Schrijver Sulaiman Addonia: ‘Mijn woorden liggen van twee kanten onder vuur’

Essay

#BlackWritersMatter

Schrijver Sulaiman Addonia: ‘Mijn woorden liggen van twee kanten onder vuur’

Schrijver Sulaiman Addonia: ‘Mijn woorden liggen van twee kanten onder vuur’
Schrijver Sulaiman Addonia: ‘Mijn woorden liggen van twee kanten onder vuur’

Sulaiman Addonia

28 juni 2020

Sulaiman Addonia moest zijn moeder achterlaten om schrijver te worden. En dat was nog maar het begin. In deze getuigenis neemt hij ons mee op de weg naar – werkelijk – vrije woorden, waarbij de schrijver allerlei onverwachte vormen van censuur moet overwinnen.

CC Andreas Manessinger (CC BY-NA-NC 2.0)

‘Wil je mij dan nooit meer zien?’ vroeg mijn moeder aan de telefoon, op een herfstdag in 2008. Zij bevond zich in Eritrea. Het was een paar maanden na de publicatie van mijn eerste roman, The Consequences of Love. Het verhaal gaat over het alledaagse leven en het seksuele ontwaken van een jonge Eritrese immigrant in de gender-gesegregeerde Saoedi-Arabische maatschappij. Een familielid die in Europa woonde had haar net opgebeld, met de dringende vraag mij in te tomen.

Ik had de vrijheid van mijn geadopteerde thuis als een gordijn over mijn achtergrond getrokken.

Ik had de roman geschreven in mijn nieuwe thuishaven Londen, waar ik in 1990 aangekomen was als minderjarige immigrant. Ik had geen enkel moment stilgestaan bij de gevolgen van mijn woorden voor de mensen waarvan ik hield in mijn geboorteland. Ik had de vrijheid van mijn geadopteerde thuis als een gordijn over mijn achtergrond getrokken.

‘Ik ben Brits nu, en ik schrijf wat ik wil’, zei ik tegen mijn moeder.

Scheiding zit ingeweven in de levens van mijn moeder en ik. Vanaf de dag dat zij vertrok naar Saoedi-Arabië om er te gaan werken en mij als driejarige peuter bij haar ouders liet in een Soedanees vluchtelingenkamp. Zes jaar later werden we herenigd in Jeddah, maar vijf jaar later werden we opnieuw gescheiden omdat mijn moeder vreesde dat haar wispelturige werkgever, een Saoedische prinses, ons zou terugsturen naar de oorlogszone die we ontvlucht hadden. Dus besliste ze dat ik met mijn zeventienjarige broer naar Londen moest. Het zou vijftien jaren duren eer we elkaar opnieuw zagen.

Zoals eerder de oorlog, de armoede in het kamp en het misbruik van immigranten in Saoedi-Arabië mijn moeder en mij uit elkaar gedreven hadden, was het nu mijn schrijven dat een wig tussen ons dreef. Tegen de achtergrond van de moeilijke politieke situatie thuis leek dat erg zelfzuchtig van mij.

Er brak een gevecht uit tussen de schrijver in mij en de behoeften van een zoon.

Met mijn tweede roman zou ik de zaken anders aanpakken. Ik begon met het uitzoeken van thema’s die de Eritrese regering niet op de kast zouden jagen. Ik koos voor woorden die het niet onmogelijk zouden maken om mijn moeder terug te zien. Geketend aan mijn behoefte aan moederliefde, werden mijn personages gevangenen van mijn geweten. Er brak een gevecht uit tussen de schrijver in mij en de behoeften van een zoon. Overweldigd stopte ik de roman in een schuif en legde de schrijver het zwijgen op. Tot ik naar Brussel verhuisde in 2009.

Het was alsof die volgende stap in mijn ballingschap mij nieuwe inspiratie bood. Mijn verbeelding duwde het romanidee dat ik in Londen ontwikkeld had in een verontrustende richting. Ik wist dat ik, om het verhaal te schrijven, de wereld van mijn personages moest binnentreden, ontdaan van de bagage van alle waarden die ik had bijeengesprokkeld. En om een weg te zoeken langs de taboes en begrenzingen die mijn verbeelding verduisterden, moest ik eerst de stem van mijn moeder in mijn hoofd tot zwijgen brengen, een stem die ik miste, een stem die uitgegroeid was tot censuur.

Schrijvers vermoorden de hele tijd personages zonder bloedvergieten. Ik ben gewoon geworden aan het opbergen van personages binnenin mezelf. Mijn borst is een overvolle begraafplaats. Maar je komt op heel ander territorium als je de nood voelt de stem van een moeder het zwijgen op te leggen in de zoektocht naar integriteit. Maar ik kon ofwel een zoon zijn, ofwel een schrijver. Ik kon niet beiden zijn. Niet met dit boek. Ik moest mijn drie- of vierjarige zelf tot leven wekken om los te komen van mijn moeder. Ik herinner me de dag dat zij het kamp verliet, toen ik huilend achter de vrachtwagen aan liep die met haar verdween op een stoffige zandweg.

Zonder moeder of vader, was ik het kind van mijn eigen verbeelding, de enige constante in mijn eigen leven en op mijn eigen weg.

