Een beperkte selectie zomerliteratuur over ons economische systeem
“‘Verbouwen of afbreken: enkele beschouwingen bij het neoliberale model’
Klimaatuitdagingen én sociaal-politieke druk hangen samen, zoveel is duidelijk. Ze smeken om grondige analyses maar ook om snelle oplossingen, benadrukt Melanie Schellens. Ze maakt daarom een beperkte selectie aan zomerliteratuur om ons de nodige achtergronden en inzichten aan te reiken.
De val van de muur ligt alweer een tijdje achter ons. Heel even leek het er op dat tijdens dat kantelpunt het neoliberale marktmodel alles overwon en wereldwijd grenzeloos toegepast zou worden. Dat leek een korte tijd zelfs goed te gaan, met snelle groei, vooral in ontwikkelingslanden. Maar nog voor het einde van het eerste decennium van de nieuwe eeuw volgde een ernstige financieel-economische crisis die de barsten en gebreken van het model toonde — voor wie ze niet al eerder wilde zien. Nog eens tien jaar later is de literatuur met kritische stemmen over het neoliberale model aanzienlijk gegroeid.
De zomervakantie vormde een goed moment om daarin de samenhang te zoeken, maar ook de verschillen. De kritiek komt immers uit heel verscheiden hoeken en leidt tot uiteenlopende alternatieven. Er zijn de klassieke links-rechts tegenstellingen, degenen die wat willen bijsturen en zij die het roer volledig om willen, de aandacht voor de puur economische logica dan wel de sociale, ecologische en politieke consequenties, en er zijn veel kruisbestuivingen.
Kritiek op het neoliberale model kwam aanvankelijk uit linkse hoek, maar ondertussen waarschuwde zelfs Christine Lagarde voor de negatieve effecten
Bij sommige lectuur voel je dat de schrik erin zit: het volk mort, en bepaalde politici spelen er handig op in om terug te plooien op zichzelf, daarmee belangrijke premissen van het neoliberale model onderuit halend. Kritiek op het neoliberale model kwam in het verleden in de eerste plaats uit linkse hoek, maar ondertussen waarschuwde zelfs de vertrekkende IMF Managing Director Christine Lagarde voor negatieve effecten van het gehanteerde neoliberale model die aanleiding geven tot protectionistische en nationalistische reflexen. Die ondergraven immers niet alleen het bestaansrecht van de internationale instellingen, maar de basis zelf van het marktgerichte economisch groeimodel. En juist de verdediging van dat groeimodel blijft de ondergrens van veel publicaties. We belichten drie heel verschillende publicaties (een mens kan niet alles lezen in enkele weken vakantie).
Bijsturen om het groeimodel te kunnen blijven aanhouden
Een recente studie van Brookings, een toonaangevende denktank in Washington, vat een aantal inzichten samen vanuit het perspectief van opkomende economieën. Beyond neoliberalism; insights from emerging markets start met de vaststelling dat het neoliberale model altijd al beperkingen inhield voor een aanzienlijk deel van de bevolking in veel ontwikkelingslanden, en dat verschillende opkomende economieën op veel punten afweken van de neoliberale voorschriften om groei te realiseren. Na die inleiding komen achtereenvolgens het groei- en industrieel beleid aan bod, de problematiek van ongelijkheid, het financieel en monetair beleid, het leefmilieu en een aantal politieke aspecten.
Tegen de geest van de neoliberale voorschriften ontwikkelden enkele succesvolle landen (China, Vietnam, Zuid-Korea, …) juist wel een door de overheid gestuurd industrieel beleid – zij lieten dit niet enkel over aan “de markt”. Maar volgens de auteur van dit hoofdstuk (Danny Leipziger) leidde dit enkel tot succes in landen met een solide langetermijnvisie en sterk macro-economisch beheer. Het is bovendien de vraag of er in de huidige context van groeiend protectionisme en snelle technologische veranderingen ook voor andere landen nog een plaatsje is om een vergelijkbare industriële groei te realiseren.
Het hoofdstuk over ongelijkheid start met de vaststelling dat de afgelopen 25 jaar wereldwijd de extreme armoede daalde, net als de ongelijkheid tussen landen. Volgens de auteurs (Ana Revenga en Meagan Dooley van Brookings) gebeurde dat dankzij open handel, globalisering en economische groei. Maar de auteurs nuanceren meteen ook, onder andere met de wetenschap dat ongelijkheid binnen landen steeg, met name ook in ontwikkelde landen, en met het onderscheid tussen ongelijkheid in inkomen (minder sterk in de cijfers dan in de perceptie), ongelijkheid in kansen (veel erger omdat het leidt tot inkomens- en vermogensongelijkheid) en vermogensongelijkheid (die veel sterker groeide).
Dat vormt meteen ook een voedingsbron voor kritiek op het neoliberale model. De auteurs sparen echter de kool en de geit door te stellen dat beleidsmaatregelen om ongelijkheid terug te dringen niet noodzakelijk in tegenspraak zijn met het neoliberale groeimodel, maar evengoed wel een sterker overheidsoptreden vergen (met o.a. investeringen in onderwijs om kansenongelijkheid tegen te gaan, maar ook loonbeleid en sociale maatregelen om inkomensongelijkheid in te dijken) en internationale samenwerking om ongebreidelde vermogensongelijkheid in te dammen (i.e. maatregelen tegen kapitaalvlucht en belastingontduiking).
