Hoe we een waterput én ons gevoel van betekenis herstelden
We moeten onze blik niet verruimen, maar juist vernauwen
Na de aardbeving in Marokko werd auteur Aya Sabi bedolven onder nieuwsberichten uit de getroffen regio. Tot haar één vraag gesteld werd die alles veranderde: ‘Bent u ook overweldigd door de negatieve nieuwsberichten die uw smartphone doen oplichten?’ Dit essay biedt een eenvoudige oplossing.
© Fayrouz
© Fayrouz
Deze ochtend klaarde de lucht op toen ik thuis vertrok. Ik keek rond en zag de zon. Mijn trein ontspoorde niet en geen mens legde zich op de ijzeren rails. Ook zat er geen gif in mijn koffie, ik verslikte me niet in de vloeistof. De hemel stortte niet in. De grond lag onder mijn voeten. Maar je weet het niet. Het staat nergens, want het nieuws dat je scherm oplicht is meestal negatief.
De wereld ligt onder onze duim. Wat binnenkomt, is leed dat zich ver weg en vaag vormt. We lezen het, klikken door, zoeken alternatieve bronnen, kijken naar documentaires over vroeger en nu en willen ook weten: hoe verder?
De niet-aflatende stroom van informatie maakt ons niet wijzer, integendeel. Ze overspoelt ons. We raken erdoor verlamd. Ze leidt ons af en maakt ons tegelijk gevoelig voor de afleiding. Bang om iets te missen, raken we het overzicht kwijt. Het is vluchtig en verslavend. Het is akelig vervreemdend. Hoewel we zo denken grip te hebben op wat gebeurt in de wereld, raken we de grip kwijt.
Zelfs zonder smartphone in de hand weten we via pushberichten wat zich ver weg afspeelt. Elke keer dat ons scherm oplicht: brekend. Het loopt ook als een barst door onze dag. Vaak is het leed veelvoudig en vaag, al komt het meermaals binnen via het apparaat dat we tussen onze vingers hebben geklemd.
Volgens de filosoof Byung-Chul Han zijn wij ‘infomaniacs’: in plaats van spullen consumeren we nu voornamelijk informatie. Ik moet denken aan de vriendin die gisteren nog klaagde dat ze vroeger zo gelukkig was met speelgoed, terwijl haar kinderen daar nu geen enkele waarde meer aan hechten omdat ze gekluisterd zijn aan hun tablet.
Er is de vervreemding, maar ook het complexe gevoel van betrokkenheid. Alles gebeurt tegelijk ver weg en dichtbij. Wat is mijn rol hierin? Hoe kan ik mijn verantwoordelijkheid opnemen? En hoe schuldig moet ik me voelen als ik actief mezelf bescherm?
Vroeger vonden wij het nieuws. Nu vindt het nieuws ons en moeten we de wegen die de nieuwsstromen nemen actief barricaderen. Kijken we dan weg? Knijpen we dan een oogje dicht? Is dat erg? Is dat vies?
© Fayrouz
U bent het misschien al vergeten – er gebeurt dan ook zoveel –, maar op 9 september 2023 werd Marokko getroffen door een aardbeving van 6,4 op de schaal van Richter. Het epicentrum bevond zich in de provincie Al Haouz. De aarde trilde niet langer dan vijf seconden, maar er vielen bijna 3000 doden en meer dan 6000 gewonden.
Volgens de laatste rapporten van de Marokkaanse regering had de aardbeving een impact op 2,8 miljoen mensen. Meer dan 12.000 gebouwen staan op instorten en zijn onbewoonbaar verklaard.
Marokko had geen rampenplan klaar voor een natuurkracht van deze orde. De officiële berichtgeving was uitermate traag. Terwijl verschillende landen hun hulp aanboden, hield Marokko zich stil. Er was verontwaardiging.
© Fayrouz
Ik hoefde het leed niet te zien om te weten dat het er was. Het was de enige manier om hoop te houden.
De kritiek was deels terecht, maar voor mij was er geen ruimte om mijn gedachten te structureren. Er was onmacht. Er is nog steeds veel emotie. Het nieuws van de aardbeving kwam bij mij niet binnen via officiële kanalen. Het kwam binnen via een bericht van mijn moeder, die zich op dat moment in Casablanca bevond. Ik belde mijn familie. Ze was veilig.
De volgende dag werd ik gecontacteerd door Assia. Zij onderneemt verschillende reizen naar Marokko met haar reisagentschap The Ministry of Enjoyment. Haar eindbestemming is de Sahara, maar ze begint altijd in Marrakech en reist dan door naar het Atlasgebergte. Daar onderhoudt zij goede banden met lokale mensen uit de toerismesector.
Zij had haar collega’s gebeld en allemaal waren ze veilig. Tot ze Abdelkrim, die een Eco Lodge uitbaat in Imlil, aan de lijn kreeg: ‘Mensen zijn hun huizen kwijt. Er zijn tenten nodig.’ Toen kwam er voor het eerst één concrete vraag aan mij binnen en meer had ik niet nodig: ‘Ken jij iemand ter plekke?’
