Over de leegte, de normaalzucht en wat kan zijn na de coronacrisis

Essay

Vergeet niet wat je gezien hebt

Over de leegte, de normaalzucht en wat kan zijn na de coronacrisis

Over de leegte, de normaalzucht en wat kan zijn na de coronacrisis
Over de leegte, de normaalzucht en wat kan zijn na de coronacrisis

We willen terug naar normaal na de coronacrisis. Maar wat is normaal, in een wereld met meer CO2 in de atmosfeer dan een mens ooit meemaakte?

© Fatinha Ramos

We willen terug naar normaal na de coronacrisis. Maar wat is normaal, in een wereld met meer CO2 in de atmosfeer dan een mens ooit meemaakte?

Eén: De leegte

De vogelverschrikker van de luchthaven van Zaventem is technisch werkloos. Het is zijn taak vogels te verjagen als een vliegtuig opstijgt of daalt, om te vermijden dat die vogels zich in de motoren boren en het vliegtuig neerhalen. Het Bird Control Team redt vogels en voorkomt noodlandingen. In wat wij normale tijden plegen te noemen, maar waarvan we ons kunnen afvragen hoe normaal ze wel waren, want kalkte er niet net iemand op zijn venster: ‘We kunnen niet terug naar normaal, normaal was het probleem’, in die tijden, dus, vormen ze een tweekoppig team. Nu is hij alleen en heeft hij tijd om naar vogels te kijken.

De vliegtuigen zijn ingepakt tegen stof en corrosie, ze staan aan de grond en de vogels vliegen rond. Hij laat het gebeuren.

Tot er zich een vliegtuig meldt. Dan rukt hij uit en maakt hij de aanvliegstrook vogelvrij. Hij merkt op dat ze talrijker zijn geworden. Toen de mens zich terugtrok, keerden zij weer.

Het is de reden waarom de vogelverschrikker hier zit en niet thuis.

Van waar ik sta, achter een hek, waar anders de vliegtuigspotters hun ladders opstellen en de vliegtuigen zo bulderend overvliegen dat de niet-spotter instinctief in elkaar duikt en met dichtgeknepen ogen de handen tegen de oren drukt (de spotters zijn altijd beter voorbereid en dragen koptelefoons), zie ik een lege vlakte. Een uitgestrekte, ongebruikte vlakte. Bibberend in de meizon.

Nergens laat de tijdelijke stilstand waarin we ons bevinden zich duidelijker waarnemen dan op dit gigantisch biljartlaken van rimpelloos asfalt. De Grote Pauze, zoals de Amerikaanse schrijver en regisseur Julio Vincent Gambuto het benoemt. Scholen zijn gesloten, bioscoopzalen zijn leeg, kantoren vergaren stof, mensen redden levens door thuis te blijven waardoor ze in sommige gevallen hun eigen leven in gevaar brengen. Want, laat ons wel wezen, de rust die over de drukte is neergedaald heeft ook een bedrieglijke kant.

De bloeiende meidoorns, de stinkende gouwe in de berm, het vers gemaaide gras en de drijfmest, ja, die ook. Want de boer ploegde voort.

Hier, achter het hek van de luchthaven, is de Grote Pauze opvallend hoorbaar. En zichtbaar. En ja, je ruikt ze zelfs. Voor het virus zich in de bloedbanen van de economie nestelde, scheerde er om de drie minuten een vliegtuig over, vol mensen en goederen, op weg naar verre bestemmingen en logistieke hubs. Hun uitlaatgassen trokken strepen in de lucht en maakten van de hemel een bekraste snijplank.

Ze zijn weg. Uitgewist. Verdwenen.

Het was het eerste dat me opviel. Die intens blauwe luchten. De reep smog die altijd als een kraag boven de horizon lag, loste op. Plots staarden we vanop de heuvel in het midden van de gemeente naar de Sint-Romboutstoren in Mechelen, twintig kilometer noordwaarts. In India zagen ze de Himalaya in de verte opdoemen en niemand kon zich precies herinneren hoe lang dat geleden was. In Los Angeles beseften ze dat wolken wit en niet vaalgrijs zijn en dat hemelsblauw een kleur in een verfdoos is omdat het de standaardkleur van de lucht is.

