Horen we in de verte de dodenmars voor onze journalistiek?
“‘U dacht dat Fake News het probleem was? Dit is waar het echt om draait.’
Wat als niet fakenews, maar commercialisering en de toegenomen afhankelijkheid van ondoorzichtige techbedrijven de kern van het probleem van de journalistiek is?
“Homage” (1974) van Leopoldo Maler
JD Lasica (CC BY 2.0)
Zo lang ik als journaliste werk, is de journalistiek bezig zichzelf opnieuw uit te vinden om een antwoord te bieden op de uitdagingen van de huidige tijd.
Ondertussen vermoed ik dat het eigen is aan de journalistiek.
Als een onzekere puber staat ze te draaien voor de spiegel en houdt ze zichzelf het ene na het andere jurkje voor.
Een beetje meer behagen of wat vaker confronteren? Het vooral menselijk houden of met harde feiten zwaaien? Politici op hun beleid aanspreken of speuren naar de mens die zich achter de politicus schuilhoudt? De marge uitvergroten of de marge negeren?
‘Relevantie is het nieuwe ding’, oreerde een hoofdredacteur alsof het geen evidentie was.
Op twintig jaar tijd heb ik hoofdredacteurs het allemaal horen beweren. Soms tegelijkertijd, soms achtereenvolgens. Soms een tijd lang het ene, om vervolgens toch weer voor het andere te kiezen.
‘Relevantie is het nieuwe ding’, oreerde de een alsof het geen evidentie was. ‘De mensen willen ook vrolijk worden van de krant’, zei de ander en pleitte op een onbevangen moment voor een goednieuwsjournaal. ‘De mensen zijn het cynisme beu, ze willen meer warmte’, beweerde weer een andere en met een slide waarop mensen met hun handen hartjes vormden, pleitte hij voor empathische journalistiek. ‘Waarom komen journalisten altijd met van die zware thema’s aandraven’, zuchtte nog een ander. ‘Soms moeten jullie ook gewoon over lippenstift schrijven’ en hij amputeerde het weekendmagazine tot een vitrinekast voor adverteerders uit het luxesegment.
Het heeft me vooral geleerd dat hoofdredacteurs ook maar mensen zijn met hun twijfels en onzekerheden, zoekend om overeind te blijven in een competitieve markt.
Wedstrijd
Rob Wijnberg, hoofdredacteur van De Correspondent omschrijft die markt als een wedstrijd om aandacht. We moeten opgemerkt worden. We moeten huppelen, springen en desnoods met gadgets zwaaien om de lezer aan ons te binden. De nieuwste smartphones en tablets waren en zijn nog steeds de glijmiddelen om lezers kranten aan te smeren. En omdat lezers zich volgens allerlei marktonderzoeken graag identificeren met kranten en tijdschriften, moesten die kranten en tijdschriften op hun beurt sterke merken met een smoel worden en toen dat niet voldoende bleek om de dalende losse verkoop op te krikken, was het aan de journalist om van mens tot merk te vervellen en het gezicht van zijn verhaal te worden. De lezer, zo menen we te begrijpen uit weer nieuwe onderzoeken, wil in een wereld die borrelt en bruist van sociale media ook met de schrijver van een stuk in dialoog treden.
Wat als die lezer vooral zoekt naar een betrouwbare bron van informatie?
Maar wat als die lezer vooral zoekt naar een betrouwbare bron van informatie? En als de sterkte van het merk evenredig is met het gekoesterde vertrouwen in de correctheid, degelijkheid en maatschappelijke betrokkenheid van de gepubliceerde verhalen?
Het enige wat journalistiek moet doen in tijden van overaanbod en informatie-indigestie is zichzelf ernstig nemen, de hakken in het zand planten en zich niet laten afleiden door schijndiscussies over pakweg objectiviteit. Een journalist is niet objectief. Hij of zij staat in de wereld en kiest waarover hij of zij wel en niet schrijft. Niet door met een blinddoek op een knop te drukken om het allemaal zo neutraal mogelijk te houden, maar wel door persoonlijke interesse en bekommernis en maatschappelijke relevantie tegenover elkaar af te wegen.
Dat ik over klimaatverandering schrijf, is geen zuiver objectief of neutraal proces. Ik doe dat omdat ik het oprecht het belangrijkste thema van deze tijd vind en omdat ik – hoe naïef ook – hoop met mijn stukken hier en daar, links en rechts een verschil te maken. Voor mij staat schrijven over klimaatverandering niet gelijk aan berichten over de kerstversiering van Melania of over de verhuis van een musical van Studio 100. Er is een duidelijke hiërarchie in belangrijkheid. Ik neem een standpunt in. En dat is maar goed ook, anders kan je evengoed gewoon persberichten van overheid en bedrijven reproduceren, net zoals dat in het midden van de negentiende eeuw gebeurde.
