De maand van Virginie Platteau
“‘Zullen we ons een weg door de transitie eten?’
Welk voedsel willen we en wat willen we ervoor opgeven? vraagt MO*columniste Virginie Platteau zich af. ‘De wereldbevolking voeden, dat wíl de agro-industrie niet. Overproductie en inadequate distributie zijn inherent aan het systeem waarin winstmarges voorgaan op het voeden van de mensheid.’
Virginie Platteau: ‘De prijs van voedingswaren stijgt alleen maar, ook wanneer de ergste inflatie bedwongen lijkt.’
© Konstantinos Tsanakas
Welk voedsel willen we en wat willen we ervoor opgeven? vraagt MO*columniste Virginie Platteau zich af. ‘Zonder ggo's of monocultuur kan de wereldbevolking niet gevoed worden, zegt de agro-industrie. Maar dat wíl ze ook niet. Overproductie en inadequate distributie zijn nu eenmaal inherent aan het systeem waar winstmarges voorgaan op het voeden van de mensheid.’
‘I’d rather eat no strawberries at all at Midsommer than Belgian strawberries!’
Nadat de Zweedse auteur deze woorden heeft uitgesproken, kijkt hij even op van mijn verraste blik. ‘Ik bedoel: als je eenmaal zelf geplukte wilde bosaardbeitjes hebt gegeten, die helemaal horen bij Midzomernacht, dan wil je geen grote importaardbeien meer waar toch altijd een chemisch smaakje aan zit, hoe goed je ze ook wast.’
Het plukken van aardbeien in het bos hoort bij de Zweedse zomerfolklore. De traditie maakt ook deel uit van de smaak. Voedsel is meer dan louter calorieën om de honger te stillen. Wat we eten en hoe we dat doen, maakt deel uit van sociale processen. Het gaat gepaard met rituelen, herinnering en identiteitsvorming.
Dat is bij ons niet anders. Om erkend te worden als ‘streekproduct’ moeten voedingswaren aan heel wat criteria voldoen. Het label wordt als een erkenning en onderscheiding met trots gedragen. In Frankrijk pakken ook supermarkten gul uit met ‘produits du terroir’ als een categorie van écht voedsel, waar in tegenstelling tot de gangbare merken met liefde aan gewerkt is. Een commerciële zet, uiteraard. Maar het roept toch de vraag op waarom zoveel kwalitatief minderwaardig voedsel de wereld rond blijft reizen terwijl de betere variant ook lokaal beschikbaar is.
Van kitchen garden naar strakke gazon
Waarom blijft zoveel kwalitatief minderwaardig voedsel de wereld rond reizen terwijl de betere variant ook lokaal beschikbaar is?
Singapore, momenteel bijna volledig afhankelijk van voedselimport, wil in 2030 30% van alle voedsel binnen de eigen landsgrenzen produceren. Een heuse uitdaging voor een betrekkelijk klein en dichtbevolkt verstedelijkt eiland waar open ruimte erg schaars is.
Grootschalige akkers met monocultuur zijn er amper. Dus worden allerlei innovatieve projecten opgezet, zoals voedselbossystemen in gebouwen en verticale landbouw tegen flatgebouwen aan. Maar ook heel oude landbouwtechnieken worden weer gebruikt, waarbij energie optimaal wordt besteed en er geen sprake is van afval of afhankelijkheid van aangevoerde hulpstoffen.
Zo revolutionair is het idee op zich niet. In de stedelijke vestingen doorheen de Europese geschiedenis had je ook binnen de stadsmuren een boomgaard en een waterput voor de onmiddellijke omgeving. Dat we mettertijd ruimte heel strak volgens functionaliteiten zijn gaan opdelen, heeft het overzichtelijker gemaakt, maar zorgt ook voor heel wat verspilde energie en transport.
Hoe kunnen we meer voedsel lokaler verbouwen om minder afhankelijk te zijn van import en van grote traders? Covid en de oorlog in Oekraïne hebben de importafhankelijkheid voor voedsel nog scherper voelbaar gemaakt. Zeker op eilanden als Singapore, of het Verenigd Koninkrijk waar bepaalde groenten amper beschikbaar zijn. Groenten die er overigens vroeger volop geteeld werden in moestuinen maar die plaats moesten maken voor strakke gazons.
Op dit moment wordt voedselproductie nog niet meegenomen in stedenbouwprojecten. Bij stadsontwikkeling is daar momenteel nog geen ruimte voor. Het vraagt om een nieuwe manier van denken van beleidsmakers, ontwikkelaars, bouwheren en architecten.
Maar het past wel perfect in een meer holistische, duurzame visie die tegelijk rekening houdt met gemeenschap, sociale omgeving, klimaatrobuustheid, biodiversiteit en voedselvoorziening. Verandering vraagt om een moedige visie en concrete actiepunten.
Voorbeelden zijn er genoeg, vaak door lokale burgerinitatieven begonnen zoals gedeelde buurttuinen, geveltuinen of gemeentegroen waar ook eetbare gewassen in worden geplant. CSA-boerderijen, stadsimkers, gedeelde gronden, pluktuinen, tuinstraten … Het zijn initiatieven waar veel goede wil, gemeenschapsvorming en gedeelde draagkracht aan te pas komen. En vers, gezond eten, dat vooral.
Food for thought
Is ons voedsel veel te goedkoop? Aan de kassa in de supermarkt voelt dat alvast niet zo.
