Zomerbibliotheek
‘Boeren zijn geen bleiters, zeker niet in ’t openbaar’
Ex-Rikoltodirecteur Jan Aertsen schreef met "‘t Is ook maar doodgaan" een boek over zijn boerenfamilie. Dit is geen ode aan de kleine boer, maar 'een respectvolle en ongepolijste blik in de spiegel', schrijft Gie Goris over zijn nieuwe zomerboekentip.
Dat wat meestal achter gesloten luiken en poorten wordt gehouden, legt Jan Aertsen op het openbare plein dat een boek is.
Gerard Stolk (CC BY-NC 2.0)
De Zomerbibliotheek
Vakantie betekent ook: eindelijk tijd om een goed boek te lezen. Om u te helpen kiezen uit het overvloedige aanbod, vroegen we ex-hoofdredacteur Gie Goris om tips. Elke week neemt hij een boek van zijn leesplank om er een korte recensie over te schrijven. Doe er uw voordeel mee.
Ex-Rikolto directeur Jan Aertsen schreef met ‘t Is ook maar doodgaan een boek over zijn boerenfamilie. Dit is geen ode aan de kleine boer en zijn innige band met grond, gewassen en natuur, schrijft Gie Goris over zijn nieuwe zomerboekentip. ‘Het is wel een respectvolle en tegelijk ongepolijste blik in de spiegel.’
Boeren. In de wereld waarin ik de voorbij decennia gewerkt en geleefd heb, schrijf je dat bijna spontaan met een hoofdletter. Met de B van boeren, de C van campesinos of de M van magbubukid.
Jan Aertsen heeft veel meer in die wereld van de heldhaftige en waardige boer geleefd dan ik. Hij werkte eerst voor Coopibo en later voor Vredeseilanden (nu Rikolto), ngo’s die het belang van boeren en landbouw hoog in het vaandel dragen. Bovendien is Jan zelf van boerenhuize, meer bepaald uit Loenhout in de Noorderkempen.
Begin dit jaar publiceerde hij een familiesaga. Hij deed dat niet als de ex-directeur van een ngo die boeren wil emanciperen door hen toegang te geven tot de distributieketen, maar als Jan van Fons van Kees van Sus van Geertjes.
Het boek is een krachttoer voor iemand die voordien hoogstens jaarrapporten of evaluatierapporten schreef. De eerlijkheid en zakelijkheid waarmee Jan Aertsen zijn eigen opgroeien, ontluiken en ontmaagden beschrijft is moedig, en helpt om het hele verhaal persoonlijk en herkenbaar te maken.
Het boek is een krachttoer voor iemand die voordien hoogstens jaarrapporten of evaluatierapporten schreef.
Dat “hele verhaal” is niet enkel gebouwd rond de persoon van de verteller, al is die wel altijd aanwezig als “herinneraar”, maar rond de stam waarvan hij deel uitmaakt. En opvallend: het is geen ode aan de kleine boer en zijn band met grond, gewassen en natuur. Bijna integendeel, de saga van de familie Aertsen is een ode aan innovatie, begrepen als schaalvergroting, modernisering en mechanisering.
Dat komt het sterkst tot uiting in de manier waarop de auteur de landbouwaanpak van zijn eigen vader contrasteert met de boerengewoonten van de Zuiderkempen. Vader Fons kocht immers in 1954 50 hectare land aan in Meerhout, veegde alle ecologische diversiteit van tafel en begon als een grootondernemer te boeren.
‘Hij maakte van 70 versnipperde perceeltjes met grachten, heggen, bunkers en andere rotzooi een veld zo plat als een biljarttafel. Grachten werden gedempt, heggen gekapt en bunkers uitgegraven. Zoals echte pioniers dat doen.’
Het was zijn vaders ‘meest visionaire vooruitgangszet’, schrijft Jan Aertsen. De passage is tekenend voor zijn boek.
Koloniaal, of heldhaftig?
Wat in een land rond de evenaar onverkort als een koloniale praktijk zou worden beschreven, wordt heldhaftig als het in eigen familie plaatsvindt. Ik bewonder die ongecensureerde stem, want meestal wordt die blik in de spiegel vermeden door mensen die maatschappelijke analyses maken. Wat je dan krijgt is een verhaal dat de eigen politieke keuzes legitimeert, ofwel omdat de familie dat voordeed, ofwel omdat de verteller zich net afzet tegen dat familiale verleden.
Geen van beide opties wordt hier gekozen. Jan Aertsen vertelt the rise and rise van het geslacht Aertsen ook zoals die beleefd werd door de protagonisten. Wat de lezer zelf denkt over de evolutie die landbouw de voorbije eeuw doorgemaakt heeft, is zijn of haar zaak. Dat is uitstekend.
Die eerlijkheid laat Jan Aertsen ook zonder omwegen vertellen hoe hij, als linkse student in Leuven en later in de kringen van ontwikkelingswerkers waarin hij zou werken en leven, worstelde met het succes van zijn vader. Die was op dat moment niet meer de innoverende boer, maar een vastgoedmakelaar die zelf in een (grotendeels zelf gerestaureerd) kasteel was gaan wonen.
Het is maar één voorbeeld van de manier waarop Aertsen vertelt over zijn eigen keuzes, omgang met verleden en toebehoren aan de familie, en de ongemakkelijke momenten die zich in ieders mensenleven voordoen. Dat maakt het boek trouwens écht boeiend, ook voor wie geen affiniteit heeft met boeren, de Kempen of ontwikkelingswerk (zulke mensen bestaan, laat ik me vertellen).
Dat wat meestal achter gesloten luiken en poorten wordt gehouden, legt Aertsen op het openbare plein dat een boek is.
’t Is ook maar doodgaan begint bij een uitvaart in 2014, traceert de familie meer dan een eeuw terug, en ontsnapt nooit aan de schaduw van de verteller. Jan Aertsen identificeert zich met de boeren en boerinnen waaruit hij voortkomt en met wie hij gewerkt heeft.
Helemaal op het einde schrijft hij dat boeren ‘geen bleiters zijn, zeker niet in ’t openbaar’. De vreugde, het verdriet, de kwaadheid, de twijfel, de spijt en de taaie veerkracht die boeren wel voelen, maar meestal achter gesloten luiken en poorten houden, legt hij op het openbare plein dat een boek is.
En hij doet dat met de perfecte combinatie van warm respect en harde eerlijkheid. Chapeau!
Jan Aertsen, “‘t Is ook maar doodgaan. Een Vlaamse familiesaga in de lange twintigste eeuw” is gepubliceerd door Kritak. 256 blzn. ISBN 978 94 0148 424 4