Moeten we ontwikkelingssamenwerking afschaffen? Tom De Herdt vindt van niet
“‘We zijn allemaal landen in “verkeerde ontwikkeling”’
Over ontwikkelingssamenwerking valt veel op- en aan te merken. Maar door één van de instrumenten van internationale solidariteit af te schaffen lossen we het probleem niet op. Tom De Herdt plaatst de eis van 0,7 procent aan ontwikkelingssamenwerking in het originele kader van de resolutie van 1970, die hoewel verouderd, superactueel blijft.
CIMMYT / Flickr (CC BY-NC-SA 2.0)
Over ontwikkelingssamenwerking valt veel op- en aan te merken. Donoren dreigen ook voortdurend hun manier van leven mee te smokkelen als een model van leven. Maar door één van de instrumenten van internationale solidariteit af te schaffen lossen we het probleem niet op. Tom De Herdt plaatst de eis van 0,7 procent aan ontwikkelingssamenwerking in het originele kader van de resolutie van 1970, die uiteraard verouderd is, maar ook superactueel blijft.
Een aantal jaren geleden bedacht MO* “De Ontwikkelaars”, een rubriekje waartoe ook ik mag bijdragen. Maar eigenlijk staat dat rubriekje al van voor het in het leven geroepen werd onder druk: indien niet “ontwikkeling” zélf, wordt tenminste “ontwikkelingshulp”, “ontwikkelingsbeleid” of “ontwikkelingssamenwerking” met de regelmaat van een klok afgeserveerd als ouderwets, onmogelijk of, recenter, koloniaal. Het handige van MO* is ook dat je al deze meningen op deze website kan terugvinden.
Vorige week nog bijvoorbeeld. Thomas Vervisch lanceerde het idee om het engagement om “0,7 procentkruimels” aan het Zuiden te besteden los te laten en het ministerie van ontwikkelingssamenwerking te vervangen door een ministerie van Globale Zaken, dat zich enkel focust op het beperken van de nevenschade die we aanrichten met onze manier van leven, werken en consumeren.
Als je de resolutie van 1970 reduceert tot kruimels van 0,7 procent, hoef je ook niet te verwonderd zijn dat je maar een kruimel van 0,7 procent in je hand hebt.
Zijn voorstel zou ook aansluiten bij een eerdere oproep van Olivia Rutazibwa om nu eens écht werk te maken van dekolonisering, en dus ontwikkelingssamenwerking af te schaffen. Do no harm in de eerste plaats!
Ik ben helemaal fan. Deze ontwikkelaar houdt nochtans voet bij stuk, al was het maar ter wille van het debat.
De randen van de donut
Laten we beginnen bij onderstaande figuur, ontleend aan Kate Raworths voorstel om over ontwikkeling te denken in termen van een donut, die aan de binnenzijde begrensd wordt door een minimum aan sociale/economische levensomstandigheden en aan de buitenzijde door een ecologisch plafond.
Kate Raworth (CC BY-SA 4.0)
Die voorstelling van zaken heeft een aantal voordelen: in de eerste plaats definieert ze ontwikkeling als een multi-dimensioneel fenomeen, met inbegrip van materiële, immateriële, sociale, economische, politieke en ecologische dimensies.
In de tweede plaats moeten we erkennen dat geen enkel land ter wereld er tot nog toe in geslaagd is voluit in de zoete donut zélf te bijten: heel wat landen slagen er niet in uit het gat van de donut te ontsnappen en een minimum niveau van menselijke ontwikkeling te realiseren voor hun bevolking. Terwijl omgekeerd, de landen die daar wél in slagen, zodanig door het ecologische dak van de wereld zijn geschoten, dat hun ontwikkelingsmodel niet alleen niet duurzaam is, maar ook weegt op de ontwikkelingskansen van de andere landen.
Met andere woorden: we zijn allemaal landen in “verkeerde ontwikkeling”, niemand van ons kan de heilige graal claimen, en zij die dat voordien dachten te kunnen doen, deden dat bovendien helemaal onterecht en mede op de kap van wat ze “achterblijvers” noemden, adding insult to injury.
Waarom moet het beperken van de nevenschade van ons eigen ontwikkelingsmodel tevens een reden zijn om te verzaken aan onze verantwoordelijkheid?
In die zin begrijp ik helemaal dat Olivia Rutazibwa ontwikkelingssamenwerking een obsceen doekje voor het bloeden vindt. En in dat opzicht is het voorstel van Thomas Vervisch om ons toch vooral toe te leggen op het elimineren van die injury helemaal op zijn plaats.
