Zonder noodplan

Column

Wij mensen zijn veerkrachtige wezens. Wij doen altijd gewoon voort, wat er ook gebeurt

Zonder noodplan

Bieke Purnelle plant liever bomen en redt liever egels dan een noodplan op te stellen voor onvoorziene rampen zoals een watersnood. ‘Want niemand weet wat je best in huis haalt om je te beschermen tegen genocidaire maniakken, godsdienstwaanzinnigen, narcistische despoten en autocraten.’

Wat een tijden, lieve mensen, wat een tijden. Ik weet zeker dat ik niet alleen sta met de gedachte dat wij te veel duisternis tegelijk in de afzichtelijke smoel moeten staren om daar niet minstens latent onder te lijden.

‘Ga je dinsdagnacht opblijven?’ vroeg een vriend mij daags voor de verkiezingen in de VS. ‘Nee. Of ik al dan niet slaap zal bitter weinig veranderen aan het resultaat. Het resultaat zal sowieso miserie voortbrengen. En slaap wordt schromelijk onderschat.’ De enige dingen waar ik ooit voor ben opgebleven zijn mijn twee veel te lange bevallingen, twee tergend slapeloze kinderen en een resem heerlijke nachten op de dansvloer. Dat volstaat. Doorwaakte nachten kunnen maar beter een heilzaam gevolg hebben, anders begin ik er niet eens aan.

‘Diep vanbinnen ben ik een soort ramptoerist’, zei de vriend. Ik begreep het. Ramptoerisme is een bloeiende sector. Weinig kosten, amper annulaties en iedereen wil er bij zijn. Heen en weer geslingerd tussen afschuw en opwinding aanschouwen wij hoe de wereld naar de verdoemenis gaat. We hebben geen idee van de uitkomst, maar we hopen dat het meevalt. Meevallen doen de dingen recentelijk nochtans vrij zelden, vind ik zelf. Alsof er elke dag een nieuwe, diepere, nog smeriger laag ellende wordt aangeboord, waarvan wij het bestaan niet konden of wilden vermoeden.

In plaats van wakker te blijven om te zien of de wereldorde alweer en veel te snel opnieuw op z’n grondvesten daverde, plantte ik een meidoorn en zette ik een egelvoederhuis onder de haag. Ik pootte twee hazelaars in de grond, bakte een brood en fermenteerde wortels en rode uien. Ik snoeide de takken van de moerbeiboom en droog ze nu onder het afdak achter in de tuin. Ik vroeg mijn kinderen waar ze van dromen en wat ze nooit willen worden. Ik luisterde naar een plaat die ik veel te lang niet had opgelegd en van zodra de eerste noot weerklonk vroeg ik me af waarom ik ze zo lang niet had gehoord. Ik gaf de mand van mijn dode hond weg omdat ik niet elke dag naar een lege hondenmand wil kijken. Ik mis mijn hond omdat alles aan hem vol hoop en vertrouwen was.

Ik zoek een soort toekomst in natte aarde, rijzend deeg, weckpotten, kinderen en de liefde die ooit was en daarom voor altijd blijft bestaan. Wij mensen zijn veerkrachtige wezens. Wij doen altijd gewoon voort, wat er ook gebeurt. Omdat wij, tegen beter weten in, blijven hopen, ook al zijn we vergeten waarop we precies hopen.

In de Spaanse regio rond Valencia proberen mensen het slijk uit hun straten te schrapen met hun blote handen. In Gaza leren mensen kinderen lezen, ook de kinderen die amper nog ledematen hebben. In Texas en Ohio vegen mensen hun armzalige trailer schoon. Mijn vriend heeft sporen van een tumor in zijn hoofd, en daarom leeft hij voluit en met zijn ene functionerende oog wijd open.

Had je wel een noodplan? Was je wel zelfredzaam genoeg?

Niemand stopt met bestaan en overleven. Niemand roept ‘stop’, zelfs niet wanneer alles erop wijst dat we misschien beter even zouden stoppen. Om na te denken. Om ons te herinneren waarvan we droomden als kind. Om te beseffen dat andere mensen ook maar klungelen, falen en lijden. Maar wij stoppen nooit. Wij zijn onstopbaar. Tot we gestopt worden door dingen waar we geen controle over hebben; dingen die onze dadendrang doen wijfelen en wankelen. Tot de wereld ons stopt.

‘We moeten onze zelfredzaamheid opkrikken’, las ik gisteren in de krant, een quote van de coördinator van de opleiding rampenmanagement. ‘Hoe geraak je in geval van hevige overstromingen op een veilige manier vanuit je woning op een hoger punt? Wat ga je doen als de stroom of je gsm uitvalt? Dat zijn zaken waar je vooraf beter over nadenkt.’

In plaats van bomen te planten en egels te redden had ik een protocol moeten opstellen dat zorgvuldig beschrijft wat ik moet doen wanneer het water stijgt. In plaats van een meidoorn had ik een generator moeten kopen, en liefst ook een extra hoge ladder die tot mijn steile dak reikt.

Ik weet niet zeker of ik wil leven met noodplannen in mijn hoofd, maar ik denk van niet. Ik weet ook niet zeker of mensen persoonlijk verantwoordelijk stellen voor het onheil dat hen mogelijk overkomt iemand vooruit helpt. ‘Oh, je oma, je broertje en je hond zijn verdronken en je bent je huis kwijt? Jammer, maar had je wel een noodplan? Was je wel zelfredzaam genoeg?’

Ik ga passen voor dat soort zelfredzaamheid. Niemand weet trouwens wat je best in huis haalt om je te beschermen tegen genocidaire maniakken, godsdienstwaanzinnigen, narcistische despoten en autocraten.

Ik wil geen noodplan, geen generator, geen geladen machinegeweer, geen pallet vol plastic flessen drinkwater en geen tweedelige reformladder van tien meter. Ik wil wereldleiders die egels redden, bomen planten en aan de mensen vragen waar ze van dromen. Tot het zover is doe ik ook maar gewoon verder, zonder noodplan.