Nona De Dier
Schrijfwedstrijd 20 jaar MO*
“‘Voor ons een wei’
Een klein weitje in de Denderstreek kan leiden tot grote observaties over hoe we de openbare ruimte delen - of niet. Of zoals Nona De Dier bij zichzelf vaststelt: 'Dat is waar ik zo naar verlang, in die eenzame Vlaamse buitensteden: een plek waar we elkaar als onbekenden mogen vinden.'
‘Elke plek is van iemand, niets is van iedereen. Ik mis het gevoel welkom te zijn buiten de vier muren die afbakenen wat juridisch van mij is.’
Unsplash / Jordan Whitt (public domain)
Een klein weitje in de Denderstreek kan leiden tot grote observaties over hoe we de openbare ruimte delen — of niet. Of zoals Nona De Dier bij zichzelf vaststelt: ‘Dat is waar ik zo naar verlang, in die eenzame Vlaamse buitensteden: een plek waar we elkaar als onbekenden mogen vinden.’
Barsten media nog genoeg uit hun bubbel? Weten journalisten nog wat mensen écht bezighoudt? Dat was de vraag bij de schrijfwedstrijd voor de 20ste verjaardag van MO*. Meer dan 40 jongeren beantwoordden die opdracht met een column, een professionele jury koos er de beste teksten uit. Dit is de inzending van Nona De Dier (22), die de tweede plaats behaalde. Zij kreeg een boekenpakket van uitgeverij Epo als prijs.
Toen ik de plek voor het eerst ontdekte, was ik met mijn beste vriendin — de enige die ik in mijn thuisdorp nog heb — op wandel. Tussen met pesticiden kapotgespoten gewassen en flarden lintbebouwing genoten we van onze laatste zomer van échte rust, op de plek waar we beiden waren opgegroeid en waar we een lange geschiedenis mee deelden.
We waren ondertussen allebei afgestudeerd: vanaf september zouden ook wij ons moeten wagen aan de tantaluskwelling die anderen ‘de carrièreladder beklimmen’ noemen. We doolden wat door het — voor ons uitgestrekte maar in feite niet al te grote — dorp, toen we plots op een merkwaardig plekje stootten dat we nooit eerder hadden opgemerkt.
Hier in onze Vlaamse buitenstad aan de rand van de Denderstreek, waar individualisme koning is, breekt deze plek het straatbeeld.
Op de heuvel waar de dokters en advocaten van de buurt wonen, ligt een klein stukje land, een weitje, met daarin twee schapen en een stuk of vijf kippen. ‘Vrije toegang’, leest het poortje aan de ingang. Te midden van het terrein staat een wipplank, en een beetje verder een kleine speeltuin. Kindjes mogen er gerust spelen, zolang ze lief zijn voor de beestjes, vertelt een bordje ons.
Het duurt niet lang voor twee volwassen vrouwen de wipplank bevolken, op- en neergaand, keuvelend over een spectrum aan onderwerpen dat zowel het avondeten van gisteren als de existentiële crisis van vorige week beslaat. De woorden worden niet letterlijk uitgesproken, maar vertederd zijn we, door het verwelkomende gebaar van onze buren.
Hier in onze Vlaamse buitenstad aan de rand van de Denderstreek, waar individualisme koning is, breekt deze plek het straatbeeld. Deze chaotisch ingerichte oase van puur dorpsgeluk is daarom zoveel meer dan gewoon een openbare wei. Waar we wantrouwig muren optrekken die met de hemel concurreren, is dit petieterig lapje toegankelijk grasland een daad van pure rebellie. Het is er voor iedereen: geen toegangsticket vereist.
De schapen en kippen omarmen toevallige voorbijgangers en oude bekenden. De wei staat symbool voor een steeds zeldzamer wordend vertrouwen in de ander, dat door velen onder ons vandaag als niet anders dan ‘naïef’ zou worden omschreven. Net daarom hebben we plaatsen zoals deze zo hard nodig.
Ik mis het gevoel welkom te zijn buiten de vier muren die afbakenen wat juridisch van mij is. Ik mis een gevoel van gemeenschap.
Het zal wellicht vergezocht lijken, dat ik zo geraakt word door zo’n simpel gebaar. U moet echter beseffen, beste lezer, dat ik ben opgegroeid met een groot artificieel gemis. Het is een soort melancholie, een verlangen naar een tijd van dorpscafés en pensenkermissen die ik zelf nooit gekend heb. Ze wordt gevoed door mijn grootmoeder, die glimlachend vertelt over de dorpsgekken uit haar eerste jaren hier in de streek, en door mijn moeder, die maar al te graag over haar tijd in de lokale jeugdfanfare begint.
Het bestaat haast niet meer: de mogelijkheid om anderen te ontmoeten, niet omdat we op voorhand geselecteerd zijn op basis van algoritmes en demografie, maar gewoon omdat we ergens toevallig samen zijn; een onbewuste acceptatie van hen die onvoorzien ons pad kruisen.
Uiteraard had de periode waarnaar ik verwijs vooral vele verschrikkelijke gebreken. Als vegetariër pleit ik dan ook niet voor een pensenkermis en als uitgesproken feminist kan ik ook de seksistische machocultuur die met een dorpscafé gepaard gaat niet goedpraten.
Toch valt er iets te zeggen voor die uitgesproken symbolen van collectivisme, die onze cultuur vandaag steeds minder en minder kent. Elke plek is van iemand, van een gepolijst individu; niets is van iedereen. Ik mis het gevoel welkom te zijn buiten de vier muren die afbakenen wat juridisch van mij is. Ik mis het gevoel te vertrouwen, vertrouwd te worden. Ik mis een gevoel van gemeenschap.
Dat is waar ik zo naar verlang, in die eenzame Vlaamse buitensteden: een plek waar we elkaar als onbekenden mogen vinden. Daarom is het zo vertederend welkom te zijn in andermans tuin. Omdat dit grijze, immer geprivatiseerde gehucht hier op dit lapje grond op die manier plots weer een klein beetje meer van ons allen is. Dat denk ik, glimlachend op de wipplank, mijn voeten bengelend boven de grond.
Meer jong talent lezen?
Dit zijn de columns van de winnaars en beste opvolgers van de MO*schrijfwedstrijd EyesWriteOpen:
Een brief van spijt: aan de bewoner in ons opvangcentrum (Tine Galicia)
Waarom je beter niet van de trap valt (Marijke Vermeulen)
Ik ben verliefd op een derdelander (Fien Portier)
Beste België, zo voelt het om Syrisch, jong en vrouw te zijn (Leen Al Massalma)