In Brussel begon ik te denken dat mijn moeder sinds die dag niet meer dan een herinnering geworden was, zoals mijn vader, die stierf toen ik twee was. Zonder moeder of vader, was ik het kind van mijn eigen verbeelding, de enige constante in mijn eigen leven en op mijn eigen weg. In de overtuiging dat de schrijver getriomfeerd had over de zoon, zette ik me in alle ernst aan het schrijven.

Maar op het einde van een schrijfsessie werd ik niet vrolijk van mijn woorden, ik genoot niet van de zinnen en de personages die ik baarde, ook al voelden ze vol aan voor mij. Woorden waren niet langer mijn troost. Geen enkele misdaad wordt gepleegd zonder gevolgen, zelfs niet als die zo onwerkelijk is als het vermoorden van de stem van een moeder in je eigen hoofd om het pad van de verbeelding vrij te maken.

Als ik in mijn werk ideeën verkende, leek het alsof ik mijn mensen thuis blootstelde aan gevaar. Een verhaal schrijven op witte pagina’s voelde aan als het ontmantelen van mijn eigen samenleving. Mijn roman werd een tweesnijdend zwaard, waarmee ik aan de ene kant de tradities van mijn volk aanviel, omdat het de waarheid van het bestaan van mijn personages ontkende, en waarmee ik aan de andere kant mezelf bedreigde omdat ik leugens vermomd als waarheid vertelde.

Toch ging ik schuilen in mijn schrijven, zoals ik bescherming gezocht had in een vluchtelingenkamp tegen de gruwel van de oorlog. Schrijven en literatuur werden het schuiloord voor mijn verbeelding. Elk woord op de pagina verankerde mij en met elk hoofdstuk voelde ik me meer geworteld in mijn eigen schepping. Ik had mijn hut opgetrokken op de bladzijden, tussen mijn personages. Hier was ik geen vluchteling, geen immigrant, geen litteken op het bewustzijn van Europeanen, en geen open wonde in boezem van mijn moeder. Hier was ik slechts een schrijver. En een menselijk wezen. Dit was mijn wereld, waarin ik het lot van mijn personages onder controle had, wat nooit het geval geweest was in mijn eigen leven dat overhoop gehaald werd door herhaalde verbanning.

Ik wist op den duur niet meer of ik het boek aan het schrijven was of dat het boek mij aan het herschrijven was.

Het werk aan de roman schoot op, maar de cyclus van pijn en vreugde begon zich op mijn lichaam te enten, en ik werd ziek. Ik raakte zestien kilo kwijt. Maar ik hield vol: mager, hongerend naar moederliefde, gebukt onder de zelfverworven vrijheid om te schrijven wat ik wilde. De weg om de roman aan mijn binnenkant te schrijven werd zo lang, dat ik op den duur niet meer wist of ik het boek aan het schrijven was of dat het boek mij aan het herschrijven was.

En dan, toen ik mijn roman eindelijk aan de uitgever bezorgde, stond ik oog in oog met nog meer censuur.

Na Saoedi-Arabië, waar de nuances van het leven gecensureerd werden tot een wereld van wit en zwart, voelde Londen aan als een vonk kleur in mijn verbeelding. Ik genoot met volle teugen van deze vrijheid. Ik voelde me al Brits nog voor ik mijn officiële papieren kreeg, omdat mijn stem zijn thuis gevonden had en mijn geest zijn natuurlijke habitat. En toch, toen ik eindelijk schrijver werd, ontdekte ik dat ik, als niet-witte auteur, uiteindelijk toch niet vrij was om te schrijven wat ik wou.

Als ik mijn tweede roman wou verkopen, kreeg ik te horen, moest ik de verwachtingen van de westerse lezer bevredigen, en dus verwarrende, ongemakkelijke thema’s best vermijden. Ik moest de omgeving waar het verhaal zich afspeelde – een vluchtelingenkamp – bijwerken zodat het voldeed aan de verwachtingen van die lezer. Ik voelde hoe mijn verbeelding geketend werd aan de verlangens van die ingebeelde westerse lezer en hoe mijn vrijheid om te publiceren ingeperkt werd door de kijk van de uitgeefindustrie op hem. Maar ik wist genoeg over lezers in levenden lijve om te beseffen dat die westerse lezer een groteske simplificatie was van deze mensen. Was ik trouwens zelf niet westers geworden?

De “westerse lezer” is een groteske simplificatie van werkelijke mensen die lezen.

‘Onze ideeën werken niet in onze eigen cultuur maar ook niet hier’, zei mijn broer, ook een schrijver, me ooit. ‘We liggen van beide zijden onder vuur.’

Ik nam mijn boek en trok de deur van degenen die mijn verbeelding trachtten te censureren achter mij dicht, net zoals ik de smeekbeden van mijn moeder opzijgeschoven had. Ik vertrok en blijf verder gaan met mijn boek, tot ik er een onderkomen voor vond waar woorden – werkelijk – vrij zijn.

De roman waarover deze getuigenis gaat, is “Silence is My Mother Tongue”, uitgegeven door The Indigo Press. 204 blzn. ISBN 978 1 9996 833 2 0. Er is nog steeds geen Nederlandstalige uitgave van deze roman.

Dit essay werd oorspronkelijk gepubliceerd in Free Word als Shot at by Both Sides.