Searching for Utopia
“‘Toenemende ongelijkheid in de wereld? Sorry, dat kunnen we niet bevestigen’
Het debat over de wereldongelijkheid doet denken aan de strijd tussen de haas en de schildpad, vindt hoogleraar Tom De Herdt. Haas-tige meningen wedijveren met weerbarstige feiten die hun geheimen maar mondjesmaat prijsgeven. ‘Searching for Utopia’ doe je op de rug van een schildpad, toch?
Het debat over de wereldongelijkheid doet denken aan de strijd tussen de haas en de schildpad, waarbij haas-tige meningen wedijveren met weerbarstige feiten die hun geheimen maar mondjesmaat prijsgeven. “Searching for Utopia” doe je op de rug van een schildpad, toch?
Frans90245 (/ Wikimedia (CC BY-SA 4.0)
Het nieuwe boek van Thomas Piketty ligt er dus. Het ziet er opnieuw indrukwekkend uit, al was het maar omdat economen geen boeken meer horen te schrijven volgens de academische geplogenheden. Het nieuwe boek van Branco Milanovic werd eerder dit jaar al geboren. En leg ook nog wat centjes opzij voor een een nieuw boek van Peter Edward en Andy Sumner, eveneens over globale ongelijkheid en ruimte voor ontwikkeling.
Snelle Meningen
Zelfs voor de Trends-lezer kan het nuttig zijn iets te vernemen van communisten in tijden waarin de PVDA mee aan de basis lag van het afschaffen van de Turteltaks, ingevoerd door een liberaal minister.
Wat we met deze bijzonder rijke oogst dit jaar geleerd hebben over wereldongelijkheid? Ik moet u het antwoord voorlopig schuldig blijven. Met enige afgunst stel ik vast dat, enkele dagen na het verschijnen van de nieuwe Piketty, sommigen al meteen hun mening klaar hebben. ‘Piketty is een communist’, weet professor Marc De Vos bijvoorbeeld. Maar is dat voldoende om de nieuwe Piketty dan maar niet te lezen? Ik betwijfel het.
Zelfs voor de Trends-lezer kan het nuttig zijn iets te vernemen van communisten in tijden waarin de PVDA mee aan de basis lag van het afschaffen van de Turteltaks, ingevoerd door een liberaal minister. Een zekere linkerzijde vond het overigens een schande dat Piketty met zijn (vorige) boek verwees naar het Heilige Boek van Karl Marx, en des te meer omdat Piketty zélf beweert nooit één bladzijde van Marx’ Das Kapital gelezen te hebben.
Op het merk “communist”, net zoals op het woord “professor”, bestaat uiteraard geen copyright, en het staat ook iedereen vrij deze titels te claimen, te ontkennen, te misbruiken of te gebruiken als scheldwoord. Dus laten we vooral de tijd niet verliezen met snelle meningen en op die schildpad klimmen.
Trage feiten
Of misschien wil ik het toch nog over deze ene mening hebben, wijd verspreid door de Nieuwe Wereldongelijkheidsliteratuur zélf, en ondertussen min of meer gemeengoed geworden: Dat de wereldongelijkheid als geheel nauwelijks afneemt, terwijl de ongelijkheid binnen landen erg is toegenomen. En dat beide een gevolg zijn van de jongste golf van globalisering sinds de val van het ijzeren gordijn: die globalisering zou enerzijds de nationale economieën onder druk zetten om competitiever te worden, en anderzijds de herverdelende kracht van nationale staten hebben aangetast. Onlangs verkondigde Paul De Grauwe deze stelling nog ergens op de MO* pagina’s. Ze is gebaseerd op het werk van zowel Branko Milanovic als Thomas Piketty.
Het werk van beide op globale inkomensongelijkheid is in elk geval ronduit baanbrekend te noemen. Maar ook “baanbrekend werk” blijft mensenwerk, en vooral, roeien met de riemen die je hebt. Met name:
Het probleem met de dataset van Milanovic, samengesteld op basis van een aantal huishoudbudgetenquêtes, is dat zijn gegevens over wereldongelijkheid slechts teruggaan tot 1988, dat wil zeggen de vooravond van de recente globaliseringsgolf. Over de manier waarop zijn bronnen de evolutie van de ongelijkheid voor die datum in kaart brengen, weten we zeer weinig, dus eigenlijk kunnen we ook niet echt zien wat de impact is van die globalisering op ongelijkheid. Daarnaast wordt getwijfeld aan de representativiteit van huishoudbudgetgegevens: voornamelijk de topinkomens zouden er ondervertegenwoordigd zijn.
De dataset van Piketty is dan weer gebaseerd op overheidsgegevens over zij die inkomensbelasting betalen. Algemeen wordt aangenomen dat de topinkomens beter geregistreerd worden door belastinggegevens dan door huishoudenquêtes. Maar deze gegevens hebben evenzeer hun nadeel; de manier waarop, en door wie inkomstenbelastingformulieren worden ingevuld, varieert uiteraard met de bestaande wetgeving. Kinderen met een studentenjob kunnen bijvoorbeeld “belastingplichtig” worden, maar dat zijn nog geen aparte huishoudens –een fout waarvoor blijkbaar niet gecorrigeerd wordt in de nieuwe World Income Dataset die vorig jaar publiek werd gemaakt en waaruit het nieuwe boek van Piketty gretig gegevens plukt.
De fiscale wetgeving bepaalt ook de spreekwoordelijke achterpoortjes die al dan niet geopend kunnen worden, bijvoorbeeld om inkomens te parkeren als bedrijfswinsten, om gezinsconsumptie te registreren als bedrijfs- of vzw-uitgaven (de salariswagen bijvoorbeeld, maar je kan je huis ook aan jezelf verhuren, dat soort dingen). Die achterpoortjes evolueren mee met de tijd, en dus kan dit de evolutie in de ongelijkheid ernstig beïnvloeden zonder dat zoiets snel gecorrigeerd kan worden.
