De toekomst van onze landbouw
“‘Wat voor boer ben jij?’
Hoe moeten we omgaan met landbouw? Een jonge boer en een studente rechtspraktijk uit de Kempen gingen erover in gesprek — en MO*columniste Tine Hens luisterde mee. Een gedachte-uitwisseling over melk en vlees, over de goktent die de markt is en vooral: over dromen.
Tine Hens
© Brecht Goris
‘Wat voor boer ben jij?’
‘Ik run een melkveebedrijf. Ik zorg ervoor dat mensen koemelk kunnen drinken.’
‘Ik drink geen koemelk. Waarom zou je dat zelfs doen?’
Hier had het gesprek tussen een jonge boer uit de Antwerpse Kempen en een studente rechtspraktijk kunnen eindigen. Maatschappelijk lijken ze tegenpolen. De zuivel waar de jonge boer zich dagelijks dubbel voor plooit en ’s nachts zijn slaap voor laat, heeft de studente al lang van haar dagelijkse menu geschrapt. In haar wereld is melk overbodig en schadelijk voor de omgeving.
Haar zorgen, zegt ze, zijn het klimaat en hoe de aarde kapotgaat.
Zijn zorgen, zegt hij, zijn op dit moment het stikstofdossier, het nieuwe mestactieplan, het beeld van de boer in de samenleving, of hij het bedrijf dat hij erfde zal kunnen verderzetten en oh ja, om naar hier te komen, liet hij een ziek dier achter.
Misschien had hij wel meer redenen om te vertrekken dan om te blijven. Toch bleef hij, net als zij. Beiden gingen in op de uitnodiging van Rikolto om een avond met elkaar te praten en naar elkaar te luisteren. Ik zat erbij om erover te schrijven. Het doel is proberen begrijpen, niet de ander overtuigen van het eigen gelijk.
Tegenover elkaar
‘Pfft’, klinkt het na een tijd, ‘Het is niet makkelijk om te zwijgen.’ Toch is dat wat telt en nodig is. De tactiek is afgeleid van Hannah Arendt. Ze meende dat wat ons tot mens maakt, dat wat ons leven en ons denken verrijkt, net de ontmoeting is met iemand die onze mening niet deelt, open te staan voor dat denken en te zoeken naar het waarom van een overtuiging.
Wat als een stellige mening gewoon een vorm van houvast is? Een bindmiddel met de groep waar men in groot geworden is en waar men zich thuis voelt? Of de enige garantie op een minimum aan zekerheid in een wereld die draait om markten die ongrijpbaar zijn?
Net als de andere boeren en studenten rondom hen zitten ze tegenover elkaar op klapstoelen. Tussen hen ligt een blad met stellingen over voedsel en landbouw. Van ‘Landbouwers moeten veel meer investeren in duurzame technologieën’ over ‘zolang consumenten niet bereid zijn meer te betalen, is er geen verbetering mogelijk’ tot ‘intensieve veeteelt heeft geen plaats meer in Vlaanderen.’
Op elk van de in totaal acht uitspraken antwoorden ze exact het tegenovergestelde. Waar de boer ‘eerder waar’ noteert, duidt de studente ‘eerder niet waar’ aan. Zij heeft het over de schade van vlees eten, over dat niemand dat nodig heeft, over de erbarmelijke omstandigheden waarin die dieren leven. ‘Nu ja, leven’, snuift ze. ‘We doen ze gewoon dood.’ Dat moet toch anders kunnen?
Een kwestie van economie
Twijfel kan een bijtend zuur worden dat knaagt aan de poten onder je bestaan.
De boer schuifelt heen en weer, hij wil haar denkbeelden corrigeren, aanvullen met wat hij weet uit zijn werkelijkheid, haar theorie toetsen aan zijn praktijk. Figuurlijk heeft hij al duizend puntjes van zijn tong gebeten, maar hij slikt zijn ergernis door. Terwijl de studente vertelt wat zij van al dat vlees en die zuivel vindt, stelt hij vragen.
