Waarom links het altijd moeilijker heeft

Column

Waarom links het altijd moeilijker heeft

Waarom links het altijd moeilijker heeft
Waarom links het altijd moeilijker heeft

Het was een doorzichtig trucje van de tegenstanders van de vermogenswinstbelasting binnen de regering om de speculatietaks te laten mislukken om vervolgens te kunnen zeggen: ‘Kijk, vermogens(winst)belastingen werken niet’. Dat is een strategie die rechts eigenlijk continu (zij het vaak subtieler) hanteert, zegt Ferdi De Ville.

In dit stuk ontleed ik de sluwe retoriek van rechts aan de hand van enkele recente voorbeelden. En leg ik, om toch bij de actualiteit van de dag te blijven, uit waarom Trump sowieso gewonnen heeft.

Waarom scoort links vandaag zowat overal ter wereld slecht? Daar zijn veel verklaringen voor. Maar één waar ik hier op wil focussen is dat het gewoon altijd moeilijker is om links te zijn. U hoeft van mij niet meteen medelijden te krijgen met John Crombez, Meyrem Almaci of Peter Mertens. Maar het is wel goed om te weten waarom zij vaak aan de verliezende kant staan van politieke debatten.

U hoeft van mij niet meteen medelijden te krijgen met John Crombez, Meyrem Almaci of Peter Mertens.

Hier ga ik ervan uit dat links (progressieven) nog altijd vooral geïnteresseerd is in verbetering van de maatschappij en rechts (conservatieven) zoveel mogelijk alles bij het oude wil laten. Dat is uiteraard een vereenvoudiging, maar ze houdt in deze wereld met nog steeds grove ongelijkheden wel steek.

Rechts probeert, vaak met succes, met grote regelmaat progressieve sociale verandering tegen te houden door er één of meerdere van drie argumenten tegen in te brengen: dat hervormingen geen enkel resultaat zullen opleveren (futiliteitsthese); dat linkse voorstellen de situatie alleen maar dreigen te verergeren (perversiteitsthese); of dat progressieve ideeën oude verworvenheden in gevaar brengen (ondermijningsthese).

Die analyse komt niet van mij, helaas. Alle originele ideeën zijn al een keer bedacht. Met plezier leg ik me neer bij de rol van ze proberen uit te leggen en toe te passen.

Het komt wel uit Rhetoric of Reaction, een klein boekje uit 1991 van de invloedrijke econoom Albert O. Hirschman, die vier jaar geleden is gestorven. Hij was econoom-homo universalis, in de lijn van tijdsgenoten als John Maynard Keynes of John Kenneth Galbraith. Gevochten in de Spaanse burgeroorlog, een comfortabele job op het hoofdkantoor van de Wereldbank vrijwillig ingeruild voor veldwerk in gevaarlijk Colombia, de wereld rondgereisd om te observeren welke ontwikkelingsprojecten wel en niet werken (en hoe zelfs mislukte pogingen voordelen kunnen meebrengen). Dat soort man.

Laat me de sluwe retoriek van rechts illustreren door middel van enkele recente voorbeelden.

Futuliteitsthese: “Het zal niet werken”

Het eerste voorbeeld betreft de discussie over een vermogens(winst)belasting en de mislukking van de speculatietaks. Die laatste taks werd vorig jaar ingevoerd als een surrogaat voor een echte vermogenswinstbelasting, om CD&V een borrelnootje toe te werpen.

Iedereen wist dat het een gedrocht was dat niet zou werken. Dat was ook de bedoeling.

Iedereen wist dat het een gedrocht was dat niet zou werken. Dat was ook de bedoeling. Het laat rechts toe om met nog meer overtuiging te argumenteren dat een vermogenswinstbelasting op zich misschien een goed idee is (‘iedereen is voor eerlijkere fiscaliteit’), maar dit in de huidige wereld nu eenmaal niet werkbaar is.

Over vele linkse voorstellen wordt vaak gezegd dat we dat in een ideale wereld natuurlijk allemaal zouden willen, maar dat het naïef is te denken dat we dit ook kunnen realiseren. ‘There is no alternative’.

Perversiteitsthese: “Het zal de zaken alleen maar verergeren”

Een tweede voorbeeld (dat van de perversiteitsthese) wordt vandaag gretig ingezet in de discussie over de opvang van vluchtelingen. Het stelt dat we ons niet mogen laten leiden door onze eerbare emoties van barmhartigheid. Als we ons te solidair opstellen tegenover asielzoekers, zal dit alleen maar meer vluchtelingen aantrekken, zo luidt deze argumentatie. Daardoor zullen er nog meer mensen sterven tijdens de overtocht. En hier zullen we overspoeld worden, wat onze moeizaam opgebouwde welvaartsstaat dreigt te ontwrichten. Dat kan zelfs in een burgeroorlog uitmonden! ‘De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen’, weet u wel.

Deze these van moral hazard wordt op gelijkaardige manier gebruikt om een streng beleid ten opzichte van uitkeringstrekkers te verantwoorden. Dat we de behoeftigen moeten laten lijden, zullen weinigen zo stellig poneren. Maar wel dat we zeker niet te gul mogen zijn, want dat houdt mensen onledig, en daar wordt iedereen nog slechter van. Of ook: door ons te vrijgevig op te stellen, dreigen we mensen te helpen die dat niet verdienen, en zo net de solidariteit te ondermijnen.

