“‘Over vluchtelingencrisis, racisme en andere struikelwoorden’
Wie veelgebruikte woorden wikt en weegt, komt tot verrassende gesprekken en nieuwe terreinen voor actie, zegt Olivia Rutazibwa. Dan blijkt de vluchtelingencrisis geen crisis, maar de norm, een dagelijkse normaliteit die mensen systematisch naar de onderkant van de samenleving drijft, en daar houdt. Binnen en buiten Europa. Idem met racisme. En een roos, al geurt die altijd even zoet.
Giardini-Naxos, eind september 2015. De European International Studies Association haalt een duizendtal politicologen en andere sociale wetenschappers naar het Siciliaanse vergane-glorie-badstadje om zich in het pluchen Hilton hotel te buigen over internationale betrekkingen en geweld.
Om te vermijden dat ik de pas-aangespoelde-vluchtelinge behandeling krijg, reis ik voor de zekerheid op hoge hakken.
Een strategie na jaren ervaring met de ‘heeft-ze-wel-papieren-en-zijn-ze-echt?’ speciale vlieghavenbehandeling voor mensen met een kleurtje, ook binnen Schengen.
Het ontgaat de organisatoren en vele deelnemers niet dat we ons – aan de zuidkust van Fort Europa – akelig dicht bij de echte rampsites van internationaal geweld begeven. En zo vliegen de oproepen om ook als wetenschappelijke gemeenschap iets te doen aan de vluchtelingencrisis al weken voor de conferentie goed en wel van start gaat, over het net.
Een petitie – gebaseerd op kennis van zaken uiteraard – die de Europese leiders aanmaant zo snel mogelijk werk te maken van een robuust beleid; panelvoorzitters die worden gevraagd om tijdens de conferentie de crisis systematisch ter sprake te brengen; een oproep aan de deelnemers om een zwart lintje te dragen als teken van solidariteit.
Cynici
Zoveel activisme kan altijd ook op heel wat kritiek rekenen.
Zoals dat gaat in het leven, en de onderzoekswereld in het bijzonder, kan zoveel activisme altijd ook op heel wat kritiek rekenen.
Er zijn de mainstream-cynici. Los van het feit dat ze niet per se geloven dat al dit iets zou uithalen, verzetten ze zich instinctief tegen het collectief schuldgevoel dat hen wordt aangepraat.
De solidaire-cynici van hun kant delen in de scepsis, maar om ietwat andere redenen. Een focus op schuld en verantwoordelijkheid is wat hen betreft terecht, maar als we het verhaal niet van het begin vertellen (vb. de koloniale praktijken die de kiemen legden voor de actuele conflicten in de wereld) en de analyse veel verder opengooien dan de acute opvang van de nieuwkomers (vb. nadenken over interventies, invasies, wapenhandel, maar ook de vanzelfsprekendheid van natiestaten en grenzen) zijn onze acties niets meer dan het sussen van het eigen geweten.
Ik identificeer me doorgaans eerder met deze laatste categorie cynici. Terwijl we die gesofistikeerde nuances in cynisme proberen vorm te geven, blijven er in het echte leven intussen lichamen aanspoelen, aankomen – of niet – met de bijbehorende waaier aan fysiek en ander geweld.
Crisis?
Tijdens een panel dat spontaan was ingelegd om na te denken over wat we als wetenschappelijke gemeenschap zouden kunnen bijdragen aan de crisis werd uiteindelijk een gulden middenweg gevonden tussen de activisten en de solidaire-cynici: het is geen of of verhaal. De brede analyse neemt niet weg dat we ook op korte termijn naar Calais kunnen afzakken om hulp te bieden, ons appartement kunnen openstellen voor vluchtelingen, of van onze eigen universitaire instellingen eisen dat ze opvang en studiebeurzen ter beschikking stellen. Of petities te tekenen.
Ook al kon ik me niet helemaal van de indruk ontdoen dat de bijeenkomst een ‘hoe-geraken-we-van-ons-schuldgevoel-af’-operatie was, toch werden er ook heel wat interessante inzichten geopperd.
