“‘Voorbij de obscene leugen van hulp en ontwikkelingssamenwerking’
Olivia Rutazibwa ziet een merkwaardige parallel tussen het debat over racisme en het debat over ontwikkelingssamenwerking. ‘We moeten ons de vraag stellen: waar moeten we het wél en waar vooral niet meer over hebben?’ Natuurlijk moeten we af van de idee en de praktijk van hulp en ontwikkelingssamenwerking, vindt ze.
De ravage na cycloon Haiyan in de Filippijnen (2013). ‘Na roof en moord is er geen ruimte voor hulp in de semantiek of de realpolitik’, vindt Olivia Rutazibwa.
IHH Humanitarian Relief Foundation Follow (CC BY-NC-ND 2.0)
Ik heb er erg lang over gedaan om deze bijdrage over ontwikkelingssamenwerking te schrijven: een goede vier maanden. Het was druk op het werk, ik was moe, en het onderwerp waarover ik wilde schrijven zat me te dicht op de huid.
Maar dat was niets nieuws, en deze ontwikkelingsspecifieke writer’s block voelde zo vertrouwd aan. In de opinies die ik de afgelopen twintig jaar schreef, had ik het vooral over racisme en al zijn verschijningsvormen. Maar nu ik over ontwikkelingssamenwerking wil schrijven, loopt het proces merkwaardig parallel met dat van schrijven over het racismedebat.
Het grootste deel van die twintig jaar voelde ik hetzelfde verlammende ongemak als bij mijn huidige writer’s block. Dezelfde vragen komen terug. We moeten ons de vraag stellen: waar moeten we het vooral niet meer over hebben? Waar moeten we het systematisch over hebben? En waar, op welk moment, beginnen we het verhaal van hulp en ontwikkelingssamenwerking?
Dit keer gaat het niet over racisme, en daar was ik stiekem erg blij om. Als docente Ontwikkelingssamenwerking werd ik gevraagd om een constructieve bijdrage te leveren aan het debat over internationale hulp.
Ik rolde erin op het moment dat MO*-hoofdredacteur Gie Goris en UGent-hoofddocent Bruno de Cordier debatteerden over hulp. Twee mensen uit de professionele, politieke en ideologische hoek die ik ook als de mijne zie. Beiden zeer belezen (meer dan ik), eerder links dan rechts, anti-imperialistisch en (internationaal) solidair.
Mijn debatten over antiracisme met progressieven en medestanders voelden altijd al veel pijnlijker en triester aan dan die met de extreemrechtse rakkers. Het duurde tot 2014 – ik schreef toen het korte stukje ‘Drie vuistregels tegen onbedoeld racisme’ – voor ik daar (publiekelijk) mijn draai in vond.
Waar ik het niet over wil hebben
Ik ben enkele jaren geleden verhuisd naar het buitenland, naar het Verenigd Koninkrijk. Een ogenschijnlijk minder racistisch land, waar ik echter algauw ontdekte dat het vooral om andere manifestaties van racisme gaat. Maar verhuizen hielp: voor mijn dagelijkse energiepeil; voor een gevoel van lichtheid en vrijheid dat gepaard gaat met de onpersoonlijkheid van een land dat het jouwe niet is.
Die bewuste keuze dwong me om duidelijk voor ogen te hebben waar we het wél over moeten hebben en waar we onze verhalen moeten beginnen.
Belangrijker nog: ik besloot resoluut zelf de contouren van het antiracismedebat te tekenen, in plaats van louter te reageren op de bestaande.
Ik besloot waar ik het niet meer over wilde hebben en waar ik niet te veel energie en tijd meer in wilde steken: of er al dan niet racisme in onze samenleving was, of iets al dan niet racisme was, en wat de definitie van racisme is. Als ik er al op wilde ingaan, zou het maar een fractie van mijn tijd en energie innemen.
Die bewuste keuze dwong me om duidelijk voor ogen te hebben waar we het wél over moeten hebben en waar we onze verhalen moeten beginnen. Ik nam me voor om het merendeel van mijn energie te besteden aan het bedenken van antiracistische alternatieven.
Daarin ben ik niet ik niet altijd even succesvol, maar ik slaag er al beter in om tot een minimum te beperken waar ik het niet over wil hebben, of waar we het al zo vaak over hebben gehad. Ik gebruik nu vlotter de woorden ‘Witheid’ of ‘Witte Wereld’ als een shortcut-diagnose van de kwaal waar we als samenleving tegen aankijken.
Het is dit inzicht, parallel met mijn persoonlijke ervaringen met het racismedebat, dat ik wil meenemen in het debat over onze hulp en ontwikkelingssamenwerking.
(1) Waar moeten we het vooral niet (meer) over hebben? Met andere woorden: waar hebben we al te veel tijd aan gespendeerd?