Simpel, toch.
Toch niet.
De laatste jaren is er een dwingende factor bijgekomen die geurloos, ruisloos en ongrijpbaar mee onze keuze bepaalt om verhalen al dan niet te schrijven: de kans op een klik en op een viraal bericht. In 1989 viel de muur. In 1989 werd het internet uitgevonden en met het internet leek de wereld helemaal grenzeloos. Ieder bericht richt zich potentieel tot een wereldpubliek.
Ook nu, nu ik dit schrijf, pijnig ik me het hoofd over die eerste zin. Want dat is de zin die in al die voor mij onzichtbare tijdlijnen verschijnt, dat is de zin die zal bepalen of u met uw wijsvinger op uw linkermuisknop klikt of niet. En als u klikt, verveelvoudigt zich het bereik van dit bericht.
Uit handen
Journalistiek is deels een databedrijf geworden. Je zou dit een normale, maatschappelijke evolutie kunnen noemen. Met dit verschil: we hebben het beheer van die data uit handen gegeven nog voor we ze in handen hadden. Ook dat is schijnbaar vanzelf gebeurd. We zijn voor onze zichtbaarheid grotendeels overgeleverd aan de nukken van commerciële monopolies als Google en Facebook. Nu al zijn beiden de grootste mediabedrijven ter wereld zonder mediabedrijven te zijn. Journalistiek interesseert hen niet, wel het dataverkeer en de ogen die het hen oplevert.
Al zijn er manieren om het dataverkeer zonder financiële doping op te poken. Ook dat is vakkundig onderzocht.
De kans dat u dit bericht leest omdat u rechtstreeks naar de website van MO* surfte, is drie keer zo klein dan dat u het toevallig ziet voorbij dwarrelen op Facebook. Of u dit bericht ziet verschijnen, hangt dan weer af van factoren waarop wij geen vat hebben: hoe is het algoritme geprogrammeerd? Wat we wel weten: wie Facebook betaalt, krijgt een voorkeursbehandeling in het algoritme, vergelijkbaar met de rij voor reizigers in business klasse aan de controleposten op de luchthaven.
Al zijn er manieren om het dataverkeer zonder financiële doping op te poken. Ook dat is vakkundig onderzocht. Titels als “Vijftig dingen die u nog niet wist over” maken meer kans om aangeklikt te worden. Net zoals valse tegenstellingen als: “U dacht dat Fake News het probleem was? Dit is waar het echt om draait.”. Voilà, nu weet u ook waarom dit stuk heet zoals het heet.
En zo kom ik bij mijn tweede punt.
Wat als niet fakenews, maar commercialisering en de toegenomen afhankelijkheid van ondoorzichtige techbedrijven de kern van het probleem van de journalistiek is? Wat als het net die afhankelijkheid is – zoals Franklin Foer in ‘Ontzielde wereld’ opmerkt – die voor al deze vertwijfeling zorgt?
Het is een afhankelijkheid met een verre voorgeschiedenis.
Man in pak
Mijn eerste baan was op een krantenredactie, ondertussen al twintig jaar geleden. Op een dag stond er een man in pak – op zich al een bijzonderheid op een redactie – naast mijn bureau. Hij had een chronometer in de hand en hield een klembord tegen de borst. Hij was van het management consultant bureau McKinsey en werd betaald om mijn professionele activiteit te observeren, te registreren en in kaart te brengen. ‘Hoeveel tijd ik aan een gemiddeld artikel besteedde?’, wilde hij weten.
‘Welk artikel?’
‘Gewoon. Een artikel.’
Zijn stem klonk enigszins geïrriteerd alsof hij wel wat beters te doen had dan journalisten bevragen. ‘Ieder artikel is toch anders’, deelde ik mee. Ik bedoelde het behulpzaam, hij interpreteerde het als weerbarstigheid. Hij zuchtte diep en begreep niet dat ik hem niet wilde begrijpen. Ik weet niet wat hij op zijn papier krabbelde, maar ik had zo’n flauw vermoeden dat de meetmethodes van McKinsey niet aangepast waren aan de praktijk van de journalistiek. Toch leverde de man zijn rapport af en uit het rapport vloeide een nieuwe richtlijn voort: wat telefonisch kon gebeuren, moesten we vanaf dan zo veel mogelijk telefonisch doen. De hoofdredacteur vond dat we als redactie wat meer van de marketing en het management konden leren. Zij wisten wat efficiëntie betekende. Een paar jaar later zou de hoofdredacteur tot marketeer van het jaar worden verkozen. Buiten hijzelf nam niemand die nieuwe aanbevelingen werkelijk serieus. Dat hoefde ook niet. Niemand wist precies hoeveel lezers een stuk opleverde. Er bestond geen formule om de geïnvesteerde tijd af te meten aan de vermeende opbrengst. Het was ook niet mogelijk om de discrepantie tussen beide uit te tekenen.