We snoven geuren op die onder een laag fijn stof en benzinedampen hadden gelegen. De bloeiende meidoorns, de stinkende gouwe in de berm, het vers gemaaide gras en de drijfmest, ja, die ook. Want de boer ploegde voort.

We hoorden andere geluiden. Het ruisen van de wind, het suizen van vogelvleugels in volle vlucht en natuurlijk het koeren, kraaien, kirren, fluiten, tjirpen van al die vogels. Iedereen verwees steeds weer naar die vogels. Hoe luid ze zongen. Hoe alomtegenwoordig ze waren.

Ook in De Afstand, een bundeling van brieven die duo’s van auteurs naar elkaar schreven over deze tijdelijke wereld waarin iedereen gedwongen werd zich te isoleren, een toestand die voor hen eerder vertrouwd dan vreemd was, doken de vogels op. De reigers in Gent. De roodstaarten in het veld. Misschien waren ze er altijd geweest maar waren we ze vergeten omdat er zoveel anders was dat onze aandacht opeiste. Normaalzucht. Het is een woord dat Jeroen Olyslaegers in zijn brieven in De Afstand kleeft op ons intense verlangen om ons vast te klampen aan wat we kennen en wat we met z’n allen bij wijze van ritueel en geruststelling als “gewoon” bestempelen.

Dit was allesbehalve gewoon. Het was hoogst ongewoon. Maar daarom niet onverwacht. Wetenschappers die ecosystemen en virussen bestuderen, waarschuwden al jaren voor de mogelijkheid van een pandemie. Hoe dieper de mens wouden binnendringt en hoe meer bomen hij omhakt voor koeienweides, wegen of mijnen, hoe vaker virussen en bacteriën van dieren op mensen kunnen en zullen overspringen. Alles is met elkaar verbonden, schrijft Olyslaeghers.

‘Als je economie gebaseerd is op de voorwaarde dat mensen zaken consumeren die ze niet nodig hebben of willen, omdat anders het hele gebinte van de economische constructie instort, dan heb je een andere economie nodig.’

Ik kijk naar de grote stilstand op de luchthaven. Het virus kwam met het vliegtuig, las ik in Tijden van besmetting, het kleine boek dat de Italiaanse auteur Paolo Giordano schreef om inzicht te krijgen in wat er rond hem gebeurde in die dagen van quarantaine en oplopende sterftecijfers.

Omdat we een economisch weefsel rond de wereld hebben gespannen dat via productieketens alles met iedereen verbindt, verspreidde SARS-CoV-2 zich sneller over die wereld dan iedere andere besmetting. Een virus is zo’n primitieve levensvorm dat het sterft zonder gastheer. In die zin is het onzinnig allerlei betekenissen of boodschappen te verbinden aan dit stukje RNA. Maar metaforisch werkt het wel als een vergrootglas en een schijnwerper. Het maakt zichtbaar wat we in de behaaglijkheid van de normaalzucht misschien wel weten maar liever vergeten. Nu ontplofte de bel vol in ons gezicht. Stilstaande auto’s en vliegtuigen zijn te groot om naast te kijken.

De waarheid die we ontdekten, was ontstellend en verbijsterend. Als we enkel kopen wat we nodig hebben, dan stort een economie gebaseerd op steeds meer consumeren in. Of zoals antropoloog en econoom Jason Hickel het op Twitter formuleerde: ‘Als je economie gebaseerd is op de voorwaarde dat mensen zaken consumeren die ze niet nodig hebben of willen, en ieder jaar meer consumeren dat ze niet nodig hebben of willen, omdat anders het hele gebinte van de economische constructie instort, dan heb je een andere economie nodig.’

Want we vielen niet stil. Onze beweeglijkheid verplaatste zich. We stopten niet met zorgen, koken, poetsen en leren. We begonnen brood te bakken, mondmaskers te naaien en met de buren te praten. Maar in de economie zoals die gedefinieerd is, zijn deze activiteiten onzichtbaar omdat ze geen nuttige bijdrage leveren. Al is het een terechte vraag wie het eten kookt van al die heren die beweren dat we vooral zo snel mogelijk terug moeten naar normaal.