Gaat het nog steeds over vluchtelingen of migranten als we het verhaal van het begin vertellen?
Dat we de vluchtelingencrisis niet los kunnen zien van het klimaat van xenofobie en racisme dat er in Europa heerst, los van de actuele instroom van nieuwkomers.
Belangrijker nog: dat het enorm belangrijk is na te denken over de labels en concepten die we gebruiken om te beschrijven wat er precies aan de hand is. Gaat het nog steeds over vluchtelingen of migranten als we het verhaal van het begin vertellen? Het zijn immers categorieën die suggereren dat het over mensen gaat die van buitenaf komen. Mensen die we in al onze welwillendheid misschien willen opnemen in onze samenlevingen. Maar als onze samenlevingen al gedurende decennia met elkaar vervlochten zijn, en de oorsprong van onze welvaart recht evenredig verbonden aan hun miserie, gaat het dan nog over buitenstaanders?
Over die nuance had ik al eerder nagedacht, en het was een bedenking die me ongemakkelijk maakte bij de idee van gift en vrijgevigheid in de discussies rond de vluchtelingen.
Robbie Shilliam van de Queen Mary University in Londen voegde er tijdens het panel nog een bedenking aan toe waar ik eerder nog niet bij had stil gestaan. Hij wees er op dat het hier helemaal niet om een crisis gaat. Dat het belangrijk is dat we de situatie zien als de norm, een dagelijkse normaliteit die mensen systematisch naar de onderkant van de samenleving drijft, en daar houdt. Binnen en buiten Europa. Dat we, zolang we dit niet onder ogen zien, en de situatie als uitzonderlijk behandelen, we nooit tot duurzame oplossingen zullen komen. Dat we in al onze grootmoedigheid, de nieuwkomers enkel binnen zullen halen in een Europa dat hen en hun kinderen sowieso zal uitsluiten, en toevoegen aan de achtergestelde minderheden binnen het Fort.
Racisme
Het belang van labels deed me denken aan een andere conceptenoorlog die steeds weer de kop op steekt: die rond het gebruik van de term racisme.
We wringen ons in bochten om andere, meer neutrale, meetbare termen te gebruiken dan racisme.
Merkwaardig genoeg is de dialoog hierover in de academische wandelgangen van de internationale betrekkingen, nauwelijks van start gegaan. Racisme is immers een term die meteen beelden van hitleriaanse malafide intenties en aangeboren slechtheid oproept. Niemand die zich hier openlijk mee wil identificeren, en voor wetenschappers is het te vaak een term die niet objectief of analytisch genoeg aanvoelt. En dus wringen we ons in bochten om andere, meer neutrale, meetbare termen te gebruiken. Ongelijkheid, discriminatie, bodypolitics, etnocentrisme, paternalisme, imperialisme, xenofobie, onwetendheid,…
John M. Hobson, een onderzoeker van de universiteit van Sheffield bracht in 2012 een schitterend boek ‘The Eurocentric Conception of World Politics’ uit waarin hij het paternalisme, Eurocentrisme en racisme in de schrijfsels van de grootste denkers sinds 1760 minutieus uit de doeken doet.
Denkers à la Kant, zijn eigen voorvader Hobson, Marx, Gramsci, Wallerstein,… Sinds jaar en dag dragen we hen hoog in het vaandel in de sociale wetenschappen en we geven hen religieus door aan de volgende generatie denkers. In dit opmerkelijk boek valt het op dat hij racisme enkel als biologisch racisme opvat en bij gevolg kan concluderen dat dit niet meer aan de orde is na 1945. Na de ravage die Hitler aanrichtte in Europa zou het gedachtengoed van biologisch superieure en inferieure rassen immers al haar legitimiteit verloren hebben.
