Pleidooi voor een papieren plek waar we veilig zijn

Essay

Pakistaans auteur Mohsin Hamid over machinaal sorteren en de menselijke behoefte aan bescherming

Pleidooi voor een papieren plek waar we veilig zijn

Pleidooi voor een papieren plek waar we veilig zijn
Pleidooi voor een papieren plek waar we veilig zijn

Mohsin Hamid (vertaling Saskia van der Lingen)

11 april 2023

De Pakistaanse schrijver Mohsin Hamid pleit voor papier, verbeelding en de bescherming die literatuur kan creëren. Tegen het obsessieve sorteren van onze machines in. Tegen het misbruik dat grensbewakers van "papieren" maken.

© Etienne Averlant

De Pakistaanse schrijver Mohsin Hamid pleit voor papier, verbeelding en de bescherming die literatuur kan creëren. Tegen het obsessieve sorteren van onze machines in. Tegen het misbruik dat grensbewakers van “papieren” maken. Onderstaande tekst was de openingstoespraak voor het Passa Porta Festival, op 23 maart in het Thêatre National in Brussel. Print deze tekst gerust uit, op papier. En deel hem met al wie toevlucht zoekt.

We leven in een tijd waarin mensen versmelten met machines. Onze telefoons roepen ons toe. Of we ze nu in onze hand hebben, of in onze zak, of in onze tas, of op ons nachtkastje, ze roepen ons toe. Ze eisen onze aandacht. Zodra we wakker worden, wenden we ons tot onze telefoons, nog voor we ons tot onze geliefden wenden. Ze zijn een verlengstuk geworden van ons lichaam. Als we ze kwijt zijn, raken we, op z’n minst voor even, in paniek. Het voelt alsof we een deel van onszelf kwijt zijn.

Naarmate mensen versmelten met machines, versmelt de menselijke cultuur met de cultuur van de machine. Want machines hebben een cultuur. We merken die overal om ons heen. Zo nieuw is ze niet meer. We beginnen eraan gewend te raken. En we kunnen beginnen haar te beschrijven. De cultuur van de machine is een cultuur van sorteren. Voor de machine moet alles nul of één zijn. Alles moet binair zijn: dit of dat, A of B, gelijk of ongelijk. Sorteren is de essentie van de machinecultuur. Het gaat continu door en is allesoverheersend.

Machines trainen ons

Wij mensen maken ons de sorteerdrang van de machine eigen. We hebben natuurlijk altijd al gesorteerd. Maar ons sorteermechanisme is gebrekkig, accidenteel, inconsistent, en ons oordeel kan altijd worden opgeschort. Wij mensen hebben een drang om te sorteren, zeker. Maar we hebben ook de neiging om dingen in het vage te laten. Sorteren is voor ons niet alleenzaligmakend. Maar dat is aan het veranderen. Onze cultuur is aan het veranderen. Onze machines trainen ons om net zo te worden als zij, net zoveel waarde te hechten aan sorteren als zij, ons er net zo onophoudelijk mee bezig te houden als zij. En we leren.

Sorteren is de essentie van de machinecultuur. Het gaat continu door en is allesoverheersend.

Want machines weten dat wij mensen maar weinig controle hebben over onze aandacht, zoals een paard zonder ruiter maar weinig controle heeft over de richting waarin het gaat. Het enige wat wij mensen nodig hebben is een ruiter, een machine die zijn hielen in onze gevoelige flanken drukt, en meteen gaan we waarheen ons wordt bevolen. Het blijken vooral bedreigingen die onze aandacht trekken. Plezierige ervaringen vergeten we vrij snel. Maar beangstigende onthouden we – dagen, jaren, misschien zelfs ons leven lang. Daar zit een biologische logica achter. Als we één keer een potentiële partner niet opmerken, komt er waarschijnlijk binnen afzienbare tijd wel een nieuwe voorbij om naar te glimlachen. Maar als we één keer een tijger tussen de bomen niet opmerken, is het waarschijnlijk met ons gedaan.

Sorteren en uitsluiten

De versmolten cultuur van mensen en machines is dus een cultuur waarin we, om onze aandacht te vangen, voortdurend worden bestookt met bedreigingen. Het is een cultuur van angst. Van zwart tegenover wit, man tegenover vrouw, het ene geloof tegenover het andere, mijn soort tegenover de jouwe. Het is een cultuur die ons dwingt om te sorteren in ‘zoals wij’ en ‘niet zoals wij’, om ons voor te stellen dat degenen die niet zoals wij zijn eropuit zijn ons te vernietigen – en om ons aan te sluiten bij degenen die ons voorhouden dat wij als groep ons moeten verenigen om verzet te bieden en te vechten.