Het zijn vaak dezelfde heren die de cultuursector graag wegzetten als een verzameling subsidieslurpers, te afhankelijk van overheidsgeld. Nu riepen ze om het luidst om hulp van diezelfde overheid. In een economie van just in time, waarin er nanoseconden liggen tussen winst en verlies, waarin succes monetair is en waarin men graag de lasten publiek verdeelt maar de lusten in belastingparadijzen stockeert, was er geen buffer om de schok op te vangen. Het was alsof een vogel in de vliegtuigmotor van de economie was geknald. Alleen vergat de vrije markt een Bird Control Team op te tuigen.

Twee: het verschill

We’re all in this together’, klonk het langs alle kanten. Het virus maakt geen onderscheid in rang en stand en hoeveelheid bankrekeningen. Omdat het zich verspreidt als we te dicht bij elkaar komen, zijn we allemaal vatbaar bij onvoorzichtig contact en redden we levens door afstand te nemen. ‘Het enige vaccin is een vervelende vorm van voorzichtigheid’, schrijft Giordano. We zullen nooit helemaal weten wat we vermeden hebben, al biedt een blik in de geschiedenis wel een idee. Er stierven zo veel mensen aan de pest en de Spaanse griep – om er twee te noemen – dat beide epidemieën een andere wereld kneedden.

Wat we doen en niet doen, is van belang en maakt het verschil. Allemaal apart vormen we een collectief. We bleven thuis en trokken zo een beschermhaag op voor de meest kwetsbaren onder ons.

Het virus is geen gelijkmaker. Het is een vergrootglas en vergroot zowel het wonderlijke als het afschuwelijke.

Het virus werd een aansteker van solidariteit. Burgers sprongen in de gaten die falend beleid had achtergelaten. De brievenbundel De Afstand kwam tot stand om Dokters van de Wereld te steunen en gezondheidszorg mogelijk te maken voor mensen die in de marge van het officiële dreigen te verdwijnen. De gereedschapsbibliotheek Maakbar in Leuven rolde in minder dan een paar dagen een stadsbreed netwerk van vrijwilligers uit die massaal mondmaskers naaiden uit tweedehandse stoffen.

Overal staken buren brieven bij elkaar in de bus met het aanbod om boodschappen te doen. New York, Parijs, Milaan en Brussel schrapten rijbanen voor wagens en gaven ruimte aan de fiets. Mensen gingen door de knieën naast de planten die tussen de stoeptegels groeiden en schreven er in krijt de naam van het onkruid bij. Steden werden plantengidsen en openluchtmusea omdat tekenaars overal werden uitgenodigd om op vensters te tekenen. We’re all in this together, stond er ook op die vensters.

Maar die huizen zijn natuurlijk allesbehalve gelijk. Het verschil tussen een krap appartement met een vensterbank als balkon en een villa in het groen werd groter dan ooit.

© Fatinha Ramos

© Fatinha Ramos

Het virus is geen gelijkmaker. Het is een vergrootglas en vergroot zowel het wonderlijke als het afschuwelijke. De kloven die door de samenleving schieten, werden niet smaller maar breder. De gaten in ons vangnet scheurden open.

Van overal hijgt de normaalzucht ons in de nek.

Op de stoeptegels waar het onkruid nu een naam droeg, schuifelden de voeten van mensen die steeds langer in de rij stonden voor een voedselpakket. In Las Vegas bleven de hotelbedden onbeslapen en kregen de daklozen voor de nacht een parkeervak op het dak van een winkelcentrum. Nog in de Verenigde Staten ligt de dodentol bij zwarten hoger. We waren helden omdat we thuisbleven, maar de meldingen van geweld en kindermisbruik namen toe. Sommigen waagden hun leven door thuis te blijven. In de daklozenopvang zochten ze een alternatief voor de aanraking. Ze klopten met hun vuist op hun hart bij wijze van begroeting en afscheid. Terwijl de hele wereld vertraagde en tot stilstand kwam, liepen de daklozen hun voeten kapot.

Hoe gaan we verder met wat we gezien, beleefd en ontdekt hebben? We worden aangemaand vooruit te gaan. Van overal hijgt de normaalzucht ons in de nek. De onrust groeide snel. Bij sommigen begrijpelijk omdat de strohalm waar ze zich aan vastklampten, dreigde te breken. Bij anderen uit macht der gewoonte en uit angst de controle helemaal te verliezen.