Is gezond biologisch eten een elite-ding? De prijs van voedingswaren stijgt alleen maar, ook wanneer de ergste inflatie bedwongen lijkt.
Waarom is vooral junkfood goedkoop en welke impact heeft het op de volksgezondheid? Die impact zou moeten worden meegenomen in de prijssetting.
Een echte prijszetting neemt daarnaast ook CO2-uitstoot, de kost van watergebruik, de impact van pesticiden en transport mee. Het moet dringend worden doorgevoerd. Werd het toegepast op producten van Nestlé, Pepsico, Cargill, Coca-Cola en andere voedingsgiganten die als internationale spelers de wereldmarkt beheersen, dan zou de prijs ervan die van biologisch lokaal geteelde voedingswaren ruimschoots overstijgen.
Goedkoop voedsel dat kwalitatief ondermaats is en dat wordt geproduceerd met vernietigende gevolgen vanwege gif en kunstmest overspoelt nog steeds de markt. Banken en de multinationale agro-industrie, veevoeder- en pesticidenfabrikanten kunnen maximaal profiteren van beloningen, subsidies en uitkoopsommen.
De meeste emissies in de landbouwsector komen uit veeteelt, dat weten we intussen wel. Wereldwijd gaat jaarlijks 6000 miljard dollar aan subsidies naar fossiele brandstoffen, ongeveer 1000 miljard dollar gaat naar de agro-industrie.
Waarom maakt een overheid – regionaal, federaal, Europees, in handelsakkoorden — het niet juridisch mogelijk om met terugwerkende kracht geld te verhalen bij bedrijven die wetens en willens schade toebrachten aan het milieu en de gezondheid? Als het mogelijk wordt om ook natuurelementen zoals rivieren of bossen juridische rechten te geven, dan moet ook dit mogelijk zijn.
Maar er is moed voor nodig om de kosten te verhalen bij wie ze maakte, ook met terugwerkende kracht. Het gaat verder dan ‘de vervuiler betaalt’. Bronbelasting wordt het ook genoemd. Alleen is de bron soms lastig te vinden tussen de holdings en constructies, maar follow the money…
Nu wordt de vervuiler in feite vergoed voor wat hij in het verleden deed, terwijl vooral de boeren verplicht worden om grote investeringen te doen. Momenteel betalen vooral overheden compensaties en de rekening voor natuurherstel en de behandeling van welvaartkwalen door ongezonde voeding.
Met andere woorden: de belastingbetaler die zelf het slachtoffer is, betaalt twee keer.
Met andere woorden: de belastingbetaler die zelf het slachtoffer is, betaalt twee keer. Een bronbelasting doorvoeren zal gepaard gaan met trage, slopende en dure processen die niet alleen juridisch verankerd maar ook politiek moeten vastgelegd worden.
Kapitalisme is gebaseerd op gecreëerde schaarste en competitie. Monoculturen en bestrijding zijn daar de vertaling van in de landbouw. Efficiëntie en grootschaligheid staan voorop, maar de teelten zijn erg kwetsbaar voor plagen en ziektes omdat deze productiemethode een voortdurend ingrijpen vergt en geen natuurlijk systeem toelaat.
In syntropische landbouw en permacultuur wordt ruimte gemaakt voor soorten die goed gedijen, zelfs op een voedselarme bodem en in een getraumatiseerd ecosysteem. Het proces van deze regeneratie ondersteunen zorgt ervoor dat natuurlijke processen na verloop van tijd weer herstellen en opnieuw diversiteit en overvloed creëren.
Trust the process
Maar dat vraagt wat tijd, gedegen kennis en vertrouwen in de processen. Het idee van abundance, voldoende voor iedereen, lijkt vreemd genoeg het meeste wantrouwen op te wekken. Vaak wordt dan geschermd met de stelling dat zonder ggo’s en monoculturen van graan of mais de wereldbevolking niet kan gevoed worden.
Overproductie enerzijds en inadequate distributie anderzijds zijn inherent aan dit systeem, waar winstmarges voorgaan op de mensheid voeden.
Dat kan de agro-industrie op dit moment ook niet, zo blijkt. Sterker nog, dat wíl ze ook niet. Overproductie enerzijds en inadequate distributie anderzijds zijn inherent aan dit systeem, waar winstmarges voorgaan op de mensheid voeden.
De ultieme vraag is: wat voor wereld willen we? Willen we honger echt de wereld uit?
Welk voedsel willen we, en wat willen we daarvoor opgeven? Of beter, hoezeer zijn we bereid mee te bewegen en ook nieuwe dingen in ons voedingspatroon te integreren?
In de jaren ‘50 waren olijven, mango’s en sushi ook complete rariteiten voor een Vlaams gezin. Maar veel mensen hadden wel een eigen moestuintje. De kennis van voedsel telen en bewaren, van wilde kruiden en eetbare planten was veel algemener.
Ons eetpatroon geleidelijk wijzigen, nieuwe smaken en texturen ontdekken en proeven van de toekomst, meebewegen met de tijd, er zal niets anders op zitten. Het is ook een geweldige, hoopgevende en vrolijke dynamiek, als je er de urban farming-Instagramaccounts op naslaat.
We zullen ons een weg doorheen de transitie eten.
In het fruitpakket van mijn CSA-abonnement zit deze week een bakje aardbeien. Geen wilde, weliswaar, maar uit Wiekevorst. En ze zijn heerlijk, wat de Zweden ook beweren.