Auteur Aya Sabi weigert het privilege van de stille meerderheid
Van allochtoon naar expat: wat een promotie
‘Soms zijn de horden te hoog om te springen. Je loopt er doorheen, je valt er over.’ Auteur Aya Sabi wikt en weegt, kauwt en herkauwt haar teksten in de taal die niet die van haar grootvader was. Met de "verkeerde" naam en de "foute" huid behoort ze niet tot de geprivilegieerde klasse.
© Elise Vandeplancke
‘Soms zijn de horden te hoog om te springen. Je loopt er doorheen, je valt er over.’ Aya Sabi wikt en weegt, kauwt en herkauwt haar teksten in de taal die niet de taal van haar grootvader was. Met de “verkeerde” naam en de “foute” huid behoort ze niet tot de geprivilegieerde klasse. Die positie zou ze wel kunnen innemen als ze Marokko bezoekt, maar Sabi weigert. Geen stilte, maar woorden, op zoek naar haar bestaan.
‘Voor de vrijheid en de democratie.’ Daarom was mijn grootvader naar Nederland gekomen. Ik vroeg het hem eind 2013 voor het eerst. Ik was achttien jaar, kind en kleinkind van de migratie, maar ik wist niets over mijn eigen geschiedenis. We spraken er niet over.
Ik schreef een column over hoe mijn grootvader een kamer deelde met zeven anderen. Het licht sprong aan om zes uur ’s ochtends en weer uit om tien uur ’s nachts. Alle dagen werkte hij, behalve op zondag. Hij maakte de oer-Hollandse worst en kaas die met rood-wit-blauwe vlagjes over de wereld werden verspreid, made in Holland. Het begon allemaal aan een lopende band met wat Turken en Marokkanen.
Mijn taal zou het begin moeten zijn van mijn vrijheid en democratie, maar ik heb deze taal de afgelopen jaren alleen gebruikt om mijn bestaan in vraag te stellen.
Het was het soort werk dat niemand anders wilde doen. Toch werden mijn grootvader en zijn collega’s drie decennia later lui genoemd. Hij kon alleen ‘ja’ knikken in het Nederlands, alle taal liet hij thuis. 199 gulden per week, dat kreeg hij, maar de vrijheid en de democratie? Als hij niet eens zelf het lichtknopje mocht bedienen, denk ik niet dat hij veel vrijheid heeft overgehouden aan zijn reis. Dat schreef ik niet in mijn column.
Ik schreef niet zijn verhaal, ik vertelde vooral mijn eigen verhaal. Dat was het relaas van het migrantenkind dat van onderwijs en zorgzekerheid kon genieten. Het vitamine D-tekort nam ze er maar al te graag bij, zolang ze een schrijverscarrière kon uitbouwen terwijl ze teerde op haar slachtofferrol. Zet zo’n antwoord in je tekst en je moet dankbaar zijn voor die beloofde vrijheid en democratie. Nu kan jij een keer per jaar sms’jes sturen naar het goede doel om de kindjes van Afrika te redden, omdat je zelf al gered bent. Dat was niet de positie die ik wilde innemen met mijn schrijverschap.
Sprinkhanen? best lekker
Elke vorm van beschaving begint bij taal, bij de verhouding tussen wat gezegd wordt en wat ongezegd blijft. Mijn grootvader kwam niet verder dan een schamel pensioen. Ik kreeg wél halve talen mee, een stem die zich uitte in tweets, discussies, columns. Als ik een volwaardige plek had, zou ik nu niet aan het schrijven zijn over alle dingen die ik niet heb kunnen schrijven door de geschiedenis die ik draag.
Wat ik wel heb, is een taal. Daar begint het: bij de vragen. Daar eindigt het ook, want de antwoorden zijn niet zo interessant, tegenwoordig beweert iedereen deze te hebben. Schrijven gaat over het blijvend in vraag stellen. Als ik niet de vrijheid en de democratie gekregen heb, wat is er dan veranderd na de reis van mijn grootvader?
Ze vertelde niet dat het maanden niet geregend had, dat de oogst mislukt was, dat haar moeder niet wist hoe ze haar kinderen anders in leven moest houden.
Het is een vraag die ik al jaren niet beantwoord krijg, ik heb er het gissen naar. Mijn grootvader heb ik de vraag niet meer gesteld. Ik kan hem die ook niet meer stellen. Hoewel ik daarmee worstel, heb ik het er nog moeilijker mee om daar nu met mijn moeder over te praten. Elk huisje heeft zijn kruisje. Het is niet evident haar te vragen naar een mogelijk etterend verleden. Ik weet dat ze bewust enkel de anekdotes vertelt. Enkel af en toe, als het echt moet, vat ze alle pijn samen in een kort zinnetje.
Verder praten we enkel over de dingen die ons aan het lachen maken. Ik denk dat de meeste Marokkanen hun trauma’s weglachen, er grapjes over maken alsof het allemaal iemand anders overkomen is. Het creëert afstand, nooit heling. Mijn oma vertelde ons dat ze ooit sprinkhanen had gefrituurd en opgegeten, dat ze best lekker waren. Ze vertelde niet dat het maanden niet geregend had, dat de oogst mislukt was, dat haar moeder niet wist hoe ze haar kinderen anders in leven moest houden.
© Elise Vandeplancke
Door de horden lopen
Ik stuur mijn moeder toch een berichtje, zo professioneel en klinisch mogelijk. Ik vraag of ze even tijd heeft om een journalistieke vraag te beantwoorden. Ik doe het enkel omdat de hoofdredacteur me de feedback gaf dat ik beter iemand zou spreken over mijn vragen. Ze antwoordt in een gesproken bericht van 21 seconden, zo algemeen mogelijk. Ik kan het haar niet kwalijk nemen, ik stuurde haar een bericht van één zin. Zij gebruikt tenminste nog haar eigen stem en niet het toetsenbord.