In deze menselijk-machinale cultuur wordt onze aandacht in steeds kleinere stukjes opgedeeld, waardoor we minder in staat zijn afstand te nemen om na te denken, steeds meer zaken als bedreigend ervaren en overal gevaren zien. Ons sorteermechanisme slaat op hol en brengt onze medemensen onder in steeds beperktere, elkaar wederzijds uitsluitende categorieën. We zwepen elkaar op tot angst, en woede, en onbegrip. We beschikken over ongekende mogelijkheden, zijn zelfs in staat het klimaat van onze planeet te veranderen en de totale mensheid uit te roeien. Vandaag de dag kunnen we schade aanrichten op een schaal die de menselijke soort zich niet eerder kon indenken. Omdat we zijn uitvergroot door onze machines. Omdat we zijn versmolten met onze machines.

© Etienne Averlant

© Etienne Averlant

Nood aan toevlucht

En daarom hebben we bescherming nodig. Bescherming tegen elkaar. Tegen het geweld dat we ontketenen. Tegen de hitte en de droogte en de overstromingen die we veroorzaken. Tegen de versmelting van onze cultuur met die van onze machines, tegen de angstige, bedreigde en bedreigende, door sorteren geobsedeerde mensen die we geworden zijn. Wat we bovenal nodig hebben is een toevlucht. Een plek waar we veilig zijn. Een moment dat de angst kan afnemen. Een geestesgesteldheid waarin we openstaan voor elkaar.

We hebben een toevlucht nodig voor de meest kwetsbaren onder ons.

We hebben een toevlucht nodig voor de meest kwetsbaren onder ons. En we hebben een toevlucht nodig om ons eraan te herinneren dat we allemaal verbonden zijn met de meest kwetsbaren, dat we niet alleen toevlucht bieden als een geschenk aan een aantal onbekende anderen, maar dat die anderen ons evengoed een geschenk aanbieden, het geschenk om in hen, en in de toevlucht die ze zoeken, een spiegel te zien van onszelf, en in die spiegel de aanblik van onszelf, evengoed smachtend naar toevlucht.

In deze benarde tijden is er een overweldigende behoefte aan toevlucht.

Maar waar vinden we die?

De schaduwkant van papier

Met ‘papieren’ bedoelen we tegenwoordig vaak zoiets als paspoorten, identiteitsbewijzen. We overleggen onze papieren om toegang te krijgen tot een dienst, of tot een verblijfplaats, en als onze papieren worden afgewezen wordt ons de toegang ontzegd. Papieren, of het ontbreken daarvan, zijn een middel geworden om toevlucht te beknotten.

Met papieren brengen we iets tot stand wat geen enkele andere soort op onze planeet heeft bereikt. We creëren de fictie dat we niet altijd al gemigreerd hebben, en zullen blijven migreren, dat migratie onlosmakelijk hoort bij wie wij zijn. Papieren geven ons het excuus dat het een kwestie van rechtvaardigheid is, en niet gewoon van macht, wanneer we anderen belemmeren zich te verplaatsen, zelfs al hangt hun overleving daarvan af. Want we houden onszelf voor dat het hun gebrek aan papieren is, en niet onze machtspositie, die hen dwingt te blijven waar ze zijn – en te lijden, en misschien te sterven.

Papieren, zoals we ze nu bezien, beperken toegang. Papieren ontzeggen toevlucht.

Papier opent perspectieven

Maar zo is het niet altijd geweest. Papier begon niet als een barrière maar als een middel tot grensoverschrijding. Papier maakte het mogelijk onze gedachten buiten onszelf te laten leven. Want papier betekende schrijven en lezen. Schrijven is het zenden van gedachten naar een ander, vooruit in de tijd, en lezen is het ontvangen van gedachten van een ander, vooruit gezonden in de tijd. Op papier kregen onze gedachten een leven los van mensen. Los van de tijd. Verzonden, wachtend om te worden ontvangen. Op papier werden onze gedachten migranten, trekkend van de ene plaats naar de andere, van het ene moment naar het andere, soms eeuwen later.

Papieren, zoals we ze nu bezien, beperken toegang. Papieren ontzeggen toevlucht.

Papier verschaft toegang, slecht muren. Dankzij papier veranderde de orale traditie van poëzie en vertelkunst in geschreven literatuur. Met het geschreven verhaal gingen we van een wereld waarin slechts een klein groepje zich om een knisperend vuur schaarde om naar een specifieke verteller te luisteren, naar een wereld waarin velen het verhaal tot zich kunnen nemen, alleen in hun stoel, of in hun bed, ver van de verteller vandaan, die misschien wel in een ander land woont, of op een ander continent, of misschien niet eens meer in leven is.

Geschreven literatuur is iets heel merkwaardigs. De schrijver is alleen. De lezer is alleen. En toch laat literatuur identiteit vervagen. Wanneer schrijvers schrijven, wie zijn ze dan? Zijn ze zichzelf? Zijn ze hun personages? Zijn ze een lezer die ze zich indenken? En wanneer lezers lezen, zijn ze dan zichzelf, de schrijver, allebei, of geen van beiden?