Ik kon niet Marokko’s rampenplan uitdenken, maar ik kende wel het antwoord op die ene vraag: ja. Ik vertrouw mijn neef Mouad. Eigenlijk is Mouad niet mijn neef, maar die van mijn aangetrouwde oom. Ik bracht in juli een week door bij zijn familie.
Het zijn de meest gastvrije mensen die ik ooit heb ontmoet. Terwijl ik daar was, zag ik hoe de familie omging met ons, maar ook met vreemden. Hoe ze ten dienste stond van de ander. Toen was het een les in onvoorwaardelijk altruïsme, waar ik over nadacht, hoe mooi het was en ook hoe verstikkend het kon zijn.
Ik had de zus van Mouad al op zaterdag gecontacteerd. ‘Alles was goed,’ antwoordde ze, ‘onze dankbaarheid gaat uit naar God.’ De volgende dag sprak ik Mouad en vertelde hij me dat ook zij in hun tuin sliepen omdat het huis vol scheuren zat. Toen ik hem vroeg of ik iets voor hem kon betekenen, stelde hij dezelfde vraag aan mij. Terwijl ik niet in de buitenlucht sliep. Maar hij hield vol. ‘Waarmee kan ik jou van dienst zijn?’
© Fayrouz
Vanaf dan ging het snel. Binnen een paar uur vond hij een lokale tentenmaker. Assia begon een GoFundMe. Wij stuurden voorschotten naar Marokko en de tenten werden lokaal gemaakt. Terwijl de mensen van de inzamelacties hier aan het wachten waren op groen licht van de Marokkaanse consul om de containers met noodhulp Marokko binnen te krijgen, voelde ik een kleine overwinning op de logistieke rompslomp. Terwijl de voorraden van de Decathlon slonken, hadden wij wél tenten. Wij hadden dat handig weten te omzeilen.
Het nieuws kreeg ik binnen via mijn gesprekken met mensen. Zelf had ik alle andere wegen – van sociale media tot het journaal – gebarricadeerd. Ik hoefde het leed niet te zien om te weten dat het er was. Het was de enige manier om hoop te houden.
© Fayrouz
Toen hij eenmaal was gearriveerd in Imlil, zag Mouad dat de eerste humanitaire tenten waren opgesteld. Hij trok verder de bergen in, waar hij een man ontmoette die beweerde tenten nodig te hebben voor een dorp waar geen weg naartoe leidt. Ondertussen vroegen de autoriteiten aan de mensen om de weg vrij te maken omdat er een storm op komst was.
Mouad wilde de tenten in goed vertrouwen aan de man overhandigen en vertrekken. Wij vroegen hem om dat zeker niet te doen. We wilden bewijzen zien dat de tenten belandden bij de mensen voor wie ze gekocht waren. Maar Mouad moest zijn intuïtie vertrouwen, anders zouden de dorpelingen nog een nacht onder de buitenlucht slapen. Mouad kreeg de contactgegevens van de man aan wie hij de tenten gaf.
Een dag later kwamen de eerste videoberichten binnen: de tenten waren opgezet, de dorpelingen bidden voor ons en ik werd overspoeld door tegenstrijdige gevoelens. In de eerste plaats was er een kleine opluchting dat de tenten waren aangekomen. Dat we van betekenis konden zijn, hoe klein ook.
Doen we dat ook bij multinationals? Volgen we dan ook de hele geldstroom om te weten of bedrijven wel ethische keuzes maken?
Maar al snel nam de schaamte de overhand. Bewijs jij maar dat je onze hulp verdient, leken we te zeggen. Er was een onderstroom van wantrouwen. Wij droegen de verantwoordelijkheid om het geld zo efficiënt mogelijk in te zetten voor de mensen in nood, want mensen hadden ons via GoFundMe hun geld toevertrouwd.
Dat knelde. Want doen we dat ook bij multinationals? Volgen we dan ook de hele geldstroom tot het einde om te weten of bedrijven wel ethische keuzes maken en niet, ik zeg maar iets, de wapenhandel financieren?
De vraag naar contactgegevens bracht ons bij het dorpje Aït Youb. Zo beklommen we, terwijl we eigenlijk de hele tijd thuis zaten, virtueel de hoge Atlas tot in het bergdorp. Vanuit de stad Marrakech is het een reis van ongeveer acht uur, waarvan Mouad en zijn kompanen de laatste achttien kilometer te voet aflegden.
In audioberichten vertelde hij, terwijl zijn ademhaling verzwaarde, dat hij tijdens deze reis leerde wat hij nooit op een andere manier had kunnen leren. Hij wilde ons ook het leed besparen dat hij al had gezien, terwijl zijn stem trilde en daarna stokte. ‘Als een pelgrimstocht’, ging er door mijn hoofd. Toen hij eenmaal boven was, bracht hij de situatie in kaart. Wat was er nodig?
De waterput moest hersteld worden, zeiden de dorpelingen. En er was een meisje, Zineb, dat door haar zeldzame ziekte niet mocht worden blootgesteld aan de zon. In de volksmond wordt ze een maankind genoemd. Dat klinkt heel erg romantisch, maar haar huid etterde en haar ogen waren ontstoken omdat ze het dak dat schaduw bood nu kwijt was. Haar huis stond op instorten, ze werd aan de straat overgeleverd.
