwart gekleurd met indigo, waren ook in het verleden een voorrecht voor de rijken, initieel zelfs beperkt tot het hof van de koning, waarvoor de ontwerpen, de kleurstof en de garens uit het aangrenzende Nigeria kwamen. Ook de schitterende Asante-doeken uit Ghana, waar de traditie veel sterker en verfijnder is, waren in eerste instantie een voorrecht voor het hof.
De Ghanese Asante- en Ewe stoffen vallen op door hun heldere kleuren en verfijnde ritmische patronen en symbolen. Soms wordt er zijde in verweven, met geïmporteerd garen of draad gerecupereerd uit zorgvuldig uiteengerafelde bestaande zijden stoffen. Bogolanfini textiel uit Mali kenmerkt zich dan weer door een ruwere textuur en de typische grafische motieven in aardkleuren, verkregen door verven met gefermenteerde modder. Prachtige artisanale stukken zijn het, veel interessanter dan die industriële katoentjes.
Ghanese Asanti stof. Typisch voor de West-Afrikaanse weeftraditie is het weven in smalle stroken, vaak niet breder dan 10 cm, die later aan elkaar genaaid worden tot een lap in de gewenste breedte.
© Melanie Schellens
Voorzichtige revival
Dit artikel focust verder noodgedwongen op Benin, de rest van de wereld blijft dicht wegens Corona.
Oktober was hier de maand van het “consommer local”, en dat brengt je op het spoor van de lokaal geweven stoffen. Wie het toeristisch circuit in Benin volgt, komt onvermijdelijk uit op de artisanale markt in Cotonou of bij de handwevers in hun atelier in de voormalige koninklijke hoofdstad Abomey, maar het aanbod is veel groter.
Artisanaal geweven stoffen kennen een voorzichtige revival in Benin, al krijgt die momenteel weer een knauw vanwege COVID-19. De toeristen blijven immers weg, terwijl het aantal gasten op huwelijksfeesten en begrafenissen werd beperkt, en dat zijn typische gelegenheden waarvoor Beniners zich met de hele familie in hetzelfde stofje kleden. Textiel, en meer bepaald kleding, is immers bij uitstek een vorm van expressie waarmee je je identiteit en standing bepaalt. Toch lijkt de trend gezet.
Verschillende Beninse merken zetten in op die revival. Lokale bedrijfjes als Lolo Andoche, Edi Sessi, Nana Wax, … maken reclame met een moderne vormgeving die tegelijkertijd refereert aan traditionele ontwerpen. Het zijn commerciële ondernemingen die er in slagen rendabel te zijn met de confectie en verkoop van kleding en decoratie. Hun stoffen bestellen ze bij kleine ateliers of individuele wevers.
Stoffenmarkt in Cotonou, Benin
© Melanie Schellens
De “Espace Tissage Plus” is dan weer een niet-gouvernementele organisatie die als sociale onderneming opereert. Het kleine atelier draait in Abomey-Calavi, de universiteitsstad die tegen Cotonou aangeplakt ligt, en weeft sinds 1993 volgens traditionele patronen, maar verwerkt die ook in nieuw design.
Initiatiefneemster maman Victorine Kossou beschouwt het als een ode aan het Beninse erfgoed. Het zijn de aardkleuren die verleiden, en dat nét een beetje onregelmatige in de textuur, dat meer reliëf geeft en kenmerkend is voor veel handgeweven stoffen.
Waarom overleefde de lokale verwerking van de aanwezige ruwe grondstof niet? Dat is een verhaal van internationale en binnenlandse economische en politieke verhoudingen.
Je moet er niet alleen naar kijken, maar de materie ook kunnen voelen. Afhankelijk van het gebruikte garen en de weeftechniek wordt de stof steviger dan wel dunner en soepeler, al blijft ze vrij ruw, ver weg van de fijnste Indiase mousselines die al eeuwen geleden heel poëtisch als “geweven wind” werden geroemd, maar het is mooi handwerk.
De presentatie is meteen ook heel verschillend, althans in de economische hoofdstad Cotonou, waar de bijzondere lappen in subtiele kleuren zorgvuldig stuk voor stuk uitgestald liggen in de glazen kasten van de luchtgekoelde winkeltjes, een heel ander zicht dan die kleurrijke stapels “african wax” op de markt. De weefkunst blijft ook aanwezig op het platteland in sommige regio’s van Benin, met name in de departementen Borgou en Collines, in het Noord-Oosten. Interessant is trouwens dat in Benin vandaag vooral vrouwen de weeftraditie verder zetten, weliswaar met andere technieken en op iets bredere getouwen.
Interessant is dat in Benin vandaag vooral vrouwen de weeftraditie verder zetten, weliswaar met andere technieken en op iets bredere getouwen.