Waarom ze er zo over denkt? Hoe het volgens haar beter kan? Of ze een ideaalbeeld heeft? Dat heeft ze zeker, knikt ze. Het is meer dan een beeld, het is een herinnering. Ze maakte het mee toen ze nog in Suriname woonde, waar ze geboren werd. Daar had iedereen wel een paar kippen, in tuinen groeide een overvloed aan fruit en op de markt stond iedereen met zijn oogst, boeren en burgers naast elkaar Wat hen bond, was trots, trots op hun aanbod, of het nu veel, groot of eerder weinig was.
Soms vraag ik me af, gaat ze verder, waarom het allemaal niet wat simpeler mag. Alles is zo ingewikkeld. Vind je niet?
Hij schokschoudert.
‘Mag ik praten?’
De studente knikt.
Het is een gedachte die hem soms ook overvalt, maar het is onmogelijk ze toe te laten als je gebonden bent aan een economische realiteit. Twijfel kan een bijtend zuur worden dat knaagt aan de poten onder je bestaan. Om een bedrijf draaiende te houden, moet er een zekere output zijn, en met een volatiele markt als die van de melkprijs heb je voldoende buffer nodig om mindere maanden of andere tegenslagen op te vangen.
Dat laatste is makkelijker op grotere schaal. Om toch nog iets te verdienen, ga je meer dieren houden. Kort samengevat is het niet ingewikkelder dan dat. Onzeker, ja, maar verder? Gewoon een kwestie van economie. Vraag, aanbod, de verhouding tussen beiden die de prijs bepaalt en de boer die daartussen staat.
Als groeien de enige vorm van zekerheid is, en groter gewoon beter is, wie betaalt dan het gelag?
Nu de rollen zijn omgedraaid, zij vraagt en hij praat, wil de jonge boer trouwens nog een paar zaken even rechtzetten. Dat groter vuiler zou zijn. Nee, nee, schudt hij het hoofd, dat wordt beweerd, maar het omgekeerde is waar. Hoe groter je bent, hoe meer marge je hebt en hoe meer je kunt investeren in duurzame technologieën, want dan kan je de kost van je investering uitspreiden over de grotere hoeveelheid dieren.
Ook de normen voor dierenwelzijn, normen waar hij volledig achter staat, zijn makkelijker te halen met meer dieren. ‘Jij denkt: hoe kleiner hoe beter. Maar ik weet: hoe groter, hoe beter’, zegt hij. ‘De tijd van vijf koeien en tien schapen is echt wel voorbij.’
Trouwens, waarom zou een boer zijn dieren slecht verzorgen? Hij leeft van die dieren en iedere boer weet: een gelukkig dier is een beter dier. Want hoe gezonder de koe, hoe hoger de opbrengst. ‘Zo moet je daarnaar kijken: een beetje economisch. Zo moet een boer daar ten slotte ook naar kijken.’
Weg uit de goktent
Stel nu nog, gaat de jonge boer verder verder, dat we hier geen zuivel of vlees meer produceren, is het dan zo veel beter om het van elders te laten komen? Je mag misschien hopen dat mensen stoppen met vlees eten en melk drinken, maar denk je oprecht dat dat ooit zal gebeuren?
De studente knikt. Ze herkent het punt dat hij maakt. Om haar heen ziet ze hoe ze meer uitzondering dan regel is. ‘In mijn familie ben ik ook de enige die zo over vlees denkt.’
Er valt een stilte. De boer kijkt de studente aan, zij weet niet onmiddellijk een vraag te verzinnen. Dan zegt hij: ‘Wil je mijn droom horen?’
De boer mist het soms, dat hij de trots op wat hij doet zo moeilijk kan delen. Dit is blijkbaar geen wereld waarin dromen werkelijkheid worden.
Want ook hij koestert herinneringen. Als kleine jongen op de boerderij van zijn ouders zag hij hoe mensen met hun kan rauwe melk kwamen halen. Zijn vader hield ermee op toen rauwe melk niet langer veilig heette en hij moest investeren in een verhittingsinstallatie om zijn melk op dezelfde manier aan de man te brengen. Om de kosten te drukken leverde hij vanaf dan zijn melk aan de fabriek.