Het hoofdstuk over financieel en monetair beleid illustreert misschien nog het duidelijkst dat opkomende economieën hun eigen interpretatie gaven aan de recepten van de neoliberale “Washington consensus”. Rakesh Modan (Yale university) stelt dat opkomende economieën relatief minder beschadigd werden door de financieel-economische crisis die in 2008 uitbrak, onder andere omdat ze hun lessen leerden uit de talloze eerdere financiële crisissen – niet in het minst de Aziatische financiële crisis van de jaren negentig.
De illusie dat het neoliberale model garant kon staan voor financiële stabiliteit was voor deze landen al veel eerder doorprikt en de meeste opkomende markten dekten zich in door sterker overheidsingrijpen in dit domein (zoals eisen ten aanzien van de banken en actief opbouwen van kapitaalreserves). Het zal niet verbazen dat ook deze auteur zoekt naar een gulden middenweg voor de toekomst, waar actief overheidsbeheer in financiële markten en onafhankelijke regulering niet hoeven te vloeken met privé-initiatief.
Het hoofdstuk over de plaats van het leefmilieu komt van het World Resources Institute (WRI), ook al een Washingtonse denktank. Het Bruto Nationaal Product dat louter economische groei meet in het gangbare neoliberale model moet plaats ruimen voor een andere maatstaf voor ontwikkeling. Die nieuwe maatstaf moet zowel de ongelijkheid als de leefmilieukost doorrekenen – dat zijn voor het neoliberale model “externaliteiten” die niet in rekening gebracht worden. Het WRI rekent op het marktmodel om de noodzakelijke veranderingen in productie en consumptie te verwezenlijken, maar stelt dat dit niet zal volstaan. De urgentie van de problematiek vraagt een breder (overheids)beleid om de markt te sturen, met onder andere standaarden en regulering, stimulering van onderzoek en innovatie; naast maatregelen om de sociale effecten te beheren.
Het politieke hoofdstuk concludeert dat de val van de muur niet het einde van de geschiedenis inluidde. De auteurs wijzen erop dat het neoliberale economische model al te vaak abstractie maakte van de politieke condities. Economische condities – met name de receptuur van het IMF — werden en worden opgelegd zonder onderscheid, met desastreuze gevolgen waar privatisering bijvoorbeeld leidde tot concentratie van economische macht in handen van een paar oligarchen die het beleid naar hun hand zetten.
Ook de ruk naar rechts en de ermee gepaard gaande ondermijning van democratische instellingen was niet voorzien door sommige voorstanders van het neoliberale economische model. Hadden ze beter kunnen of moeten weten? Ondertussen wordt er met een zekere afgunst gekeken naar de economische realisaties in landen die niet bepaald een voorbeeld zijn van liberale democratie. Zijn er alternatieven voor het liberale politieke model gebaseerd op regelmatige verkiezingen, waardoor overheden toch verantwoording afleggen en legitimiteit kunnen behouden? Zullen groepsbelangen verdedigd worden op basis van nieuwe identiteiten, daar waar traditionele instellingen als vakbonden en klassieke politieke partijen het veld ruimen?
De publicatie eindigt wat onbestemd, met de “conclusie” dat er geen eenvoudig en eenduidig model voorhanden is als alternatief voor de gebreken van het neoliberale model, maar dat men beter experimenteert met een veelheid aan nieuwe strategieën, met vallen en opstaan, in functie van de lokale context. Dat is een wat fletse conclusie, als je in de verschillende hoofdstukken hebt laten doorschemeren dat er in de praktijk ook met het neoliberale model nauwelijks sprake was van een eenduidige toepassing, en terzelfdertijd in verschillende bijdragen een pleidooi hoort voor een sterkere rol voor de overheid (een competente overheid, dat wel), sterkere regulering van financiële markten, en noodzakelijke sturing door de overheid indien we duurzame en inclusieve groei willen realiseren.
Sociale bescherming als beschaving
Van een heel andere orde en dichter bij huis schreef Geert Van Istendael in_“de grote verkilling”_ een warm pleidooi voor de verdediging van wat hij beschouwt als een hoogtepunt van de Europese beschaving: onze sociale zekerheid. Hij beschrijft de gestage afbraak van deze verworvenheden sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw, die werden opgeofferd aan de dogma’s van de vrije markt.
Tegen wat Van Istendael beschouwt als de zelfgenoegzaamheid van allerhande rechtse, linkse, en groene identiteiten pleit hij voor ouderwetse solidariteit
Van Istendael hoopt op de ervaring van West-Europese christen- en sociaal democratische partijen om die verworvenheid terug te herstellen en te verdedigen. Aan vallen en opstaan en experimenteren is niet zoveel nood; al hoopt hij wel dat andere landen het model overnemen en weer verbeteren.
