‘Studeren is beter dan trouwen’

Column

Een Zeer Kort Verhaal over universiteitsmeisjes

‘Studeren is beter dan trouwen’

‘Studeren is beter dan trouwen’
‘Studeren is beter dan trouwen’

Ten huize van MO*columniste Ching Lin Pang waren ze fan van A.L. Snijders, de bedenker van het Zeer Kort Verhaal die onlangs overleed. Als eerbetoon waagt ze zich aan een eigen Zeer Kort Verhaal over haar strijdlustige Chinese studentes en haar gulle grootmoeder.

© Brecht Goris

De uitvinder van het Zeer Kort Verhaal (ZKV) is niet meer. Maar de levenswandel van A.L. Snijders en zijn werk worden des te meer gesmaakt. Het wordt wennen. In Verdrongen verleden, zijn laatste stukje van 5 juni in De Standaard, waarschuwde hij ons voor het verleden. Er komt geen vervolg meer.

Hij was een ongewoon fenomeen. Een witte man, geboren in de eerste helft van de vorige eeuw. Een ex-leraar Nederlands aan een politieschool. Iemand die een teruggetrokken bestaan leidde, ergens in het midden van nergens. Voor wie België een vakantieland was.

Daar, ergens in het nergens, schreef hij stukjes over gewone dingen. Over dingen die in het groter geheel van zijn vlietende wereld ongewone gedaantes aannemen. Vervolgens liet hij die stukjes los op de wereld: drie keer per week voor Nederlandse en Vlaamse televisieomroepen en kranten.

A.L. Snijders ontpopte zich tot een oude wijze man, die met zijn ZKV’s oosterse wijsheid bijbracht aan de westerse mens.

Hij ontpopte zich tot een oude wijze man, die met zijn ZKV’s oosterse wijsheid bijbracht aan de westerse mens. ‘De weg is bestendig daadloos, toch blijft niets ongedaan?’, die zin vond hij de zin der zinnen. Voor taoïsten is dat eenvoudigweg de waarheid, voor anderen klinkklare onzin. Het leven is niet ‘helaas’, niet ‘vergeefs’, maar het ‘is’, tout court.

Thuis, in ons nederig stulpje, zijn we fan van A.L. Snijders. We zullen zijn stukjes, zoals vele anderen, erg missen. Als eerbetoon, en niet onbewust over de eigen overmoed, waag ik me aan mijn eerst ZKV.

***

Universiteitsmeisjes

Het is die periode van het jaar. De maand juni staat in het teken van examens. Vandaag reed ik voor het eerst sinds lang naar de universiteit om er schriftelijke examens af te nemen.

Achter de mondkapjes zag ik vooral vrolijke gezichten. Meisjesgezichten. Niet dat de jongens niet lachten, maar ze waren in de minderheid. Ze leken oprecht blij om op de campus te zijn na een semester afstandsonderwijs.

Ik zag dezelfde gretigheid bij mijn Chinese studente. Die wilde haar doctoraatsverdediging, hét moment van haar leven, niet vanuit een miezerig kamertje beleven. Ze vloog helemaal vanuit China over om in de plechtige promotiezaal van de universiteit haar verhandeling te verdedigen. Dat ze voor een quasi lege zaal stond deerde haar niet.

Drie personen waren fysiek aanwezig: de studente, de voorzitter en ik. Andere juryleden en het publiek volgden vanop afstand. Ook haar ouders, ongehinderd door de fysieke afstand en de taalkloof, volgden vanuit Chongqing de ceremonie mee. Ook de Hmong-gemeenschap uit Besançon nam online deel aan het gebeuren. Zij vormde het onderwerp van haar onderzoek.

Net als haar ouders, konden ook zij het kader en het onderwerp niet helemaal vatten. Maar trots dat hun vlucht- en migratieverhaal werd opgenomen in wetenschappelijke literatuur, dat zijn ze wel.

Omdat in China een verbod geldt op de invoer van planten, vroeg de studente me Lily te adopteren.

Ondanks dat bizarre arrangement van afwezige aanwezigheid, of aanwezige afwezigheid was iedereen tevreden. Vooral mijn studente. Die deelde na afloop van de ceremonie ook de mindere kanten van haar traject.

Over hoe ze door geldgebrek Chinese les gaf aan studenten sinologie, waardoor ze een jaar kwijtspeelde voor haar onderzoek. Of over hoe ze in haar minuscule kot vriendschap sloot met een cactus: ‘Mijn vriendin Lily, met de mooie rode bloempjes’.

Omdat in China een verbod geldt op de invoer van planten, vroeg ze me Lily te adopteren. Ik beloofde plechtig goed te zullen zorgen voor Lily. Het eten van bitterheid (naar een Chinese uitdrukking die betekent: een moeilijk leven met veel tegenslagen hebben, red.) maakte haar geenszins zuur. Ze is nog steeds een spring-in-‘t-veld, ook als bijna veertiger met een kersverse doctorstitel.

Ik zie dezelfde strijdlust bij mijn andere Chinese studente. Ze stamt uit een vrouwenfamilie. Of het is te zeggen: ze werd door haar moeder en grootmoeder grootgebracht.

Toen ze enkele jaren geleden geen beurs kreeg, zei ze resoluut: ‘I am not a quitter’. Bij het zien van zo’n vastberadenheid bij universiteitsmeisjes, denk ik spontaan aan mijn grootmoeder. Toen ze 73 was migreerde ze samen met ons naar België.

Bij het zien van zo’n vastberadenheid bij universiteitsmeisjes, denk ik spontaan aan mijn grootmoeder.

Tien jaar later keerde ze terug naar Hongkong nadat een waarzegster haar had verteld dat ze op 83-jarige leeftijd zou sterven. Voor de dood was ze niet bang, maar ze wou op eigen bodem rusten.

Toch kreeg ze nog een levensbonus van 15 jaar. We bezochten haar vaak in het voorouderlijk dorp. Ooit zei ze me eens: ‘Je draagt een bril. Dat is goed. Studeren is beter dan trouwen.’

Die bril betekende voor haar: studeren, zelfbeschikking en vrijheid. Als oudste dochter van een traditionele familie droeg ze nooit een bril.

Maar bitterheid was haar vreemd. Ze gunt haar nazaten alle kansen van harte. Ook in kleine dingen was ze gul. De koekjes, chocolade en muntsigaretten die we voor haar kochten, deelde ze uit aan haar dorpsgenoten.

Ik hoor ze grinniken, nu haar verhaal uit een ver land en een ver verleden in deze column wordt verteld. Het verleden wordt het heden en het heden het verleden.