Pleisters op een etterende wonde

Column

Hulpverlening voor onbegeleide straatkinderen schiet tekort

Pleisters op een etterende wonde

Pleisters op een etterende wonde
Pleisters op een etterende wonde

Al jaren dolen straatkinderen door de Europese grootsteden en glippen steevast door de mazen van de institutionele netten. De bestaande hulpverlening schiet schromelijk tekort. Bieke Purnelle vraagt zich af in welke agenda deze kinderen precies staan en aan wie die agenda toebehoort.

© Brecht Goris

Bieke Purnelle

© Brecht Goris

Al jaren dolen straatkinderen door de Europese grootsteden en glippen steevast door de mazen van de institutionele netten. Niemand weet precies met hoeveel ze zijn, laat staan van waar ze komen. De bestaande hulpverlening schiet schromelijk tekort. Bieke Purnelle vraagt zich af in welke agenda deze kinderen precies staan en aan wie die agenda toebehoort.

‘Hoe was je dag?’, peilde ik voorzichtig naar het gemoed van de jongste, die het schooljaar was gestart in een nieuwe school, waar hij niemand kende en alles nieuw, anders, en dus eng was. ‘Gewoon.’ ‘Gewoon is ok toch?’ ‘Mjah.’ Dieper weigerde mijn kleine gesprekspartner in te gaan op het thema, want er moest hoogdringend buiten geravot en rondgehangen worden met de vrienden uit de straat. ‘Op tijd binnen voor het eten!’ riep ik hem nog na, maar ik betwijfelde of die praktische boodschap was aangekomen.

Daar fladderde een kind onder liefdevolle vleugels uit, met als voornaamste zorg een onbekende nieuwe school en vol vertrouwen dat er na het spelen een voedzame warme maaltijd op tafel zou staan.

58 kilometer van onze veilige voordeur fladderen andere kinderen door de grootstad, zonder het vooruitzicht op voedzaam eten, zonder dak of bed. Over school hoeven zij zich niet druk te maken. Niemand maakt zich druk over hen. Niemand weet met hoeveel ze zijn, maar er vallen allicht een paar klassen mee te vullen. Ze leven en slapen op straat en in kraakpanden, als loslopend wild voor misdaadbendes en andere malafide volwassenen die hen misbruiken en uitbuiten.

Dat kinderen überhaupt eigen emoties en ervaringen hadden was nog een controversieel idee.

In vrijwel elke grootstad vind je dergelijke straatkinderen, door niemand gewenst, laat staan opgewacht aan het eind van de dag. De allerjongsten zijn niet ouder dan negen jaar, de leeftijd waarop mijn jongste nog met regelmaat bij me in bed kroop wanneer de wereld hem overweldigde.

In de verbeelding van mijn jongste kind was de wereld altijd een spannende en uitnodigende plek, waar alles mogelijk was. In zijn hoofd is hij Max uit Where the Wild Things Are (de film van Spike Jonze naar het kinderboek van Maurice Sendak uit 1964). De kleine Max maakt het al te bont in zijn wolvenkostuum en wordt zonder eten naar bed gestuurd. In zijn fantasie verandert zijn slaapkamer in een wildernis en belandt hij op een schip dat strandt op een eiland vol monsters.

Max weet de monsters (the Wild Things) op hun plaats te zetten en wordt uitgeroepen tot hun koning. Maar dan gaat het avontuur vervelen en krijgt Max heimwee. Tot ongenoegen van the Wild Things besluit hun kleine koning en speelmakker naar huis te gaan, waar een bord warm eten op hem wacht.

In de brutale werkelijkheid van straatkinderen wacht er geen warme maaltijd aan het eind van het verhaal.

Het boek werd initieel verguisd en uit de bibliotheken gebannen. Pas jaren later, toen bezorgde ouders, leraren en critici vaststelden dat het boek opvallend populair was bij kinderen, volgden de eerste lovende recensies. Sendak zelf duidde het verhaal als een parabel over hoe kinderen leren omgaan met emoties en ervaringen als woede, gevaar, angst en frustratie in de werkelijkheid van hun leven. Dat kinderen überhaupt eigen emoties en ervaringen hadden was nog een controversieel idee.

In de brutale werkelijkheid van straatkinderen wacht er geen warme maaltijd aan het eind van het verhaal. Die metafoor voor ouderlijke liefde en zorgzaamheid is hen onbekend. De monsters op hun pad blijken geen leuke speelvriendjes te zijn, maar betekenen écht gevaar. De wereld is geen spannende plek vol avontuur, maar een duister hellegat waar je niemand kan vertrouwen. Heimwee bestaat niet, want hoe kan je verlangen naar iets wat je nooit hebt gekend?

De straatkinderen zijn geen nieuwe kwestie. Ze dolen al jaren door de Europese grootsteden en glippen steevast door de mazen van de institutionele netten. Ze worden amper gedetecteerd, behalve door een aantal ngo’s als Artsen Zonder Grenzen en Dokters van de Wereld. Niemand weet precies met hoeveel ze zijn, laat staan van waar ze komen. Anoniem en ongezien dwalen ze rond, alleen opgemerkt wanneer ze stelen of voor overlast zorgen.

Afgelopen zomer werden in Brussel inderhaast 25 opvangplekken voor kinderen gecreëerd door SOS Jeunes en het Burgerplatform voor Vluchtelingen. Een pleister op een etterende wonde: de organisaties moesten met pijn in het hart 163 kinderen wegsturen omdat de noodplekken meteen vol zaten. Opnieuw snellen burgers en vrijwilligers ter hulp waar beleid faalt, een tendens die al jaren gaande is.

‘De problematiek staat hoog op de agenda’, zo klonk het deze week in reacties. In november 2019 kreeg het Kinderrechtencommissariaat al een duidelijk signaal over een groeiende groep onbegeleide straatkinderen in Brussel. Velen van hen zouden slachtoffers zijn van mensenhandel, uitbuiting en misbruik. Velen van hen zijn ernstig verslaafd aan lijm, ether en alcohol.

Twee jaar later schiet bestaande hulpverlening nog steeds tekort en blijft een gecoördineerde aanpak uit. Je vraagt je toch af in welke agenda deze kinderen precies staan en aan wie die agenda toebehoort.