Het kan niet zijn dat de academische wereld miraculeus genezen is van de kwaal terwijl de gewone man en vrouw er nog dagelijks mee kampt
Gezien het racisme waar ik dagelijks over lijk te struikelen, stoten zulke conclusies me haast instinctief tegen de borst. Het kan immers niet zijn dat de academische wereld miraculeus genezen is van de kwaal terwijl de gewone man en vrouw er nog dagelijks mee kampt?
Of is het dat we het over dezelfde kwaal hebben maar er andere termen op kleven?
In een rondetafelgesprek tijdens een gelijkaardige conferentie in New Orleans in februari en een kleinere workshop in zijn thuis universiteit Sheffield in mei zijn we met Hobson dieper ingegaan op deze vraag. Het waren altijd moeilijke maar hartelijke gesprekken, niet in het minst omdat de auteur oprecht geïnteresseerd is in andere standpunten, en we uiteindelijk een zelfde antiracistische ethos delen.
Hobson, en velen met hem, vermijden het woord racisme, of definiëren het eng tot biologisch racisme, om de dialoog open te houden door nog levende auteurs niet voor de borst te stoten en analytisch niet alles op een hoopje te gooien.
Dit gaat om strategie, invalshoeken en keuzes in de manier waarop we de werkelijkheid benoemen, verstaanbaar proberen te maken en al dan niet proberen te veranderen.
Hetzelfde geldt voor mensen als mezelf, en anderen met mij, die voor het expliciet gebruik van het woord racisme ijveren, binnen en buiten de wetenschap. We zien racisme als hoofd categorie met verschillende verschijningsvormen. Omdat de systematische uitsluiting van en geweld tegen mensen zich niet beperkt tot het biologische, maar de effecten even nefast en ongewenst zijn; omdat we het nog dagelijks denken mee te maken en dus met moeite kunnen wegdenken; omdat (individuele) slechte intenties het fenomeen niet verklaart en een structurele, collectieve visie op de kwaal de werkelijkheid beter beschrijft; omdat we het met zijn allen eens zijn dat racisme iets slecht is, en we veel tijd zouden besparen mochten we ons meteen kunnen concentreren op strategieën om het de wereld uit te helpen. In ons denken, in ons beleid.
Geen van beide posities is een objectieve weergave van de werkelijkheid.
What’s in a name?
“Wat zegt een naam? Een roos zou met een andere naam net zo zoet geuren.”
Mijn romantische ziel heeft deze woorden van Shakespeare’s Julia aan Romeo nooit bewust in twijfel getrokken, maar de activist, columnist en wetenschapper in mij doet het onbewust dagelijks.
Het gaat er niet eens om om de grote William Shakespeare tegen te spreken - het feit dat de kids op het einde van het verhaal allebei sterven doet vermoeden dat ook hij weinig geloof hechtte aan deze uitspraak.
Het betekent niet eens dat we de romantiek uit ons activisme – of onze wetenschap – moeten zuigen. Zonder de grote dromen en het kinderlijk geloof dat we de wereld kunnen veranderen – of op z’n minst moeten blijven proberen – beginnen we er best niet aan.
Maar strategisch nadenken over welke labels we op de dingen kleven die we willen veranderen zou alvast voor wat zuurstof kunnen zorgen in onze grijsgedraaide ‘maatschappelijke debatten’ of het vijf minuten paniekvoetbal van onze nieuwscycli.
Crisis of normaliteit? Racisme of onwetendheid? We moeten ons misschien minder druk maken over welke van deze termen de werkelijkheid het beste zou beschrijven. Ik denk niet dat er zo iets is als een duidelijk onderscheid is tussen iets beschrijven of benoemen en het stellen van een politieke daad, een strategie – ook al probeert het gros van de wetenschap hardnekkig vast te houden aan een zweem van objectiviteit en neutraliteit.
Is er oor naar verschillende labels? Wie mag er labelen? Waarom kiezen we een bepaald label over een andere? Maar vooral: laten onze labels ons toe om de werkelijkheid fundamenteel te veranderen?
Misschien is dat wel de vraag.