De koning deelde mee dat de mensen die getroffen waren door de aardbeving gratis geholpen werden in ziekenhuizen. Maar toen Mouad de reis met Zineb maakte en ze voor een staatsziekenhuis in Marrakech stonden, bleef de deur dicht. Zinebs situatie was geen direct gevolg van de aardbeving, werd beweerd. Een geagiteerde Mouad aan de lijn. ‘Dit is Marokko’, zei ik hem, niet uit onverschilligheid, maar uit berusting. ‘Doe wat je kan.’
Uiteindelijk vond hij een privédokter die Zineb kosteloos wilde verzorgen. ‘Ook dit is Marokko’, dacht ik.
© Fayrouz
We kunnen niet anders dan bescheiden onze ogen neerslaan wanneer we oog in oog staan met een natuurkracht van deze orde. Het bovenmenselijke, het bovenaardse dat over ons neerdaalt als een vloek. Niet alleen de natuur, maar ook de overheid, de internationale politiek, het gebrek aan organisatie, de kritiek op mensen die hulp ontvangen of verlenen, de kritiek op het soort hulp dat men krijgt of de manier waarop men kiest hulp te verlenen, de kritiek op grote hulporganisaties of individuen die de handen uit de mouwen steken. Noem maar op.
We hebben geen superkrachten, zei Assia. Dat wist ik, maar onze focus was de kracht. Ik vertelde het mezelf meer dan haar.
We hadden het plan om de waterput te herstellen. We hadden een technieker nodig die bereid was de tocht te maken, de door elektriciteit aangestuurde motor te herstellen met zonnepanelen. De projectoren die we aanleverden werkten op zonne-energie. Zo ook de connectiviteithubs waar de lokale mensen hun telefoons konden laden zodat ze niet volledig geïsoleerd raakten.
Assia en Mouad (midden) tussen de dorpelingen.
© Assia Missaoui
Via de video’s die ons uit het dorp bereikten, bleken er ook kinderschoenen nodig te zijn. De kinderen speelden blootsvoets of op veel te grote sandalen tussen het puin en glas. Het werd steeds kouder. We gunden hun warme voeten. Via sociale media lanceerden we de oproep dat er zo’n tweehonderdtal kinderschoenen nodig waren. Uiteindelijk verzamelden we het dubbele daarvan, splinternieuw.
Op 19 september was de waterput hersteld. De mannen van het dorp kwamen samen rond het zuivere water dat met een grote kracht en een immens lawaai op de aarde kletterde. Ze vroegen God om te denken aan de mensen die aan hen gedacht hadden. Alle emoties borrelden aan de oppervlakte. Nog steeds stond ik machteloos tegenover al dat grote, maar ook – zo dwong ik mezelf – was ik dankbaar voor het water dat weer stroomde.
Het was geen grote verandering in de wereld. Terwijl ik dit schrijf, besef ik ook dat één waterput en een vierhonderdtal kinderschoenen geen ingrijpend effect zullen hebben op de statistieken over armoede of levensstandaard. De winter is net begonnen in Noord-Afrika, mensen hebben het nog steeds koud, de regio is nog steeds afgesneden van economische kansen. Het leven is er hard en daar hebben wij niets aan veranderd.
Maar wat naast de waterput hersteld is, is ons gevoel van betekenis. Misschien is de grip die we op de wereld hebben niet helemaal een illusie, maar het antwoord op de vervreemding die zo groeit. In onze individualistische samenlevingen leren we steeds meer onze grenzen aan te geven. We leren hoe we ons eigen geluk opbouwen. Hoe we verantwoordelijk zijn voor onszelf en steeds minder hoe we ten dienste kunnen staan van de ander. Hoe individueel geluk niets waard is als het onze wereld, onze mensen niet verder helpt.
Onvoorwaardelijk altruïsme hoeft niet, maar onze levens zijn hoe dan ook verweven. We kunnen niet anders dan er voor elkaar zijn.
Onvoorwaardelijk altruïsme hoeft zeker niet, maar onze levens zijn hoe dan ook verweven, zowel nationaal als internationaal, zowel politiek als economisch. Ik denk aan de wereld als een gigantisch dominoveld waarin de effecten van het blokje dat mijlenver van ons af omvalt ook onze muren kan doen schudden. We kunnen niet anders dan er voor elkaar zijn. Dat weten we, de vraag die rijst is vaak hoe dat mogelijk is.
We kunnen betekenisvol zijn als we inzoomen, als we onze blik niet verruimen, maar juist vernauwen. Als we zien wie we zijn. Als we zeggen: dit is wie we zijn. We zijn mensen en de machteloosheid, het onvolmaakte, hoort bij onze menselijkheid. We kunnen niet alles. Toch doen we wat we kunnen, hoe klein ook.
Ook dat is deel van wie we zijn als mens: die tegendraadse, koppige hoop die altijd en ondanks alles de kop opsteekt. Het houdt ons in leven. Het houdt treinen op rails. Het houdt mensen van sporen.
© Fayrouz