De journalist bevindt zich in een ballenbad van informatie waarin zijn enige taak nog bestaat uit de selectie en het herschrijven van wat voorgekauwd werd.
Dat is nu wel even anders. De man van McKinsey is op veel redacties vervangen door speciale computerprogramma’s die het leesgedrag op de website permanent registreren en in grafieken gieten. Online redacteurs kunnen op Chartbeat perfect volgen welk artikel wordt aangeklikt, welk er ook gelezen wordt en wat er het hoogste leesbereik haalt op dat oneindige internet. Op veel redacties werken mensen die nooit nog telefoneren. Het werk is voor hen gebeurd. De persberichten die a rato van honderden per dag binnenstromen, zijn zo opgesteld dat ze alle nodige citaten bevatten. Die van de ene en van de andere kant, die van de voor- en de tegenstander, die van alle betrokken partijen die we met z’n alleen ineens stakeholders zijn gaan noemen. De journalist bevindt zich in een ballenbad van informatie waarin zijn enige taak nog bestaat uit de selectie en het herschrijven van wat voorgekauwd werd.
In de nieuwsstroom die over het internet glijdt, brengt hij verkeersheuvels aan. Maar hij voegt nauwelijks iets toe en als computers nog iets slimmer worden, kunnen ze perfect zijn werk overnemen. Het experiment is al met succes uitgevoerd. Een eindredacteur slaagde er niet in het verschil te ontdekken tussen een nieuwsbericht geschreven door een mens en een robot.
Londen (2015)
albyantoniazzi (CC BY-NC-ND 2.0)
Soms leert het verleden ons iets over de tijd waarin we ons nu bevinden en vooral: hoe we ons ertoe moeten verhouden. Laat me even deze anekdote herhalen die Katharine Viner als hoofdredacteur van de Britse krant The Guardian vertelde naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag van de krant. Begin twintigste eeuw was het bijna gedaan met The Guardian. De krant kantte zich tegen de Boerenoorlog in Zuid-Afrika en onthulde er het bestaan van concentratiekampen. In haar artikelen en reportages bleef ze inzetten op vrede en koos ze expliciet de kant van de onderdrukten. De krant was niet objectief in haar keuze, wel in haar berichtgeving. De krant verloor adverteerders, de verkoop stortte in en een rivaliserende krant huurde een brass band in die op de stoep van de redactie de dodenmars van Handel speelde.
Door trouw te blijven aan de eigen idealen, had de krant de trein van maatschappelijke verandering gemist. Zo leek het. Maar er gebeurde iets anders: precies omdat ze trouw was gebleven aan de eigen idealen kreeg ze een imago dat geen enkele campagne haar had kunnen geven: dat van een krant die niet omkoopbaar is. Een die betrouwbaar is. Niet door zichzelf zo te promoten, maar door journalistiek te bedrijven die dat bewees.
Als de journalistiek zichzelf echt wil heruitvinden moet ze vooral trouw blijven aan zichzelf.
Als de journalistiek zichzelf echt wil heruitvinden moet ze vooral trouw blijven aan zichzelf. En dat betekent: verhalen zoeken en schrijven die niet door communicatiebureaus geproduceerd kunnen worden. Verhalen die niet altijd onder de noemer van nieuws vallen, maar wel onder die van maatschappelijk noodzakelijk. Robots zullen misschien een beursverslag kunnen uittikken, maar luisteren naar wat er onder de radar leeft, mensen een stem geven die nauwelijks gehoord worden, dat blijft een menselijke specialiteit. Misschien wordt het belang ervan niet altijd weerspiegeld in het aantal kliks of in lezersstatistieken, maar volhouden dient wel de geloofwaardigheid. Daarmee wordt het verschil gemaakt.
Tot slot nog dit.
Donderdag publiceerde het Committee to Protect Journalists (CPJ) de jaarlijkse index van de persvrijheid. 2017 is het slechtste jaar sinds de eerste uitgave in 1995. Wereldwijd zitten 262 journalisten in de gevangenis. Journalistiek hoeft zichzelf niet opnieuw uit te vinden. Ze is nog nooit zo nodig geweest.