Zelfs de succesverhalen hebben er schrammen en littekens aan overgehouden.
‘Ik ben eerst getrouwd, ’ zo klonk haar bericht, ‘ik heb kinderen gekregen en ben daarna verder gaan studeren. In Marokko had ik dat niet kunnen doen. Ook toen ik gediagnosticeerd werd met een glutenallergie had ik een vangnet, vond ik relatief goedkope producten. Maar of we de vrijheid en de democratie hebben gekregen waar mijn vader naar op zoek was? Ik weet zelfs niet wat hij bedoelde met “vrijheid”. Welke vrijheid? Ik weet het niet.’
Geen etterend verleden, maar ook geen antwoorden op de vraag. Vooral praktische verbeteringen zoals een beter gezondheidssysteem en toegankelijker onderwijs. De onderzoeken over Marokko zijn duidelijk. Hier zijn ze dat ook. Er zijn de vragen, maar er zijn ook de feiten: van discriminatie op de huizen- en arbeidsmarkt tot schooluitval, armoede, beeldvorming en criminaliteit.
Academische onderzoeken wijzen op een structurele achterstelling van minderheden in West-Europa: mensen die misschien wel geografisch geluk hebben gehad, maar met de verkeerde naam en de foute huid geboren zijn. Zelfs de succesverhalen hebben er schrammen en littekens aan overgehouden.
Soms zijn de horden gewoon te hoog om te springen. Je loopt er doorheen. Je valt erover. Zelf kamp ik met een enorm minderwaardigheidscomplex. Ik durf niet te spreken in een derde taal omdat ik geen taalfouten durf te maken. Ik wil me niet minder voelen op een plek waar ik al minder ben. Ik ben mensen enorm dankbaar als ze naar me glimlachen op de bus, als ze een mens in mij zien. Ik heb het gemaakt ondanks het systeem, niet dankzij het systeem.
De stille meerderheid
Als ik als Nederlands-Vlaamse Marokkaan terug naar Marokko ga, behoor ik tot de geprivilegieerde Marokkanen. Ik zou nooit twijfelen aan mijn plek, of ik die verdiende. Marokko is een land dat draait op geld en netwerken. De Marokkaanse staat doet er alles aan om banden met studenten uit de diaspora te smeden en te behouden.
De hoop is dat dat ze ooit terugkeren naar Marokko, want het land snakt naar investeringen. Ik heb de juiste naam en de juiste huidskleur, ik praat de taal. Van “allochtoon” naar “expat”, dat is nog eens een promotie. Dat is wat de reis van mijn grootvader voor me veranderde: ik sta een paar treden hoger in klasse in een land waar ik niet woon. Ik zou daar behoren tot de stille meerderheid, stil omdat ze een privilege heeft van niet te hoeven spreken. Zou ik daarvan deel kunnen of willen uitmaken? Nee.
Ik weiger de stilte, de gemakzucht.
Het idee van mijn verhalenbundel Verkruimeld land is in Casablanca ontstaan. De onwennigheid waarin de wereld me dwingt, blijft. Ik zou schrijven over de corruptie, de straatkinderen, het tekort aan ziekenhuisbedden, het racisme ten opzichte van Sub-Saharanen. De vraag is niet waarover ik liever zou schrijven of welke kwestie belangrijker is. De vraag is vanuit welke positie ik schrijf, wat mijn plek is in de taal die ik hanteer.
Nu is het een positie van voortdurende twijfel, van kauwen en herkauwen. Het is alsof de buurvrouw je een bord vol koekjes brengt, jij eet de koekjes op en een jaar lang denk je, ‘ik moet dat bord nog teruggeven’. Ondertussen heb je het heel voorzichtig gebruikt, bang om het te breken. Dat is het Nederlands voor mij.
De taal die ik kreeg, zou het begin moeten zijn van mijn vrijheid en democratie, maar ik heb deze taal de afgelopen jaren alleen gebruikt om mijn bestaan en mijn identiteit in vraag te stellen, te bevestigen dat ik wél een plek verdien, mezelf te bewijzen. De geschiedenis leert ons alarmbellen te herkennen en ik kan niet stil blijven.
De stille meerderheid heeft dat privilege wel. Het is een privilege dat ook ik zou hebben in Marokko, maar ik weiger de stilte, de gemakzucht. Ik behoor liever niet tot een groep die extreemrechts de macht gunt. Stil, maar desastreus. Het zijn akelige tijden.
Ik reageer instinctief op incidenten die met taal te maken hebben. Ik schrijf deze tekst niet voor jouw esthetisch oor, zelfs niet eens voor het mijne. Zo overleef ik. Mijn grootvader verliet zijn land voor de vrijheid en de democratie, hij gaf me een taal en daar begon mijn beschaving. Is deze taal dan mijn bevrijding of mijn gevangenschap?
Aya Sabi is schrijfster en columniste. In 2017 debuteerde ze met haar verhalenbundel Verkruimeld land bij uitgeverij Atlas Contact. Momenteel werkt ze aan een tweede boek.
Dit essay verscheen in de speciale editie van MO*magazine. Als je proMO* wordt of als je het al bent, krijg je een print-exemplaar van dit unieke magazine toegestuurd.
Door proMO* te worden, maak je de journalistiek van MO* mee mogelijk. Voor slechts € 4 per maand of € 50 per jaar zorg je er mee voor dat onze website voor iedereen toegankelijk blijft en dat onze journalisten en medewerkers hun werk kunnen doen. Word nu proMO*.