Hoe ongelijk de wereld dus precies is, hangt goeddeels af van de kleine lettertjes en de methodologische bijlagen, als die al voorhanden zijn.
Een ander probleem met belastinggegevens is dat niet alle landen inkomstenbelastingen innen, of dat de gegevens van deze landen hopeloos onbetrouwbaar zijn. Voor een schatting van de wereldinkomensongelijkheid hoeft dat niet echt een probleem te zijn, “arme” landen zijn, inderdaad, “arm” en wegen dus bijzonder licht op de grote contouren van de wereldinkomensverdeling.
De vraag blijft evenwel of je effectief nog iets kan zeggen over de langtermijnige evolutie van de inkomensongelijkheid in “Afrika” als geheel op basis van een handvol observaties in een handvol landen. Bovendien zijn dat niet toevallig allemaal landen met een Brits koloniaal verleden, in andere landen werd geen systeem van inkomenstenbelasting ingevoerd.
Er zijn ook nog andere gegevens voorhanden. Zo is er het werk van James Galbraith, dat uitgaat van loongegevens, of datasets van UNI-WIDER of de Wereldbank, die telkens met net iets andere oorspronkelijke data of beter geachte methodologieën werken.
Een probleem met àlle internationale datasets over ongelijkheid is ook nog dat je inkomen moet meten met dezelfde meetlat: dollars bijvoorbeeld. Maar om bijvoorbeeld de Oegandese shilling om te zetten naar een dollar kan je niet de gewone wisselkoers gebruiken, omdat die niet de effectieve koopkrachtsverschillen weergeeft. Daarom werkt men met zogenaamde koopkrachtpariteitsdollars, die werden gepuurd uit een oefening waarbij de effectieve prijs van goederenmanden wordt vergeleken tussen alle landen onderling.
Het probleem is echter dat de koopkrachtpariteitsoefening die werd uitgevoerd in 2005 heel andere resultaten geeft dan de oefening van 2011: met name de wereldongelijkheid als geheel, gemeten met de GINI-coëfficiënt, daalde met bijna 10% door met de koopkrachtpariteitsdollars van 2011, en niet meer met die van 2005 te werken (zie figuur). Koopkrachtpariteitsoefeningen wegen dus erg op het resultaat, en de grootte van de schommeling illustreert de broosheid van de “feiten” en de foutenmarge waarmee we elk resultaat zouden moeten lezen.
Tenslotte is er ook nog het dataprobleem dat China heet. Met zijn 1,3 miljard inwoners gaat het over een land van meer dan continentale proporties dat slechts mondjesmaat gezinsbudgetgegevens deelt –en waarvan het dus hoogst onzeker is of en hoe die gegevens vergeleken kunnen worden met andere data-oefeningen.
Hoe ongelijk de wereld dus precies is, hangt goeddeels af van de kleine lettertjes en de methodologische bijlagen, als die al voorhanden zijn.
Wereldinkomensongelijkheid en nationale beleidsruimte
Maar veel belangrijker nog, ook over de evolutie van de wereldongelijkheid als geheel, en tussen en binnen landen, kunnen we eigenlijk niets zeggen zonder meteen ook een bijsluiter te leveren die de oorspronkelijke data en methodologische keuzes in detail beschrijft.
Thomas Piketty ziet zo in zijn jongste boek nog steeds overal een systematische toename van de binnenlandse inkomensongelijkheid, maar Peter Edward en Andy Sumner berekenden op hun beurt dat, als je China even tussen haakjes zet, zowel de inkomensongelijkheid tussen als binnen landen, gewoon helemaal en eenvoudigweg zonder omwegen gelijk gebleven is tussen 1990 en 2015 (zie figuur).
Evolutie van de globale ongelijkheid (GINI-coëfficiënt), zonder China, en met koopkrachtpariteitsdollars van 2005 en 2011, 1990-2015
Bron: Peter Edward & Andy Sumner, 2018
Dat wil niet zeggen dat de ongelijkheid in elk land gelijk gebleven is: dat is zeker niet zo, weten we uit de detailanalyses van heel wat landen. Maar een gemiddelde is, precies, een gemiddelde. Er zijn dus landen zijn waar de ongelijkheid is toegenomen en er zijn landen waar de ongelijkheid is afgenomen, de stijgers en de dalers compenseren elkaar (en gewogen naar de bevolking) blijkbaar helemaal, en is de gemiddelde binnenlandse ongelijkheid als geheel dus gestagneerd.
Indien deze vaststelling klopt, heeft ze verregaande gevolgen voor beleid om met ongelijkheid en globalisering om te gaan: de afwezigheid van een (stijgend) patroon op wereldniveau betekent immers dat, àls de globalisering van de wereldeconomie al een keurslijf zou zijn dat ons een bepaalde richting uitstuurt, nationale overheden ook voldoende marge blijven hebben om binnen dat keurslijf hun eigen parcours uit te stippelen, een parcours dat evengoed kan leiden tot meer, of minder ongelijkheid: dat soort politieke keuzes blijft onverkort mogelijk.
Searching for Utopia kan dus nog steeds op nationaal niveau. Althans, volgens de analyse van Edward en Sumner, die daarmee overigens een eerdere analyse, door François Bourguignon, bevestigen. Maar laten we toch maar een slag om de arm houden, want Bourguignon werkte op basis van dezelfde (Wereldbank) dataset. Verre van onmogelijk dus dat de schildpad van Piketty een andere, maar evengoed een valabele weg bewandelt naar een betere wereld.