Op het niveau van landen werd dezelfde redenering gebruikt om Griekenland streng aan te pakken in de eurocrisis.

Ondermijningsthese: “Het zal de klok terugdraaien”

Het laatste voorbeeld kan worden toegepast op de huidige discussie over handelsakkoorden. Telkens iemand oproept om de globarisering rechtvaardiger en duurzamer te maken, is de reactie (op zijn best) dat we “het kind niet met het badwater mogen weggooien”. Telkens wordt het voorgesteld alsof een verbetering willen aanbrengen aan de huidige globalisering zal leiden tot de terugkeer naar protectionisme, de verarming van de rest van de wereld en uiteindelijk zelfs oorlog.

Tegenwoordig stellen velen op rechts dat zij de échte progressieven zijn

Ook in het integratiedebat is dit een klassieker. Bij elk voorstel om te bekijken hoe er meer tolerantie kan komen tussen de gemeenschappen (bijvoorbeeld met betrekking tot de hoofddoek), volgt de reactie dat we daarmee onze felbevochten waarden (bijvoorbeeld op vlak van vrouwenemancipatie) weggooien (ook en vooral door zij die tot voor kort niet echt uitblonken in emancipatorische standpunten).

Dat raakt aan een nieuw argument van rechts, dat Hirschmann toen nog niet had gedetecteerd en waarvoor ik hier de ruimte ontbeer om het uit te werken. Tegenwoordig stellen velen op rechts dat zij de échte progressieven zijn, die ijveren voor het behoud van de waarden van de verlichting en voor sociaal-economische vooruitgang en rechtvaardigheid.

Negatief mensbeeld

Onderliggend aan deze thesen die rechts toelaten om zich te verzetten tegen progressieve sociale verandering is een negatief mensbeeld. Daardoor gaat men er steeds vanuit dat mensen misbruik zullen maken van goedbedoelde initiatieven. Tegelijk is er de veronderstelling dat ook politici slechte mensen zijn en dus zelf ook nooit echt het goede nastreven, maar enkel zichzelf willen verrijken.

Niet toevallig wordt deze kijk vaak verspreid door (en is ze gemeengoed geworden onder invloed van) economen. Een cynische kijk op de mens (die streeft naar het maximalizeren van het eigen welzijn) is de kernassumptie van de economie. Vreemd genoeg zetten deze economen nooit de disclaimer “gedreven door eigenbelang” bij hun eigen opinies.

De aantrekkingskracht van links is afhankelijk van vertrouwen onder de burgers in elkaar en de overheid.

Het positief mensbeeld (de mens is intrinsiek goed en maakbaar) dat links daar tegenover stelt, maakt haar kwetsbaar. Eén voorbeeld van iemand die profiteert van een uitkering is genoeg om het positief mensbeeld onderuit te halen (een zwarte zwaan). Als één links politicus zich (tijdens of na de carrière) bezondigt aan zelfverrijking is dat het bewijs van de hypocrisie van links. Als een rechts politicus dat doet dan brengt hij alleen maar zijn ideologie in de praktijk.

De aantrekkingskracht van links is dus afhankelijk van vertrouwen onder de burgers in elkaar en de overheid. Een reden waarom links vaak niet profiteert van een economische crisis is dat zulk vertrouwen dan net afneemt.

Links moet goed besturen om haar programma te verwezenlijken en populair te blijven. Rechts kan slecht besturen en daarmee net haar gelijk over overheidsfalen bewijzen, en populair blijven. Een rechts politicus kan een slecht minister van financiën zijn, en toch consistent zijn met zijn overtuiging en populair blijven bij de eigen achterban.

Of kijk naar de VS. Trump (uiteraard eerder een reactionaire populist dan een conservatief) en vele Republikeinen hebben de voorbije campagne op elke mogelijke manier de legitimiteit van de Amerikaanse democratische instellingen ondermijnd. Misschien hebben ze er zelfs de verkiezingen mee gewonnen. Maar indien dat (zoals verwacht) niet gebeurt, dan past het ondermijnde vertrouwen in de overheid alsnog in hun programma voor het afbouwen van die overheid. Dat Hillary Clinton eigenlijk zonder mandaat aan haar ambtstermijn moet beginnen? Great!

Lessen voor links

Wat zijn de lessen van deze analyse voor links?

Natuurlijk heb ik het wonderrecept niet in pacht, en de problemen reiken ook verder dan de hier geschetste. Maar een belangrijke conclusie is dat links moet zorgen dat burgers vertrouwen hebben in elkaar en in de overheid. Dat kan door mensen samen te brengen en samen te laten werken, en door te bewijzen (soms met kleine ingrepen) dat progressieve verandering wel degelijk mogelijk is.

Hieruit volgt nog, ten slotte, dat links steeds op zoek moet naar een moeilijk evenwicht tussen het aan de kaak stellen van het oneerlijke beleid (en harde kritiek ís nodig), zonder cynisme te voeden. Of, jawel: waarom populisme moeilijker is op links dan op rechts.

Sterkte aan alle betrokkenen.