Woorden zijn onze enige wapens

Column

Woorden zijn onze enige wapens

Woorden zijn onze enige wapens
Woorden zijn onze enige wapens

Als we gods- noch mensbeeld delen, kunnen we dan samen verder? Ach, dat is de vraag niet. Die keuze is er immers niet, argumenteert Catherine Vuylsteke.

Het was een klein stukje in de krant. Tweederden van de 18-34-jarige Vlamingen heeft geen allochtonen onder hun beste vrienden. Dat blijkt uit de eerste resultaten van de jongerenenquête ‘Generation What?’ van de openbare omroep. Een vaststelling als een kaakslag. En toch.

Een van de geïnterviewde experts meent dat de jongeren elkaar niet ontmoeten. Maar in een stad als Brussel, met 62 procent inwoners van buitenlandse origine, klopt dat niet. Kijk naar de scholen, het zijn ware regenboognaties. Nee, de waarheid is triester dan dat en het is aan ons om er wat aan te doen.

Onwillekeurig moet ik denken aan een paar recente gebeurtenissen en gesprekken. Neem het klassegesprek met Brusselse vijftienjarigen over abortus, in het kader van een Amnesty-campagne. Er wordt ingezoomd op het verschil tussen onze abortuswetgeving en die in El Salvador, waar zwangerschapsbeëindiging als moord geldt, strafbaar met maximum 40 jaar cel.

Spontaan ontstaan drie clubjes: een van autochtonen (m/v), van allochtone meisjes en een laatste van allochtone jongens. De twee eerste groepjes spreken hun medeleven uit voor de Salvadoraanse vrouwen. De autochtonen prijzen zich gelukkig met de Belgische wetgeving terwijl de allochtone meisjes zeggen dat ze ‘zelf nooit tot abortus zouden besluiten maar de vrijheid voor anderen kunnen begrijpen’.

De allochtone jongens vinden al dat Belgische liberalisme maar niks en hebben geen moeite met de draconische strafmaat in El Salvador. Eigen schuld, dikke bult (of omgekeerd, in dit geval). Die vrouwen en meisjes wisten toch wat ze deden, mevrouw, dan moeten ze achteraf niet klagen.

Als het om God, vrouwenemancipatie en seksuele rechten gaat, is het water diep en de kritische zelfreflectie schaars.

De gemoederen raken verhit. Al gauw vliegen de scheldwoorden als proppen papier over en weer. ‘Luister niet naar wat die jongens zeggen, het zijn dwazen’, menen de allochtone meisjes. Een autochtone jongen vraagt of ik ‘nu begrijp met wat voor mensen wij opgescheept zitten in klas’. Dat hij beter zijn mond kan houden, voegt hij eraan toe, ‘anders krijg ik moeilijkheden’.

Of kijk naar de nabespreking bij onze film “Silent Stories”, over holebi-vluchtelingen. Als ik aan een groep 17- en 18-jarigen vraag hoe ze zouden reageren op het nieuws dat hun broer homoseksueel is, lacht een allochtone jongen dat het ‘niet lang zou duren. Mijn vader en mijn broer zouden dat wel verhelpen’.

Een imamsdochter vertelt dat haar pa al ‘veel mensen van die ziekte heeft genezen. Als je inziet dat het een beproeving van God is, waar je met een standvastig geloof het hoofd aan kan bieden, dan komt het goed’. De autochtone leerlingen kijken weg, in deze discussie hebben ze al lang geen zin meer.

En neem dat andere debat, met 16-jarigen, over de vraag of het okee is om je hoofddoek uit te doen als de werkgever dat van je eist. Een allochtoon meisje gelooft van wel. Haar moeder werkt bij een bedrijf waar die regel geldt. ‘Ze doet haar hoofddoek voor de deur uit, maar ze is een goede moslim en bidt verschillende keren per dag’. De overige allochtone leerlingen lachen smalend. Een van hen verkondigt onder algemene hilariteit dat ‘die vrouw geld verkiest boven God’.

De uitspraak zit me dermate dwars dat ik pols naar de mening van de islamlerares. Ze legt me uit dat het ervan afhangt, dat ‘gaan werken voor luxe’ zondig is. Onwillekeurig denk ik aan de armoederapporten en de financiële impact van niet-buitenshuiswerkende vrouwen op de levensstandaard van het gezin. Kent ze dan echt mensen, vraag ik, die louter werken om hun spilzucht te kunnen botvieren? De lerares antwoordt dat dergelijke lui vast wel bestaan. En ze gaat er meteen vandoor.

Als ze niet in dezelfde wereld leven, hoe zouden ze er dan hetzelfde mens- en wereldbeeld op nahouden?

22 maart. Het uur U. Aangeslagen laatstejaarsleerlingen en de onvermijdelijke schuldvraag. ‘Het is niet aan ons om de daders te veroordelen’, zegt een allochtoon meisje. ‘Die verantwoordelijkheid ligt bij God’. Je zou het als wijze woorden kunnen beschouwen -uiteindelijk moet elk mens met zijn spiegelbeeld leven- maar haar autochtone leeftijdsgenoten leggen het uit als een vage vergoeilijking. ‘Ik wil het er niet meer over hebben’, zegt een van hen. ‘Praten lost niets op, het legt alleen de kloof bloot’. Haar woorden maken hem boos, zij voelt zich alleen, geviseerd en onbegrepen.

Als het om God, vrouwenemancipatie en seksuele rechten gaat, is het water diep en de kritische zelfreflectie schaars. Autochtoon ongeduld en dedain versus allochtoon communautarisme.

En toch. Woorden zijn onze enige wapens, de school is dé plek waar jongeren het grondig oneens mogen zijn. Een veilig oord, where we agree to disagree.

Bovendien is het waardendebat niet zelden slechts de bovenbouw. De tweedeling is er vaak ook een tussen haves en have-nots. Zonen en dochters uit hoogopgeleide middenklassegezinnen tegenover kinderen uit sociaal-economisch kwetsbare gezinnen. Vervoegen de vakantiedagen zich voor de enen in termen van stages, cultuurconsumptie en verre reizen, dat staan die voor de anderen niet zelden gelijk met voetbal, de straat en het obligate jaarlijkse familiebezoek. Als ze niet in dezelfde wereld leven, hoe zouden ze er dan hetzelfde mens- en wereldbeeld op nahouden?

De resultaten van “Generation What” leiden eigenlijk vooral naar een vraag: wat zijn hiervan de gevolgen voor migranten en hun kinderen? Ik stel me de vervreemding voor, de impact van structurele discriminatie, de frustratie en de boosheid. Waarom zij wel en ik niet?