Tegen wat hij beschouwt als de zelfgenoegzaamheid van allerhande rechtse, linkse, en groene identiteiten pleit hij voor ouderwetse solidariteit en aandacht voor het verloren segment, de armsten, minstbedeelden, degenen van wie we beschaamd wegkijken in onze eigen samenleving. Hier is een duidelijk link met het politieke hoofdstuk uit de Brookings studie. Of de klassieke christen- en sociaaldemocratische partijen van wie Van Istendael zo beeldrijk de korte geschiedenis schetst, in België maar ook in Nederland, Frankrijk, Duitsland , Groot-Brittannië en Italië daartoe nog in staat zullen zijn, is een ander paar mouwen.
Klimaatgrenzen
In “Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime” gaat de Franse socioloog en wetenschapsfilosoof Bruno Latour dieper in op de klimaataspecten van het neoliberale model, en koppelt ze meteen aan de ongelijkheidsproblematiek en de migratie.
Het probleem is voor Latour terug te brengen tot het geopolitieke inzicht dat de heersende elites al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw niet meer werken aan een gemeenschappelijke oplossing, maar slechts zoeken naar een vluchtplaats voor zichzelf. Hij verwijst naar Karl Polanyi die al in_“The great transformation”_ (1944) wees op de grenzen van het liberale marktmodel waarin de marktwerking losgezongen is van de rest van de samenleving en leidt tot ontmenselijking, omdat aarde én arbeid slechts als koopwaar beschouwd worden.
Maar voor Latour zijn de recente Brexit en de verkiezing van Donald Trump de duidelijkste signalen van deze evolutie: het VK en de VS keren de rest van de wereld de rug toe. Ze ontkennen de klimaatproblematiek en wijzen elke solidariteit af. Maar hun bevolking zal snel leren dat deze vlucht vooruit slechts valse hoop biedt, en ze zullen zich snel realiseren dat, net als voor de rest van de mensheid, het gemeenschappelijk perspectief is verdwenen, letterlijk de bodem onderuit geslagen, het territorium bedreigd omdat men inziet dat de aarde geen plaats meer heeft voor een verdere modernisering zoals we die tot nu toe kenden. Voor Latour manifesteert zich hier een druk waarmee ontwikkelingslanden (voormalige kolonies en overwonnen lokale bevolkingsgroepen) al veel eerder geconfronteerd werden, en die velen inspireerden tot weerstand tegen “vooruitgang” en ontwikkeling.
Het boekje van Latour is beperkt in omvang maar leest ongemakkelijk – en niet alleen omwille van sommige ongemakkelijke waarheden. Er wordt gegoocheld met schema’s met attractoren, polen en coördinaten, triangulaire verhoudingen om te ontsnappen aan de oude links-rechts tegenstellingen en nieuwe conflicten af te bakenen. Hij spreekt in oorlogstermen en vraagt ons te hechten aan een grond en tegelijkertijd te mondialiseren, terwijl voor hem noch het globale, noch het lokale echt bestaan.
Er bestaat voorlopig geen nauwkeuriger beschrijving – we moeten het doen met zijn oproep tot meer onderzoek, om te kunnen inventariseren en definiëren waarvan we afhankelijk zijn en wat we willen verdedigen. Dat is voor Latour concreter dan het hier lijkt (hij verwijst naar de Franse Cahiers de doléances, de gedetailleerde klachtenboeken en verzoeken aan de koning die in 1789 werden opgesteld). Maar om een antwoord te bieden op de urgentie van de klimaatproblematiek lijkt dit toch wel een omslachtige operatie.
Van inzicht naar perspectief naar concrete actie?
Deze beperkte selectie aan zomerliteratuur bood achtergronden en inzichten, maar weinig concrete perspectieven. De Brookings-publicatie biedt geen nieuw model, maar wel aanknopingspunten om het heersende model bij te sturen. Latour eindigt zijn boekje met een pleidooi om te landen in Europa, maar een nieuwe kaart moet nog getekend worden en erg concreet wordt het niet. Europa blijft ook de geprefereerde biotoop van Van Istendael, die de essentie van het naoorlogse sociale-zekerheidsmodel terug wil.
Niet alles is dus nieuw, maar het zijn gelukkig niet allemaal oude mannen. De Brookings-publicatie verwijst in haar leefmilieuhoofdstuk heel even naar Kate Raworth, die met haar donut-kader een reëel alternatief zoekt voor een economisch model – overigens een heel wat radicaler alternatief dan wat Brookings zelf voor ogen staat.
We zetten de lectuur best in die richting voort, maar de tijd begint te dringen. Veel MO*-publicaties van de afgelopen jaren geven inspiratie (de zomer-editie van het MO*magazine, de MO*paper over sociale bescherming onder redactie van E. Vervliet, interviews met Paul Mason, Frank Vandenbroucke, Kate Raworth, Luc Cortebeek, Joseph Stiglitz, … om er maar enkele recente te noemen).
Klimaatuitdagingen én sociaal-politieke druk hangen samen, zoveel is duidelijk. Ze smeken om grondige analyses maar ook om snelle oplossingen. De Belgische regeringsvormers lijken ondertussen nog niet helemaal doordrongen van die urgentie…