‘Of hij veel files verwacht?’ Het is 4 mei, bedrijven startten weer op en de man van de verkeersredactie die wekenlang amper vertragingen op de weg te melden had, weet niet wat deze dag zal brengen. Natuurlijk hoopt hij niet op files, maar toch, hoe meer auto’s op de baan hoe normaler het allemaal weer lijkt.

Nieuws mag dan wel nieuws heten, vaker voedt het de normaalzucht.

Drie: wat kan zijn

Er gebeurden de voorbije maanden onvoorstelbare zaken die het nieuws niet haalden. Op 1 mei registreerde de CO2-meter op Mauna Loa 418 deeltjes CO2 per miljoen deeltjes in de atmosfeer. De hoogste waarde in drie miljoen jaar. De homo sapiens maakte dit nooit eerder mee. ‘Onbekend terrein’, noemen klimaatwetenschappers een wereld met zo veel CO2 in het hele aardsysteem.

Prognoses tonen aan dat de CO2-uitstoot in 2020 een diepe dip zal vertonen. Maar collectieve stilstand is geen klimaatplan.

We willen terug naar normaal, maar er is al lang geen normaal meer. ‘Klimaatverandering is een pandemie in slow motion’, schreef Rob Wijnberg op De Correspondent. De gevolgen zijn pas voelbaar als het bijna te laat is. Op 4 mei was het in Zuid-Frankrijk alweer 35,4 graden. Het arctische ijs smelt sneller dan de voorspellingen. In Australië startte men een experiment om lokaal het oceaanwater te koelen om het tempo waaraan het koraal verbleekt af te remmen. Het zijn druppels op een steeds heter wordende plaat.

Prognoses tonen aan dat de CO2-uitstoot in 2020 een diepe dip zal vertonen. De diepste dip in jaren. Maar omdat CO2-deeltjes zich opstapelen in de atmosfeer en pas na honderd jaar weer verdwijnen, zorgt dit niet voor een daling. Het zorgt enkel voor een tragere stijging.

De hoeveelheid CO2 in de atmosfeer daalt pas als wij stoppen met uitstoten. Daarvoor is een duidelijk beleid nodig. Collectieve stilstand is geen klimaatplan. Een structurele ombouw van onze fossiele economie en levenswijze is dat wel.

Wat corona ons getoond heeft, is dat we met z’n allen in staat zijn een ondenkbaar groot verschil te maken en dat overheden aan een rotvaart beslissingen kunnen nemen als onze levens op het spel staan. Dat is met klimaatverandering niet anders dan met een virus. We moeten het alleen zo durven benoemen. Over vijftig jaar dreigt een miljard mensen te wonen op plaatsen die te heet zijn om nog langer te leven. Het normaal dat we verondersteld worden weer in gang te trappen, is schadelijk voor ons en voor de natuur waar we ons zo over verwonderd hebben de voorbije maanden.

Op 1 mei was het op de wegen in Beijing weer even druk als voor het virus de stad lam legde. Dat haalde wel het nieuws.

Een crisis is geen recept voor verandering. Er zijn mensen nodig die niet vergeten wat ze gezien hebben. Die de blauwe luchten, de vogelgeluiden, de geuren die hen omringden, niet meer als pasmunt willen gebruiken voor de economische mallemolen van altijd meer.
‘Ik ben niet bang dat ik ziek word’, schrijft Giordano. ‘Waarvoor dan wel? Voor alles wat de besmetting met het coronavirus kan veranderen. Ik ben bang dat ik ontdek dat de beschaving die ik ken een kaartenhuis is. Maar ik ben ook bang voor het tegenovergestelde: dat als de angst straks weg is, alles bij het oude is gebleven.’ Hij besluit zijn kleine bezwering van een pandemie met een mentale nota. ‘Niet toestaan dat al dit lijden voor niets is geweest.’

Dit artikel werd geschreven voor het zomernummer van MO*magazine. Voor slechts 32 euro kan je hier een jaarabonnement nemen! Je kan ook proMO* worden voor slechts 4 euro per maand. Je krijgt dan ook ons magazine toegestuurd en je steunt daarmee ons journalistiek project. Opgelet: Knack-abonnees ontvangen MO* automatisch bij hun pakket.