© Melanie Schellens
Maar dat alles kan niet verhinderen dat, op die bijzondere uitzonderingen na, de weefkunst bijna verdwenen is op veel plaatsen in Afrika. En ook de voorgaande stap, het spinnen van de garens, gebeurt elders, ondanks de aanwezigheid van katoen. Waarom overleefde die lokale verwerking van de aanwezige ruwe grondstof niet? Dat is een verhaal van internationale en binnenlandse economische en politieke verhoudingen.
Er is het simpele feit van de prijs. Voor zo’n 6 à 10.000 FCFA (ongeveer 9 à 15 euro) heb je een fleurige lap Aziatische of Afrikaanse katoen van iets minder dan 6 meter lang en 120 cm breed, en daar kom je een heel eind mee. Voor het origineel van de Vlisco betaal je al snel 50.000 FCFA. Maar voor een vergelijkbare hoeveelheid lokaal geweven kanvô, (die doorgaans maar 40 cm breed is, je hebt dus driemaal de lengte nodig), betaal je in Cotonou minstens 90.000 Fcfa.
Op het platteland ligt het weer anders, daar koop je de stof rechtstreeks bij de weefsters. Zij werken voor de heel lokale markt en aan een veel lager tarief, maar ook zij kunnen nauwelijks concurreren met de import. De garens komen in al deze gevallen uit het buitenland, vaak uit China, maar ook uit omliggende landen als Burkina Faso.
Indiase katoen was een geliefd ruilmiddel in de slavenhandel.
De kans is nochtans groot dat de ruwe katoen waar alles van gemaakt is, in Benin of een van de buurlanden geteeld werd. Hoe kan dat? Omdat prijzen en handelsstromen al eeuwenlang bepaald worden door een complex geheel van machtige groepen, concentratie van kapitaal, technische voorsprong, overheidsingrijpen, en verschillende vormen van dwang, zowel bij de productie van ruwe katoen als bij de verwerking.
Het is één van die paradoxen van de geglobaliseerde markt, die voor katoen al minstens teruggaat tot de zesde eeuw na Christus, waar Indiase katoen teruggevonden werd in Egypte. Ook in West-Afrika circuleerde Indiase katoen,die als de mooiste en fijnste werd beschouwd al in de tiende en elfde eeuw.
De islamisering van grote delen van het continent, die strengere kledingvoorschriften meebracht, deed de vraag fors stijgen, niet enkel naar lokale producten maar vooral ook naar geïmporteerde textiel. Indiase katoen was een geliefd ruilmiddel in de slavenhandel.
Pas na overheidsingrijpen in de achttiende eeuw, in de vorm van invoerheffingen op geweven katoen uit India die de opkomende Europese textielindustrie moesten beschermen, kwam ook Europees textiel in grote hoeveelheden op de markt in West-Afrika. Het grootste deel van de ruwe katoen bleef uit India komen, en vanaf de achttiende eeuw ook van de slavenplantages in het Zuiden van de Verenigde Staten.
© Melanie Schellens
Het einde van de lokale weeftraditie
Lokaal geteelde katoen in Afrika bleef hoofdzakelijk beperkt tot lokaal gebruik. Dat veranderde dramatisch met de burgeroorlog in de VS (1861), toen de aanvoer van ruwe katoen vanuit dat continent bijna tot een halt kwam – eveneens door overheidsingrijpen – en Europese producenten in andere contreien op zoek gingen naar ruwe katoen. Met name de Franse kolonisator introduceerde de teelt op industriële schaal in West-Afrika.
Paradoxaal genoeg luidde juist dat het einde in van de lokale weeftraditie. Katoentelers werden verplicht alles te leveren aan de bezetter, er stond een straf op het inhouden van katoen voor eigen gebruik. De artisanale productie viel vrijwel stil, en een eigen industrie kwam nauwelijks van de grond.
De teelt van ruwe katoen op grote schaal voor de export kwam er niet zonder slag of stoot. Straf, dwang en roof zijn de rode draad in het katoenverhaal wereldwijd en door de eeuwen heen, tot vandaag. Wellicht het meest volledige werk dat daarover geschreven werd: Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie, van Sven Beckert (2015).
Beckert toont daarin ook aan dat dit geen “natuurlijke” processen zijn, of louter gevolgen van vrije handel, technisch vernuft en ondernemingsgeest in Europa. Belangrijke evoluties gingen juist gepaard aan stevig overheidsingrijpen, of het nu ging om landverovering, verplichte teelt of invoerheffingen dan wel forse investeringen in infrastructuur, transportfaciliteiten of wetenschappelijk onderzoek, en in een latere fase ook sociale bescherming van arbeiders in Europa.
Die evolutie leidde er uiteindelijk toe dat de klemtoon vandaag opnieuw in Azië ligt, de bakermat van de katoenteelt die nu ook de mondiale textielindustrie voor zijn rekening neemt, mede dankzij lage lonen en bedenkelijke arbeidsomstandigheden. MO* signaleerde elders al de huidige problemen met de katoenteelt, waarbij ook gefocust wordt op de milieu-impact.
