“‘Verboden in te rijden’
Een banale verkeersovertreding was voor een racistische man ergens in het Vlaamse land het signaal om een lange tirade af te steken. Aya zweeg, het was niet mogelijk hem te overstemmen. Deze column is dan ook aan de man in kwestie gericht. Omdat ze hem toch enkele dingen wil duidelijk maken.
Het was donker. De navigatie zou ons de weg wijzen, maar leidde ons over onverharde wegen. Mijn vriendin trouwde vandaag. En dat is het minste wat je kan doen voor vrienden: in het donker lange afstanden afleggen en vloeken tegen een decennia oude gps. Uiteindelijk reden we weer een smalle weg op. Aan weerszijden een berm en hoge bomen.
Het bordje “verboden in te rijden” zagen we te laat. Tegenliggers. Hun lampen schenen recht in die van ons. Het leek wel een maffiafilm waarin we waren beland. Twee rivaliserende bendes die zich op elkaars territorium begaven. Ik week zo ver mogelijk uit. De voorste auto reed ons niet voorbij maar stopte halverwege. Ik deed het raam open. Een vriendelijke man die me vriendelijk vertelde dat ik deze weg niet in mocht rijden. Dat ik dat wist. Maar dat het nu te laat was. Dat we verdwaald waren en op zoek naar een feestzaal in de buurt. Hij wees ons de weg.
Het begon met ‘ik ben geen racist maar…’ – het lievelingszinnetje van elke racist die bang is voor de donkerte in zijn hoofd.
Toen veranderde de blik in zijn ogen. Hij vertelde me opnieuw dat ik die straat niet had mogen inrijden. In een lange tirade waardoor het steeds moeilijker werd om hem te overstemmen. Het begon met ‘ik ben geen racist maar…’ – het lievelingszinnetje van elke racist die bang is voor de donkerte in zijn hoofd. Zijn vriendelijkheid veranderde meteen. Twee jonge meisjes beland in een boerengat, die kon hij wel aan. Dacht hij.
Jullie zijn naar België gekomen, maar jullie respecteeën onze wetten niet. ‘Het is respecteren, meneer, met een r’, onderbrak ik hem. ‘En ik ga nu de politie bellen dat jullie een verboden weg in zijn gereden. Jullie komen hier en maken alles kapot’. ‘U mag best de politie bellen. Maar u gaat me niet wijsmaken dat dat u nog nooit overkomen is.’ Hij deed alsof hij naar een mobieltje tastte. Dat hij nooit de wet overtrad, nooit iets fout deed, zei hij.
Er ontstond een kleine file achter hem. Niemand die toeterde, kwam kijken wat er aan de hand was. Hij bleef roepen en tieren. Ik probeerde hem eerst te overstemmen, maar het werd me te veel en ik deed mijn raampje omhoog. Nog zoveel dingen die ik hem wilde duidelijk maken, maar inpraten op iemand die niet wil luisteren, is moeilijk. Dus als jij het bent, meneer die op vrijdag 27 oktober zich iets voor 21 uur op de Pater Penninckxstraat bevond, dit is wat ik je zou vertellen als je wel geluisterd had:
Je had perfect de politie mogen bellen. Jij was degene die jonge meisjes aan het bedreigen en intimideren was. Dat gaat tegen alle geschreven en ongeschreven wetten in. Vertel mij vooral niet dat die verkeersregels jou wat kunnen schelen. Je zult mij waarschijnlijk snel vergeten zijn, een van die bruinen met een kopvod, maar ik zal jou mijn leven lang niet vergeten. Je woorden plakten aan me die avond. Nog steeds. Ik voelde me vies en klein. Mijn stem trilde van alle dingen die ik tegen je had willen zeggen, maar die ik niet gezegd kreeg.
Ik haalde diep adem. Parkeerde. En danste die avond alle frustratie uit mijn lijf. Voor mijn vriendin. Voor het leven.
Van mij had je best de politie mogen bellen. Het zou hoogstwaarschijnlijk de eerste keer zijn dat ze daarvoor gebeld zouden worden. Maar ik had betere dingen te doen die avond en de rest van mijn leven. Als je zoveel moois van de wereld wilt maken, haar mooier achterlaten dan je haar gevonden hebt, dan maak je je geen zorgen om iemand die verdwaald is en daarom een verkeersovertreding maakt, je maakt je zorgen om de donkerte in je eigen hoofd. Want ik maak me wel zorgen om jou. Om de drang om je donkerte te overdekken. Maar om een probleem op te lossen is het noodzakelijk haar onder ogen te zien, niet te ontkennen: je bent wel een racist.
En ik schrijf dit niet omdat ik op je medelijden wacht of me graag in een slachtofferrol wentel. Ja, ik was die nacht slachtoffer van jouw tirade, van je superioriteitsgevoel, je arrogantie. Maar ik haalde diep adem. Parkeerde. En danste die avond alle frustratie uit mijn lijf. Voor mijn vriendin. Voor het leven. Want het leven gaat door. Zo is het toch? En zo moeilijk is het allemaal niet.
Het leven is verdomd simpel. We weten instinctief waar we recht op hebben. Waar onze vrijheid eindigt en die van de ander begint. We zijn geen rivaliserende bendes die om grondgebied vechten. Ik mag mij op de openbare weg begeven. Die is evenveel van mij als dat die van jou is. En het is mijn recht om verkeersovertredingen te maken. En dan is er een rechtssysteem dat daar een oordeel over velt en mij beboet. Je moet dat systeem wel respecteren, meneer.
Ik weet dat je soms bang bent, dat je ons niet kent en ons daarom zo simpel mogelijk afbeeldt: als een bedreiging. Want zo hoef je ons ook niet te leren kennen. Het is makkelijker om je pijlen te richten op mensen, dan op een wereldwijd geopolitiek conflict dat zo ingewikkeld is. Het is makkelijker om bang te zijn dan om na te denken, want nadenken brengt twijfels met zich mee. En je stelt mij verantwoordelijk voor alles wat er in België misgaat. Ik ben de belichaming van de indringer die alles kapot maakt. Zo noemde je het. Want zo kan je in de verdediging schieten. Kan je de ruiten en luiken van je ziel dichten. Kan je je verschuilen achter ooit getekende lijnen, die we grenzen noemen, en achter heersende ideeën. Je hoeft als lid van een meerderheidsgroep de dingen niet in vraag te stellen want ze komen je ten goede. Wat een luxe.
Maar weet dat er een wereld is buiten jouw gezichtsveld. Weet dat er ook mensen zijn die minder op je lijken, maar dat betekent niet dat ze minder mens zijn of dat ze minder rechten hebben. Dat jouw grootvader wel in Vlaanderen is geboren en die van mij niet, maakt niets uit. We zijn allemaal met dezelfde rechten geboren. Alleen moet ik ze opeisen en jij krijgt ze in de schoot geworpen.