“Het begin van alles” werd internationaal een hype nog voor het vuistdikke boek verscheen. Terecht, vindt Gie Goris over deze nieuwe zomerboekentip. De auteurs tonen aan dat de mensheid niet onvermijdelijk evolueert. De vrijheid en mogelijkheid om keuzes te maken, daarentegen, zijn van alle tijden.
Jared Rodriguez / Truthout / Flickr (CC BY-NC-ND 2.0)
Leestip van deze zomerse week: de Britse archeoloog David Wengrow bundelde, samen met de intussen overleden antropoloog David Graeber, de jongste antropologische en archeologische kennis en inzichten in Het begin van alles. Het is een vuistdik boek, dat internationaal een hype werd nog voor het verscheen. De auteurs nemen afstand van de speculatieve en deterministische geschiedenissen van de mensheid, bedacht door filosofen uit de 16de en 17de eeuw, die tot vandaag ons denken blijven bepalen.
De Zomerbibliotheek
Vakantie betekent ook: eindelijk tijd om een goed boek te lezen. Om u te helpen kiezen uit het overvloedige aanbod, vroegen we ex-hoofdredacteur Gie Goris om tips. Elke week neemt hij een boek van zijn leesplank om er een korte recensie over te schrijven. Doe er uw voordeel mee.
Wengrow en Graeber presenteren millennia menselijke ervaring niet als de onvermijdelijke uitkomst van materiële factoren zoals economie of verstedelijking, maar als het resultaat van bewuste keuzes. Of ten minste: ze tonen aan dat elke vorm die maatschappelijke organisatie aanneemt het resultaat is én onderwerp blijft van debat. Dat geldt voor vrijheid en gezag, maar ook voor democratie en totalitaire controle, of voor hiërarchie en gelijkheid.
Het boek neemt niet enkel afscheid van Jean-Jacques Rousseau en Thomas Hobbes, ook hedendaagse volgelingen als Yuval Noah Hariri, Steven Pinker en Jared Diamond worden onbarmhartig op hun wetenschappelijke fouten en tekortkomingen, en hun clichés en vooroordelen gewezen.
Al op de eerste honderd bladzijden (van de 526 lopende tekstpagina’s) slagen Wengrow en Graeber erin je vaste overtuigingen over het verloop van de geschiedenis op losse schroeven te zetten. Ze doen dat op de eerste plaats door de geschiedenis van de kolonisatie van Noord-Amerika opnieuw te vertellen in het licht van de Verlichting die in dezelfde periode gestalte kreeg.
‘Er is geen “oorspronkelijke” vorm van de menselijke samenleving. Zoeken naar iets dergelijks kan alleen maar tot mythevorming leiden…’
De kritiek op het Ancien Régime, stellen de auteurs, werd in niet geringe mate geformuleerd en aangevuurd door intellectuelen en leiders uit het gebied dat toen Nouvelle France genoemd werd.
Met name de Irokese indianenleider Kandiaronk krijgt een hoofdrol in het verhaal, omdat hij uitvoerig geciteerd wordt en de centrale figuur is in een boek (Dialogues avec un Sauvage, door Louis-Armand de Lahontan) dat begin 18de eeuw gepubliceerd werd en door de hele intellectuele wereld in Parijs en verre omstreken gelezen werd.
De kritiek van Kandiaronk en andere indianenleiders gaat over het gebrek aan rechtvaardigheid en ethiek in Europese samenlevingen, maar ook over het gebrek aan persoonlijke vrijheid. Dat zet het heersende eurocentrisme op zijn kop: inheemse gemeenschappen in het noorden van de Amerika’s waren vrijer én gelijker dan hun Europese bezetters die dogmatisch, hiërarchisch en onvrij bevonden werden.
Alleen al voor deze hoofdstukken verdient Het begin van alles het om heel breed gelezen en bediscussieerd te worden. Maar het verhaal van Kandiaronk en de Verlichting is maar een prelude op de veelheid aan voorbeelden die volgt.
Op blz. 96 formuleren de auteurs hun kerngedachte als een toevallige bijzin: ‘Met andere woorden, er is geen ‘oorspronkelijke’ vorm van de menselijke samenleving. Zoeken naar iets dergelijks kan alleen maar tot mythevorming leiden.’