Letters, leestekens en witruimten

Literatuur is niet de dominante vertelvorm van onze tijd. Dat zijn de massamedia film en televisie. Maar kijkers van film en televisie zien werelden die er, over het algemeen, uitzien als de echte wereld. Mensen zien eruit als mensen, bomen zien eruit als bomen. Het film- en tv-publiek ontvangt verhalen die al grotendeels af zijn. Lezers van boeken daarentegen kijken naar vellen papier en zien letters, leestekens en witruimten. Ze zien iets wat er totaal niet uitziet als de echte wereld. En vervolgens moeten zij, de lezers, in hun verbeelding mensen en beelden en geuren en gevoelens in het leven roepen. Lezers creëren, vanaf papier. Ze hallucineren, turend naar papier. Ze schrijven niet, maar zijn co-auteurs van wat het papier in hun handen in hen oproept.

Literatuur is niet onze dominante vertelvorm, maar het is, in elk geval voor volwassenen, onze dominante vorm van spelen alsof. Een schrijver en een lezer zijn als twee kinderen die samen spelen dat ze piraten zijn, of een theevisite houden, of een ruimteschip besturen. Kinderen spelen graag alsof. Ze hebben zulke spelletjes nodig. En volwassenen ook, is mijn mening. Wanneer we spelen alsof, verkennen we de fluïditeit van het zelf, het idee dat het zelf eigenlijk een fictie is. We worden andere mensen. En dat vinden we heerlijk. We genieten ervan. We verlangen ernaar. Spelen alsof is onze eerste toevlucht, de toevlucht die onze verbeelding ons biedt. Maar het leidt tot nog veel meer. Het leidt tot een houding die tevens de deur opent naar reële toevlucht.

Zand in de sorteermachine

Wanneer we schrijven, verzinnen we iemand anders tot leven. Wanneer we lezen, verzinnen we iemand anders tot leven. En zo voltrekt zich iets wat in veel opzichten het tegenovergestelde is van het effect van de machinecultuur. Onze aandacht, die verbrokkeld was, herstelt zich en breidt zich uit. Het bombardement van bedreigingen waarmee onze apparaten ons bestoken, verstomt en verdwijnt. En, bovenal, ons vermogen tot sorteren wordt aangetast, we zijn niet meer zo makkelijk en duidelijk in staat om te zeggen dat de ene persoon ‘zoals ik’ is en de andere ‘niet zoals ik’, want we zijn zelf onszelf niet wanneer we lezen; vanuit de voorstelling die we ons van het ik maken, genereren we een ander, een jij.

Wij allemaal hebben literatuur nodig om ons in te leven in hoe het is om vluchteling te zijn.

En zo brengt papier literatuur voort, en laat literatuur ons weer samen spelen alsof, niet samen kijken maar samen verzinnen, en dat samen verzinnen is een vaccin tegen de binaire impuls om te sorteren in enen en nullen, in ik en niet-ik, niet alleen omdat het ons eraan herinnert hoe verkeerd het is om zo obsessief te sorteren, te sorteren zoals machines doen, maar ook omdat het ons eraan herinnert dat we niet op die manier wíllen sorteren, dat we, soms, willen afzien van sorteren en als het ware een toevlucht wensen te creëren.

We hebben literatuur nodig

© Etienne Averlant

© Etienne Averlant

Papier kan niet alles, net zo min als literatuur alles kan. Maar papier kan wel iets. Het kan ons literatuur schenken. En literatuur kan ook iets. Ze kan ons niet redden, niet op zichzelf. Maar ze kan ons eraan herinneren dat we ons in veiligheid wensen te brengen, dat we ons in veiligheid kúnnen brengen, en daarmee blijft literatuur in deze tijden een machtig middel, nog even machtig als altijd, want we hebben behoefte aan wat literatuur tot stand kan brengen, we hebben de deuren nodig die ze kan openen nu er overal om ons heen deuren gesloten worden, aan onze grenzen en in onze hoofden, wij allemaal hebben literatuur nodig om ons in te leven in hoe het is om vluchteling te zijn, er niet op uit om storm te ontketenen maar juist beschutting zoekend tegen de storm. Als we ons daarin kunnen inleven, kunnen we misschien ook tot stand brengen wat zo moeilijk lijkt, onmogelijk haast: het onszelf en anderen toestemming gunnen om samen een plek te creëren waar we samen veilig zijn.

Een plek die alleen maar kan ontstaan vanuit de verbeelding. Een plek niet voor jouw soort of voor mijn soort, maar voor onze soort. Een plek die gemaakt moet worden. Die gemaakt moet kunnen worden. Die gemaakt kan worden. Een plek die een toevlucht is. Een toevlucht voor ons allen.

Dit was de openingstoespraak voor het Passa Porta Festival eind maart in het Thêatre National in Brussel. De tekst werd vertaald door Saskia van der Lingen. Titel, inleiding en tussentitels werden toegevoegd door MO*.