(2) Waar moeten we het meer en systematischer over hebben?
(3) Waar en op welk moment beginnen we het verhaal van hulp en ontwikkelingssamenwerking?
Beginnen in 1492
Mijn antwoorden op die vragen zijn vandaag, in grote penseelstreken:
(1) We moeten het niet meer hebben over de definities en zogenaamde verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking. Of over de gevoelens en goede bedoelingen van de mensen en de organisaties in de industrie.
En ook niet over corruptie en de beperkte capaciteit van (zuiderse) actoren. Of over het technische en technocratische heden, over procedures en institutionele beperkingen en mogelijkheden.
(2) Wat wel meer aandacht moet krijgen, is wat het eigenlijke doel is van hulp en ontwikkelingssamenwerking. Welke macht zijn we bereid op te geven? We moeten het dringend hebben over herstel en herstelbetalingen. Over waardigheid en racisme in ontwikkelingssamenwerking.
En over antikoloniale solidariteit, want die was en is er al; waarom zijn we ze vergeten, en waarom hebben we ze over het hoofd gezien?
(3) We kunnen bijvoorbeeld beginnen in 1492 (het jaar waarin o.a. Colombus vertrekt op zoek naar India, red.). Bij, als we de geschiedenis niet wiswassen of uit het verhaal knippen, de obscene leugen dat de idee van hulp, samenwerking en zelfs partnerschap die naam verdient.
Andere dingen bestuderen of dingen anders bestuderen
Onlangs schoot mijn collega en mentor, professor Siba Grovogui van Cornell University, iets te binnen_._
Hij is nooit uitgesproken partijpolitiek of geijkt ideologisch. Hij is eerder een van die uitzonderlijke mensen die tegelijkertijd abstracte denkers zijn en die zowel Wikipedia, Google Search en alle encyclopedieën uit de vorige eeuwen lijken ingeslikt te hebben. Hij kan honderduit vertellen over de meest obscure figuren uit de geschiedenis van de diplomatie en uit ons internationaal (koloniaal) politiek heden en verleden.
Mijn collega roept ons, academici, op om te stoppen mee te gaan in de leugens, als zowel intellectueel als moreel imperatief.
Zijn motto is steevast: ‘Historische details zijn belangrijk. Wat werkelijk heeft plaatsgevonden, en niet de koloniale, leugenachtige versie, doet er echt toe.’ Op het einde van zijn verhaal daagt het je telkens dat hij een onwaarschijnlijk belangrijk algemeen principe of theorie heeft geïllustreerd. Over waar onze huidige academische disciplines vandaan komen. Over racisme of vredesopbouw of staatsvorming, over globalisering of zo.
Wat hem te binnen schoot, was dit: ‘Sinds de Vietnamoorlog is er, op een enkele uitzondering na, geen enkele interventie geweest die niet op een leugen gebaseerd was. Geen enkele.’
Grovogui riep ons, academici die de studie van wat er in de wereld gebeurt mee vorm en betekenis geven, op te stoppen mee te gaan in deze leugens. Als zowel intellectueel als moreel imperatief. Als startpunt om andere dingen te bestuderen of om dingen anders te bestuderen, om op zoek te gaan naar de vele bestaande alternatieve archieven en die uit te vergetelheid op te rakelen, of om ze in elkaar te boksen, in het leven te roepen.
Hulp na roof en moord
De obsceniteit en de leugen in de idee van hulp in een Noord-Zuid-context neem ik vandaag als startpunt. In die context zeg ik: natuurlijk moeten we af van de idee en de praktijk van hulp en ontwikkelingssamenwerking. Na roof en moord is er geen ruimte voor hulp in de semantiek of de realpolitik.
De erkenning van de leugen is het begin van het gesprek over hoe ongelijk, armoede en de verwoesting van het milieu niet uit de lucht zijn komen vallen.
Ik zeg dit niet als gespreksstopper op een populistisch hoogtepunt van het grote gelijk, wel als gespreksopener onder mensen die niet cynisch willen doen over solidariteit. Mensen zoals mijn studenten, die kiezen om ontwikkelingssamenwerking te studeren, of de lezers van MO*-magazine, of de Gorissen en de Cordiers van deze wereld.
De erkenning van de leugen van de ‘hulp-na-roof-en-moord’ is het begin van het gesprek over hoe ongelijkheid, armoede en de verwoesting van het milieu gecreëerd zijn en niet uit de lucht zijn komen vallen (en dus ook te bevechten zijn).
Want dat is de eigenlijke vraag en opdracht van solidariteit: ‘Hoe trekken we fouten uit het heden en uit het verleden recht?’ Niet: ‘Hoe maken we ontwikkelingssamenwerking beter?’