Tegenover de idee dat er een onvermijdelijke logica zit in de menselijke geschiedenis – inclusief de blijkbaar even onvermijdelijke aanname dat de Europese ervaring de hoogst mogelijke vorm van de evolutie vertegenwoordigt – plaatsen Graeber en Wengrow de vaststelling dat mensen en gemeenschappen in dezelfde periodes en onder gelijkaardige economische of organisatorische omstandigheden blijkbaar heel verschillende keuzes gemaakt hebben.
Een van de intrigerende concepten die de auteurs hanteren is ‘spel-landbouw’: de keuze om deels aan landbouw te doen, maar andere periodes van het jaar aan jagen en verzamelen; en dat hoeft zelfs niet noodzakelijk in een strak schema te passen.
De ecologie van vrijheid, noemen ze dat, en die ‘beschrijft de neiging van menselijke samenlevingen om zich (vrijelijk) in en uit de landbouw te begeven; te boeren zonder volledig boer te worden; gewassen te telen en dieren te houden zonder te veel van je bestaan op te offeren aan de logistieke ongemakken van de landbouw; en een voedselweb te handhaven dat breed genoeg is om te voorkomen dat ontginning een zaak van leven of dood wordt.
Het is juist dit soort ecologische flexibiliteit die veelal wordt weggelaten uit de gebruikelijke verhalen over de wereldgeschiedenis, waarin het planten van een enkel zaadje gezien wordt alsof er geen weg meer terug is.’
Dat soort vrijheid en flexibiliteit stellen de auteurs ook vast in verband met stedelijk of landelijk wonen, dynastiek of democratisch leiderschap, gelijkheid of hiërarchische organisatie, vrijheid of autoritair gezag… Hun voorbeelden komen uit zowat alle tijdperken en continenten, en tonen alle mogelijke combinaties van economie, maatschappelijke organisatie en persoonlijke vrijheid. Die historische en geografische bandbreedte geeft een stevig fundament aan het argument van rationele en weloverwogen keuzes door de gemeenschap.
Uiteindelijk houden ze drie fundamentele sociale vrijheden over versus drie vormen van controle, en het is de complexe verhouding tussen deze principes die vorm geven aan samenlevingen. De vrijheden zijn: ‘de vrijheid om uit je omgeving te vertrekken of je elders te vestigen; de vrijheid om bevelen die door anderen worden uitgevaardigd te negeren of niet op te volgen; en de vrijheid om volledig nieuwe maatschappelijke werkelijkheden te creëren, of om tussen verschillende maatschappelijke werkelijkheden heen en weer te bewegen.’
De controle-principes zijn: ‘Controle over geweld, controle over informatie, en persoonlijk charisma – de drie mogelijke bases van maatschappelijke macht.’ De vaststelling dat er geen vaste volgorde in de evoluties van samenlevingen zit, geeft Wengrow en Graeber ook de ruimte om andere klemtonen te leggen.
Wie mordicus wil vasthouden aan reeds verworven overtuigingen, kan zich deze heerlijke lectuur besparen.
Ze schrijven zelf dat dit betekende ‘vragen wat er gebeurt als we belang toekennen aan de vijfduizend jaar waarin het veredelen van graangewassen níet leidde tot de opkomst van verwende aristocratieën, staande legers of schuldslavernij, in plaats van alleen maar aan de vijfduizend jaar dat het wel het geval was? Wat gebeurt er als we de afwijzing van stadsleven, of van slavernij, in bepaalde perioden en op bepaalde plekken behandelen als iets wat net zo significant is als de opkomst van diezelfde verschijnselen in andere perioden en op andere plaatsen?
En passant worden we vaak verrast. We hadden bijvoorbeeld nooit vermoed dat slavernij hoogstwaarschijnlijk meerdere keren in de geschiedenis op meerdere plekken is afgeschaft; en dat waarschijnlijk hetzelfde geldt voor oorlog.’
Wie de geschiedenis, de mensheid en dus ook de menselijke mogelijkheden in een radicaal ander daglicht wil zien, kan niet aan Het begin van alles voorbij. Wie mordicus wil vasthouden aan reeds verworven overtuigingen, kan zich deze heerlijke lectuur besparen.
Bij het verschijnen van de Nederlandse vertaling sprak ik met David Wengrow. Dat interview verscheen op MO.be, en kan je hier nalezen. Wengrow komt trouwens op 1 september naar Bozar, waar Annelies Beck hem interviewt.
Het begin van alles door David Graeber en David Wengrow is uitgegeven door Maven Publishing. 656 blzn. ISBN 978 94 9321 326 5