Het moet overigens gezegd dat onze nieuwe minister van Ontwikkelingssamenwerking alvast in haar beleidsnota verklaart meer gewicht te willen geven aan beleidscoherentie, hoewel ze er meteen ook verontschuldigend aan toe voegt dat ‘het behalen van resultaten op dit vlak complex is’. Wat suggereert dat andere te behalen doelstellingen simpeler zouden zijn. Als u dat ook denkt, lees dan vooral door tot het einde.
Maar ikzelf begrijp niet waarom het beperken van de nevenschade van ons eigen ontwikkelingsmodel (ik spreek hier over “ons” als: de landen gelegen in de marge van Raworths donut) tevens een reden moet zijn om te verzaken aan onze verantwoordelijkheid tegenover de landen die zich in het hart van die donut bevinden.
Tenzij we zouden denken dat het ontwikkelingsprobleem van die hartlanden volledig van de baan zou zijn op de dag dat we onze eigen rijkemensenproblemen hebben opgelost en de nevenschade voor andere landen hebben geëlimineerd.
Overigens — en daar is de voorstelling van Raworth wat beperkt — gaat het bij die nevenschade duidelijk om veel veel meer dan het ecologische plafond. Maar mijn punt blijft. Denk ik.
Brood en kruimels
Die verantwoordelijkheid tegenover de hartlanden namen we (ik spreek hier over “we” als: wij allen aardbewoners) overigens niet zomaar in een vlaag van paternalisme of schuldgevoel. We namen ze op een wereldbreed politiek forum, in aanwezigheid van alle betrokkenen, in het kader van de Verenigde Naties in een resolutie in 1970, als onderdeel van een gezamenlijke project ‘om een minimum levenstandaard te garanderen die past bij menselijke waardigheid’.
Zelfbenoemde ontwikkelde landen zijn ontwikkelingslanden in een staat van ontkenning, weten we ondertussen.
Het is erg instructief om die verklaring nog eens opnieuw te lezen: men somt er heel wat mogelijke beleidsinstrumenten op, variërend van vredesbeleid en wetenschapsbeleid over internationaal handelsbeleid tot, uiteindelijk ook, maar toch ook pas in paragraaf 44 van het document (en overigens gevolgd door nog eens 39 andere paragrafen), de passage dat
‘Elk economisch geavanceerd land zal zijn officiële ontwikkelingsbijstand geleidelijk opvoeren en zal zich naar best vermogen inspannen om tegen het midden van het decennium een nettobedrag van minimaal 0,7% van zijn bruto nationaal product te besteden.’
Let op het woordje “bijstand”. Let op de deadline van ‘midden van het decennium’ – we spreken over de jaren ‘70 van vorige eeuw. En let ook op het woordje ‘minimaal’.
Ik geef toe, in het document wordt het begrip “ontwikkelde landen” veelvuldig gebruikt. Zelfbenoemde ontwikkelde landen zijn ontwikkelingslanden in een staat van ontkenning, weten we ondertussen.
Maar het document heeft volgens mij in elk geval verbazend weinig van zijn actualiteitswaarde verloren wat betreft de veelheid aan instrumenten die het opsomt om het brood van de internationale solidariteit vorm te geven met landen die zich in het spreekwoordelijke gat van de donut bevinden. Dat is inclusief de instrumenten die men tegenwoordig onder het kopje “beleidscoherentie” zou onderbrengen.
Papier is uiteraard geduldig, maar als je de resolutie van 1970 reduceert tot kruimels van 0,7 procent, hoef je ook niet te verwonderd zijn dat je maar een kruimel van 0,7 procent in je hand hebt. Zeker als het in de praktijk helemaal niet ging over 0,7 procent maar over nooit meer dan 0,4 procent gemiddeld, terwijl het minimum 0,7 procent zou worden, vanaf het midden van de jaren ‘70.
Exact 50 jaar nadat ook België deze resolutie onderschreef, verbond een van de, naar eigen zeggen meest progressieve regeringen van België zich ertoe ‘in het regeerakkoord een groeipad uit te tekenen naar de 0,7 procent norm in 2030’. Welkom in de echte wereld.
Wat ook obsceen is aan die 0,7 procent is volgens mij dus niet het engagement op zich, als wel dat we enerzijds internationale solidariteit zijn gaan reduceren tot een geldstroom van 0,7 procent van ons nationale inkomen, terwijl we anderzijds in de praktijk zelfs deze kruimel nooit gehaald hebben.
