De maand van Tuly Salumu
“‘Waarom ik mijn zoon geen Congolese naam gaf’
‘Onze namen zijn een deel van onze identiteit,’ schrijft MO* columnist Tuly Salumu. In haar kindertijd worstelde ze met haar Congolese naam. ‘Ik nam me toen voor dat ik mijn kinderen nooit zou opzadelen met de last van een vreemde naam.’ En toch heeft ze beslist terug te komen op die keuze.
Tuly Salumu: ‘Tijden veranderen. Vandaag legt mijn naam me geen windeieren meer. Meer zelfs, het is een pluspunt geworden.’
© Konstantinos Tsanakas
‘Onze namen zijn een deel van onze identiteit,’ schrijft MO* columnist Tuly Salumu. In haar kindertijd worstelde ze met haar Congolese naam. ‘Ik nam me toen voor dat ik mijn kinderen nooit zou opzadelen met de last van een vreemde naam.’ En toch heeft ze beslist terug te komen op die keuze. Tuly is trots op haar naam en haar roots, dus wil ze haar zoon toch een Congolese naam geven.
‘August.’ Ik fluisterde de naam terwijl ik over mijn dikke buik wreef. Mijn man kreeg tranen in zijn ogen. Een mooier geschenk dan onze ongeboren zoon te vernoemen naar zijn overleden grootvader kon ik hem niet geven. Pepe Gusje was een maand eerder gestorven in zijn rusthuiskamertje met zicht op de eendenvijver.
Het was een beminnelijke man die aardappelen teelde in het diepe West-Vlaanderen en mij op familiefeesten om duistere redenen altijd in het Frans aansprak. Intussen zijn we zes jaar later en draagt mijn zoon niet alleen de naam van pepe Gusje.
Hij lijkt ook steeds meer op hem. Hij heeft dezelfde huidskleur en hetzelfde brede gezicht met oren als schoteltjes. Op regenachtige middagen zie ik hem bedremmeld uit het raam staren met zijn armen achter zijn rug gevouwen, net zoals pepe Gusje bij zonsondergang naar zijn paarden tuurde. Het lijkt wel of de naam van mijn zoon is voorbestemd, zo goed past hij bij zijn uiterlijk.
Deus ex machina
En toch. Ondanks die zoete familiegeschiedenis bekruipt me soms een gevoel van spijt. Ik had mijn zoon even goed Yuma of Kasongo kunnen noemen, naar míjn overleden voorvaders. Maar daar had ik blijkbaar het lef niet voor.
Tijdens mijn zwangerschap brak ik me maandenlang het hoofd over de keuze om hem wel of niet een Afrikaanse naam te geven. Moest dat niet, als dochter van een Vlaamse moeder en een Congolese vader?
Als kind heb ik mijn naam altijd gehaat. Hij symboliseerde dat ik nergens bij hoorde.
Tot de dood van pepe Gusje mijn gepeins als een deus ex machina ten einde bracht. We kozen August, het Germaanse leenwoord voor ‘oogst’. Ook zijn zus zou twee jaar later een van oorsprong Germaanse naam krijgen. Billie moest bij haar broer passen, toch?
Onze namen zijn een deel van onze identiteit. Ze geven uitdrukking aan onze individualiteit maar nemen ons ook op in een gemeenschap. Die van mijn kinderen is bij uitstek wit. Ikzelf zweef ergens in het luchtledige, tussen wit en zwart.
Ik hou van mijn Congolese naam. Mijn vader heeft me genoemd naar zijn eerste liefje, Tulinabintu, oftewel ‘zuivere dingen’ in het Swahili. Mijn familienaam, Salumu, vindt zijn oorsprong in het Arabische salaam, wat ‘vrede’ betekent. Ik ben er trots op, maar dat is ooit anders geweest.
Als kind heb ik mijn naam altijd gehaat. Hij symboliseerde dat ik nergens bij hoorde. Dat werd me op school elke ochtend duidelijk gemaakt wanneer de juf mij onder hoongelach afriep als ‘salami’.
Waar mijn naam ook werd afgelezen, het riep meteen een heftige fysieke reactie bij mij op. Zweethandjes, hartkloppingen en neergeslagen ogen waren mijn deel tot in het begin van mijn twintiger jaren, toen ik door een huisbaas op de rooster werd gelegd over mijn afkomst. Ik nam me toen voor dat ik mijn kinderen nooit zou opzadelen met de last van een vreemde naam.
Maar tijden veranderen. Vandaag legt mijn naam me geen windeieren meer. Meer zelfs, het is een pluspunt geworden.
Op de arbeidsmarkt heb ik de jobs voor het uitkiezen: bedrijven zijn op zoek naar jonge, goed ingeburgerde krachten met een migratieachtergrond zoals ik. Het is iets waarmee ze kunnen pronken zonder er al te veel inspanningen voor te moeten leveren. Handig, maar niet weten of je aangenomen bent vanwege je capaciteiten of vanwege je huidskleur is niet bevorderlijk voor het zelfvertrouwen.
Reddingslijn
‘Yuma? Een Afrikaanse naam voor zo’n wit manneke, is dat niet belachelijk?’
In mijn dagdroom zie ik de loketbediende grijnzend een rode streep trekken over mijn aanvraag om de voornaam van mijn zoon te wijzigen. En misschien heeft ze wel gelijk. Misschien is het geven van een Congolese naam aan mijn kinderen een zielige poging om mezelf te sussen, om mijn eigen Afrikaansheid in de verf zetten.
Mijn naam is mijn laatste reddingslijn naar de Congolese wereld.
‘Je lijkt zo exotisch, maar eigenlijk ben je een van de witste mensen die ik ken,’ zei een ex-liefje me ooit. Hij had gelijk, denk ik. En hoe ouder ik word, hoe witter. Mijn naam is mijn laatste reddingslijn naar de Congolese wereld. Hij verbindt me met mijn familie van wie ik ben vervreemd en met mijn vaderland dat nog verder van me is verwijderd. Het is al veertig jaar geleden dat mijn vader het ontvluchtte. Mijn band met het land voelt kunstmatig.
Taal, rituelen en herinneringen zijn verloren gegaan. Het is een strijd om mijn Congolese wortels in leven te houden, laat staan die van mijn kinderen. Onze namen zijn een van mijn weinige wapens.
Dus ja, ik ga de naam van mijn zoon veranderen. Maar iets minder bruusk dan ik aanvankelijk in gedachten had. Hij krijgt twee voornamen: ‘August’ en ‘Yuma’. Zo houdt hij niet één maar twee belangrijke mannen in ons leven in ere: pepe Gusje uit West-Vlaanderen en Yuma, de dorpschef uit de Oost-Congolese savanne. Nu nog laten weten aan mijn man.