Zullen we na de zomer eens in de spiegel van de klimaatcrisis kijken?

Column

Het is blijkbaar makkelijker om ten koste van alles te volharden in het cynisme van deze normaliteit

Zullen we na de zomer eens in de spiegel van de klimaatcrisis kijken?

Zullen we na de zomer eens in de spiegel van de klimaatcrisis kijken?
Zullen we na de zomer eens in de spiegel van de klimaatcrisis kijken?

Zijn we soms bang van de stilte? vraagt MO*columnist Jan Mertens zich af. 'In tijden van een kantelend klimaat kan net een beetje stilte ons misschien wel helpen om in te zien hoe absurd het "normale" kan zijn.'

© Brecht Goris

Jan Mertens: ‘Misschien is het krampachtig in stand houden van de veronderstelde normaliteit van het wegkijken van de ernst van de klimaatcrisis wel de echte waanzin.’

© Brecht Goris

Zijn we soms bang van de stilte? vraagt MO*columnist Jan Mertens zich af. ‘In tijden van een kantelend klimaat kan net een beetje stilte ons misschien wel helpen om in te zien hoe absurd het “normale” kan zijn.’

Deze column is ook te beluisteren:

Enkele weken geleden stond ik op een avond in Gent op de trein te wachten. Ik had net een vergadering achter de rug, voelde me erg moe en wou naar huis.

Ik was stiekem aan het aftellen naar de vakantie, die toen toch nog niet echt binnen bereik lag. Ik verlangde naar dat uur in de trein, alleen met mijn boek.

Wanneer ik de trein zag aankomen, wist ik meteen dat ik op de juiste plek van het perron stond. De trein tussen Oostende en Eupen heeft sinds enige tijd een heuse stiltewagon (helemaal vooraan of helemaal achteraan). Ik koos er een mooi plekje uit omringd door de stilte, als in een veilige omarming.

Zo dacht ik toch.

Net buiten Gent merkte ik dat een koppel vooraan in de wagon samen naar filmpjes zat te kijken op hun smartphone. Waarschijnlijk hadden ze hun best gedaan om het geluid zo stil mogelijk te zetten, maar ik kon met een beetje moeite de woorden wel verstaan. Ik probeerde me af te sluiten van het geluid, maar dat lukte niet helemaal.

Daarna begon een man die twee banken verder zat heel uitgebreid en luid te bellen. Eerst met zijn geliefde (zo klonk het toch) en daarna met zijn vrienden.

Het was alsof ik intern helemaal blokkeerde. Waarschijnlijk was ik gewoon te moe. Maar het maakte me intens verdrietig.

Misschien interpreteerde die man het concept ‘stiltewagon’ als ‘een plek waar je rustig uitgebreid kunt telefoneren zonder al te veel achtergrondlawaai’. Misschien interesseerde het hem gewoonweg niet of deed hij het zonder na te denken. Misschien dacht hij: ik ga hier niet gewoon zitten te zitten tot in Brussel, zomaar de tijd laten passeren, laat ik maar even wat mensen bellen, ik wil dat, dus heb ik er recht op, de anderen hier in de wagon moeten er maar gewoon niet op letten.

Roepen in stilte

Als bijna dagelijkse treingebruiker leerde ik omgaan met allerlei geluiden. Vaak is het ook leuk, onder meer wanneer ik in de trein naar Nederland zoveel verschillende talen rondom mij kan horen.

Soms heb ik geen zin in veel lawaai. Bijvoorbeeld wanneer ik ’s morgens op weg naar het werk rustig de krant wil lezen en rondom mij een heel trosje syndicalisten zit, in felle kleuren en met veel geroep, helemaal klaar voor de grote betoging waar ze naartoe gaan.

Maar het is openbaar vervoer. Je komt er de hele wereld tegen, en dat is een zegen. Zo doe ik soms in de Brusselse metro een wedstrijdje met mezelf: ik kijk rond en probeer te raden wie welke taal spreekt. Ik verlies altijd, wat een geweldig troostende gedachte is.

Maar nu zat ik dus in de stiltewagon. Ik had iets willen roepen tegen die man, in volledige stilte vanzelfsprekend.

Is het nu echt zo moeilijk om gewoon heel even, voor één uur maar, stil te zijn?

‘Is het nu echt zo moeilijk om gewoon heel even, voor één uur maar, stil te zijn? Gewoon stil. Er is één stiltewagon in de hele trein, één! Als je zo nodig wilt bellen, ga dan gewoon ergens anders zitten. Is het nu zo moeilijk om je drang naar onmiddellijke individuele behoeftebevrediging heel even onder controle te houden? Ben je misschien gewoon bang van de stilte?’

Gelukkig kon hij al die dingen niet horen. Ondertussen zei een stemmetje in mij, in het kader van de interne dialoog, dat ik nu ook weer niet moest overdrijven, en al helemaal niet moest afkomen met al die theoretische kaders en die ethische interpretaties. Een ander stemmetje zei me dat het wél erg was, een symptoom van iets, of zo. Het resultaat was dat ik verdrietig en rusteloos bleef, tot diep in de nacht in mijn bed.

Stilte als volle leegte

Misschien is er een dimensie aan dit alles die wel iets zegt over onze maatschappij. Misschien is er bij velen een gevoel dat hun ‘recht’ om te doen waar ze op dat moment zin in hebben – ongeacht of dat nu gevolgen heeft voor anderen of ongeacht wat de collectieve afspraak is – in niets mag gehinderd worden.