Het doel en de middelen
Het document heeft overigens ook verbazend weinig van zijn actualiteitswaarde verloren als het erop aankomt het “ultieme doel van ontwikkeling” te beschrijven: ‘alle mensen meer kansen op een beter leven te bieden’. Daarom vindt men het ook
‘essentieel om een meer rechtvaardige verdeling van inkomen en vermogen tot stand te brengen om sociale rechtvaardigheid en efficiëntie in productie te stimuleren, om de tewerkstellingsgraad substantieel te verhogen, om een grotere graad van inkomenszekerheid te bereiken en de mogelijkheden voor scholing, gezondheid, voeding, huisvesting en sociale welvaart uit te breiden en te verbeteren, en om het milieu te beschermen.‘
‘Kwalitatieve en structurele veranderingen gaan dus hand in hand met snelle economische groei, en bestaande ongelijkheden – regionaal, sectoraal en sociaal-moeten substantieel verminderd worden. Deze objectieven zijn zowel bepalende factoren als eindresultaten van ontwikkeling; ze moeten daarom gezien worden als integrale delen van hetzelfde dynamische proces en behoeven daarom een eengemaakte benadering.’
Daarnaast wordt overigens veel plaats ingeruimd voor de vrijheid van nationale staten om hun eigen ontwikkelingsdoelstellingen te bepalen – zowel wat betreft economische groei als allerlei dimensies van menselijke ontwikkeling en sociale rechtvaardigheid. We hebben niet moeten wachten op de uitvinding van het woord pluriverse om de mogelijkheid te erkennen dat iedereen wel zo’n beetje zijn eigen prioriteiten en voorkeuren kan bepalen als het erop aan komt om eigen ontwikkelingsdoelstellingen of trajecten te definiëren.
Deze passage werd geschreven zo’n 20 jaar voor de publicatie van het eerste Human Development Report, wat ze misschien nog verbazingwekkender maakt. Persoonlijk vind ik deze kortere definitie ook krachtiger in vergelijking met de huidige VN-definitie in termen van 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen met 231 indicatoren, maar mijn persoonlijke voorkeur doet er uiteraard niet toe: een deliberatie in de Verenigde Naties is uiteraard een sociaal-politiek gebeuren, met alle scheeftrekkingen vandien, maar de ambitie een wereldbreed forum te zijn, impliceert ook de ambitie om deze scheeftrekkingen vroeg of laat recht te kunnen trekken.
Ongerealiseerde ambities en betere praktijk
Waarom zijn we ergens op minder dan halfweg van de ambities van 1970 gestrand?
Olivia Rutazibwa besluit in haar stukje ‘Want dat is de eigenlijke vraag en opdracht van solidariteit: “Hoe trekken we fouten uit het heden en uit het verleden recht?” Niet:“Hoe maken we ontwikkelingssamenwerking beter?”’
In mijn ogen is die eerste vraag niet zozeer het tegendeel van de tweede, maar is de tweede integendeel een onderdeel van de eerste. Uiteraard moet het beter, dus welke fouten hebben we gemaakt, en waarom zijn we ergens op minder dan halfweg van de ambities van 1970 gestrand?
Wellicht moeten we dan eerst eens kijken naar de excuses en rationalisaties vanwege de “economisch geavanceerde” landen om terug te komen op hun engagementen. En wellicht moeten we dan ook eens kijken naar het gebrek aan politiek weerwoord dat de landen vanuit het hart van de donut konden bieden.
Vervolgens moeten we het hebben over wat er dan wél gebeurde: over de Vietnamoorlog die teveel kostte en leidde tot het uiteenspatten van Bretton Woods, waarbij de scherven via verhoogde interestvoeten tot in het hart van de donut vlogen. Waarna de financiële machtspolitiek tegenover het Zuiden pas écht begon. We moeten het bovendien nog maar eens hebben over our bastard Mobutu Sese Seko Kuku Ngbendu Wa Za Banga, en waarom we toen in de gangen van de Verenigde Naties vertelden dat we alleen maar de keuze hadden tussen hem of de chaos.
Allemaal waar. Maar uiteraard ook: wat zich in het hart van die donut afspeelt kan je ook niet voor het volle pond verklaren uit de wisselende gemoedstemming van de landen in de marge ervan – formerly self-proclaimed as developed countries.
Hoedanook, de realisatie van een gezamenlijk project om (echt wel) ‘iedereen een levenstandaard te bieden die past bij menselijke waardigheid’, kan alleen maar praktisch vorm krijgen in het met, naast en tegen elkaar handelen van mensen en organisaties uit zowel de marge als het hart van de donut, op het hopeloos scheve speelveld van het wereldtoneel.
We moeten de invloed van teksten zoals de resolutie van 24 oktober 1970 op de realisatie van deze ambitie niet overdrijven – 50 jaar na datum kunnen we dat wel zeker stellen – maar toch lijken ze mij een zegen, meer dan een vloek.