Eeuwenoude traditie weer levensvatbaar?
Maar voor Benin geldt sinds de periode van de kolonisatie: het land produceert zelf ruwe katoen, exporteert dit, en voert vervolgens de garens en geweven stoffen weer in; en deze zijn veel goedkoper dan wat lokaal verwerkt wordt… Dat frustreert.
In tegenstelling tot enkele andere landen in West-Afrika (Côte d’Ivoire, Ghana, Nigeria, Burkina Faso…) waar verschillende industriële spinnerijen en weverijen draaien die voldoende kwaliteit en kwantiteit kunnen leveren voor de export, is de verwerkingscapaciteit in Benin vrijwel onbestaande. Naast de hoger geschetste artisanale initiatieven gaat het om een handvol spinnerijen en welgeteld drie industriële weverijen, die je niet echt florissant kunt noemen.
Volgens het Bureau de Restructuration et de Mise à Niveau (BRMN) , een overheidsagentschap dat werk wil maken van lokale industrialisering, wordt minder dan vijf procent van de ruwe katoen momenteel in Benin zelf verwerkt tot textiel, en die is dan nog voornamelijk beperkt tot de ongebleekte baalkatoen. Er is één fabriek voor het produceren van katoenwatten uit restmateriaal, waarvan de vezels te kort zijn voor textielproductie.
De teelt van ruwe katoen daarentegen haalt al enkele jaren recordopbrengsten. Na jaren van achterstand werkte Benin zich met ruim 732.000 ton in 2019/2020 tot op de eerste plaats van West-Afrikaanse exporteurs van ruwe katoen, met een groeiend aandeel bio-katoen bovendien.
In alle dorpen waar katoen geteeld wordt brengen kleine boeren hun handgeplukte oogst naar het dorpsplein, waar vrachtwagens de onvoorstelbaar hoog geladen massa’s naar de ontpittersbedrijven brengen, en vervolgens naar de haven van Cotonou.
© Melanie Schellens
Deze maand wordt de nieuwe oogst binnengehaald. In alle dorpen waar katoen geteeld wordt brengen kleine boeren hun handgeplukte oogst naar het dorpsplein, waar vrachtwagens de onvoorstelbaar hoog geladen massa’s naar de ontpittersbedrijven brengen, en vervolgens naar de haven van Cotonou.
De ups en downs van de teelt worden niet enkel bepaald door buitenlandse prijszetting of klimaatinvloeden. De sector is sinds de onafhankelijkheid evengoed de speelbal van binnenlandse machtsconcentraties en wisselende beleidsopties. Dat wordt helder uiteengezet in onderzoekswerk van o.a. de Belgisch-Beninse prof Romain Houssa (universiteit Namen), die een politiek-economische analyse maakte van de sector in Benin.
Er was de Beninse overheid altijd al veel gelegen aan de ontwikkeling van de katoensector, de ruwe grondstof is goed voor zestig procent van de exportinkomsten. De hervormingen van de laatste jaren, gesteund door de internationale financiële instellingen, beoogden vooral de liberalisering van de productie van ruwe katoen. Maar de overheid ziet ook het belang van meer lokale verwerking.
Ook Victorine Kossou van Espace Tissage Plus hoopt op meer ondersteuning en promotie vanwege de overheid.
© Melanie Schellens
Het Benins ministerie van Industrie, Handel en Artisanaat creëerde in 2017 een eigen label en promoot de lokaal geweven stof als Kanvô, een verwijzing naar de oudere traditie van luxe geweven textiel die oorspronkelijk bedoeld was voor het hof. Stylisten en verkopers volgen, zoals hoger geschetst, en een nieuwe trend zoekt aansluiting bij haar wortels.
Krijgt die lokale economie een kans? Voorlopig blijft het een eerder marginaal gebeuren. Er is veel nodig om ze op een hoger niveau te tillen. Prijszetting, toegankelijkheid van nieuwe technologie, vorming, betaalbare elektriciteit, verbeterde transportinfrastructuur, lokale en internationale marketing, … en er zijn ook in de eigen West-Afrikaanse omgeving veel concurrenten.
En hoe groot wil je het hebben? Ook Victorine Kossou van Espace Tissage Plus hoopt op meer ondersteuning en promotie vanwege de overheid. Maar voor haar hoeft die industriële schaal niet. ‘Il faut que l’homme reste au centre, et pas les machines’ vat haar medewerker het krachtig samen. Dus er komen geen weefgetouwen die breder dan 50 cm kunnen weven, want dat kan de wever niet aan in een artisanaal proces.
Aan hun kant staan enkele overtuigende ecologische argumenten. Stimuleren van de korte keten, opwaarderen van lokaal cultureel erfgoed, lokale tewerkstelling, … Ook daar kunnen overheidsmaatregelen een verschil maken, zonder meteen een industriële schaal voor de export te ambiëren.