Dat idee van ‘recht hebben op iets’ zegt ook iets over hoe we naar onszelf kijken. Stel dat ik niet zou krijgen waar ik nu behoefte aan heb, dan wordt er, zo ervaren velen het toch, mij iets afgenomen, of dan is dat een ‘inlevering’. We worden blijkbaar geleerd – opgejaagd door reclame, smartphones en social media – dat het in onze consumptiesamenleving min of meer normaal is je te gedragen als een klein kind, dat verwacht dat iets onmiddellijk komt of verdwijnt.

In zo’n gevoel kan de lege plek van de stilte misschien wel als een bedreigend zwart gat overkomen. In die leegte kun je niet altijd verder hollen, zou je je eigen onrust wel eens in de ogen moeten kijken. En misschien is het net wel goed om dat te doen.

Het kan zijn dat je iets van angst voelt voor die leegte die niet onmiddellijk weer wordt ingevuld. Zoals er op een zondag, wanneer je helemaal alleen thuis bent, ergens rond een uur of vijf een trage melancholie over je heen kan komen en hoe je dan met waterige ogen aan het eten begint en nadien voelt dat het je lichaam rustiger en zachter heeft gemaakt.

Stilte is een vorm van blijven, om niet de hele tijd te moeten vluchten.

Stilte is niet zomaar de afwezigheid van iets, het kan als een volle leegte zijn, die je kan vervullen en je dichter brengt bij een breekbare wijsheid. En daarmee kun je dan misschien dat roepende kleine kind in je omarmen en tot rust brengen. Het is een vorm van blijven, om niet de hele tijd te moeten vluchten.

De échte waanzin

Het verdriet van de stiltewagon voelde ik de voorbije weken nog enkele keren, even intens. Dag na dag keek ik met enige verbijstering naar zoveel berichten in de categorie ‘het is nu wel heel erg duidelijk dat er een klimaatcrisis is maar laten we ondanks alles doen alsof we het niet zien’.

Nog voor de laatste schooldag stonden al heel wat mensen te drummen om het vliegtuig te nemen, van een heel warme naar een héél erg warme plek. Ze wilden zo graag ‘weg’.

Misschien wilden ze wel graag weg van het gezeur over de klimaatverandering… Of ze wisten wel dat het erg was, maar ze wilden het toch doen, ‘nu het nog kan’. En ze rekenden er natuurlijk op dat ze op hun toeristische bestemming (‘we vliegen naar de zon’) zo nodig de hele dag met de airco op in hun kamer zouden kunnen zitten of een paar keer per dag douchen.

Het maakte me heel verdrietig. In het journaal kregen we tips voor hoe we ons als toerist kunnen beschermen tegen de warmte of kwam er een verslag over weervrouwen en –mannen die het slachtoffer zijn van agressie, omdat ze het hebben over de klimaatcrisis. In de krant stond dat de drukste dag ooit voor de luchtvaart was gepasseerd.

Stel je voor dat er op de luchthaven een groep mensen zou stilstaan, even op de grond gaan zitten om dan te zeggen: ‘Jongens en meisjes, dit klopt hier niet. Wat doen we hier eigenlijk? Laten we maar terug naar huis gaan’.

Misschien is het krampachtig in stand houden van de veronderstelde normaliteit van het wegkijken van de ernst van de klimaatcrisis wel de echte waanzin.

Alleen al die gedachte zouden sommigen een zoveelste voorbeeld van de “waanzin van de degrowth” of zo vinden. Maar misschien is het krampachtig in stand houden van de veronderstelde normaliteit van het wegkijken van de ernst van de klimaatcrisis wel de echte waanzin.

En er waren die toeristen op Rhodos die het schandalig vonden dat ze niet onmiddellijk van hun reisorganisatie “alle informatie” kregen, zodra de bosbranden begonnen. Ze vonden waarschijnlijk ook dat ze onmiddellijk met voorrang moesten geëvacueerd worden (liefst met terugbetaling natuurlijk). De “chaos” die ontstond omdat dat niet meteen gebeurde, was “onaanvaardbaar”, want ze hadden er toch voor betaald.

Misschien zouden ze het perfect normaal vinden dat ze met een speciale vlucht weg kunnen vluchten van het vuur, maar zouden ze het tegelijk onaanvaardbaar vinden als de bewoners van dat eiland zich binnenkort als klimaatvluchtelingen bij ons zouden aanbieden. Alle klimaatmigranten zijn gelijk, maar sommige zijn meer gelijk dan andere…

En er waren die toeristen die na dit alles alsnog naar Rhodos wilden vertrekken, ondanks het negatieve reisadvies. Een mens zou zich kunnen voorstellen dat die bewoners op Rhodos op dit moment wel wat anders te doen hebben dan te garanderen dat toeristen drie maal per dag kunnen douchen, maar ‘we hebben ervoor betaald en anders is dat geld toch ook weg’.

We hebben alles te winnen

Enige deemoed zou toch mogelijk moeten zijn, dacht ik. Maar blijkbaar is het gemakkelijker voor sommigen om ten koste van alles te volharden in het cynisme van deze normaliteit van het niet willen weten in plaats van het even stil te maken en te kijken in dat zwarte gat waar ze zo bang van zijn. Misschien zouden ze dan de lege leegte zien van het “verworven recht” dat ze menen te moeten claimen.

Dit kan toch niet onze bestemming zijn, denk ik wel eens. Misschien moeten we manieren zoeken om het na deze zomer een beetje stil te maken en rustig in de spiegel te kijken, de spiegel van de klimaatcrisis, zonder weg te kijken. Een lege plek om te blijven.

Misschien voelt die plek aan als wankel of drassig.

Misschien zullen we daar de emoties voelen die we zo hard proberen weg te duwen.

Misschien zal het gemakkelijker zijn om daarna te handelen alsof ons nog niet geboren achterkleinkind ook nog een waardige toekomst heeft.

En misschien is die gedachte geen verlies of inlevering, maar alleen het besef dat we alles te winnen hebben.