‘Ik zou het graag opnieuw proberen’, zegt hij. Verkoop op de boerderij. Korte keten, zoals dat heet. Misschien kan hij zich zo losweken uit de wispelturigheid van de markt, die — als hij eerlijk is — ieder jaar meer voelt als een goktent. Economie een wetenschap? Daar moet hij soms wel om lachen.
Hij heeft geteld en gerekend, gepuzzeld en gemeten, maar de kosten stegen hem boven het hoofd en dus doet hij gewoon voort. De melk wordt opgehaald in tankwagens en verdwijnt naar de fabriek. Wat voor hem persoonlijk is, verandert in een anoniem product.
Hij mist het soms, dat hij de trots op wat hij doet zo moeilijk kan delen. Dit is blijkbaar geen wereld waarin dromen werkelijkheid worden. En ja, dan steekt het, als de laagste prijs blijkbaar het enige is wat telt voor de consument.
Is het niet gek dat we eerder onze dromen opgeven dan dat we uit de dwingende wetmatigheden van een economisch systeem proberen te breken?
‘Natuurlijk wil je waar voor je geld’, antwoordt de studente. ‘Maar als consumenten in de winkel een hogere prijs betalen, wie roomt dan de winst af? En is de grens tussen boer en consument zo strikt? Als jij boontjes wil, waar haal je ze dan?’ ‘In de supermarkt’, antwoordt hij. Soms vervelt de boer ook gewoon tot consument.
Of de consument tot boer. Want ineens vertelt de studente dat ze diep in haar hart niets liever zou willen dan groentenboer zijn. Een onhaalbare ambitie, grinnikt ze, want ze heeft geen tuin. En zelfs toen ze thuis een tuin had, maaide haar vader haar groenten altijd weg. Die groene sprieten, zei hij, dat is toch gewoon onkruid, hup, de grasmaaier erover.
‘Nee’, schudt ze het hoofd. ‘Dit is geen wereld waarin dromen werkelijkheid worden.’
‘Maar dat gaat niet’?
Zou het dit zijn wat hen op onverwachte wijze bindt? Dat hun dromen en zo veel andere niet gemaakt zijn voor het economisch systeem waarin we ons bevinden? ‘Ik ben niet van gedachten veranderd, maar ik ben wel blij dat we gepraat hebben’, zegt de studente nog.
‘Misschien is het eerder zo dat niet makkelijk werkelijkheid worden.’ Nu kijken de boer en de studente naar mij. Ik had gedaan wat van mij verwacht werd, ik had geluisterd en opgeschreven, maar het wrong dat dit gesprek zou eindigen met enkel van dromen. Ik kon het niet laten om tussenbeide te komen.
Is het niet gek dat we eerder onze dromen opgeven dan dat we uit de dwingende wetmatigheden van een economisch systeem proberen te breken? Het was me opgevallen, vertel ik, hoe vaak het zinnetje ‘maar dat gaat niet’, was uitgesproken. Wat als we eens ten gronde onderzoeken waarom dat niet zou gaan? Waarom we zo moeizaam alternatieven kunnen zien? Is het omdat het er gewoon te weinig over gaat? Omdat de status quo als een dood gewicht om ons denken en doen hangt?
Er zijn andere manieren mogelijk en het is hoog tijd om het daarover ten gronde te hebben.
Het is goed om boeren en burgers met elkaar te laten praten, het is belangrijk om de band tussen stad en platteland aan te halen, maar het is minstens even broodnodig gesprekken te organiseren tussen boeren onderling, boeren die het zus doen, boeren die zo proberen, tussen wat gangbaar is en wat ook allemaal kan.
Er zijn andere manieren mogelijk en het is hoog tijd om het daarover ten gronde te hebben. Anders dreigen we vooral in rondjes te draaien, dan blijven we ervan overtuigd dat dromen niet gemaakt zijn om werkelijkheid te worden en botsen we steeds weer op die ene zin die ons netjes op onze plaats houdt. ‘Het gaat niet.’