Het industrieel-mechanische landbouwsysteem dat de voorbije vijftig jaar de norm is geworden, kreunt onder de sociale en ecologische kosten die het veroorzaakt. Intussen duiken overal agro-ecologische alternatieven op: landbouw die het eeuwige conflict tussen voedselproductie en natuurbeheer opheft.
Bread Fot The World (CC BY-NC-ND 2.0)
Dat er geen alternatief is. Als we ooit tien miljard mensen willen voeden, dan kunnen we niet anders dan de landbouw zo efficiënt mogelijk organiseren. Onder efficiënt wordt dan begrepen: grootschalig, met zogenaamd hoogwaardige zaden, met secure gewasbescherming en mestinjecties. Het zou de enige manier zijn om op zo weinig mogelijk grond zo veel mogelijk voedsel te telen.
Natuurlijk is het sympathiek te dromen van natuurlijk voedsel, van biologisch gekweekte aardappelen en bloemkolen, maar de realiteit ziet er in deze deterministische visie toch net iets anders uit. Biologische landbouw, zo wil een hardnekkige mythe, is duur, grondverslindend en brengt nooit voldoende op. En dus beweert het handvol ceo’s van de voedingsindustrie met een koppig fundamentalisme dat er geen alternatief is.
Drie boeken beuken op hun manier op deze mythe in.
Met een miljard ondervoede en evenzoveel te dikke mensen vormt voedsel het grootste gezondheidsprobleem ter wereld, schrijft de Indiase onderzoekster en activiste Vandana Shiva in Wie de wereld nu echt voedt. Het is haar eerste boek dat in het Nederlands vertaald werd, en vat meer dan dertig jaar strijd voor eerlijk voedsel en voor ecologische en lokale voedselsystemen samen.
“Groene Revolutie”
Shiva werd activiste toen ze in als 1984 onderzoekster de weldaden van de twintig jaar Groene Revolutie in de Punjab in kaart moest brengen. Wat ze zag, had weinig te maken met de jubelberichten die over de wonderen van deze revolutie met zijn robuuste zaden en chemicaliën werden verspreid.
Ooit groeiden er in de Punjab 41 soorten tarwe, 37 soorten rijst, 4 soorten maïs en 16 soorten suikerriet. Deze variëteit en diversiteit aan gewassen waarvan de boeren de zaden zelf selecteerden en veredelden, was vervangen door monoculturen van HD 2320, PBW 344 en WH 542. Ooit vruchtbare gronden met een levende bodem waren veranderd in woestijnen, boeren gingen gebukt onder de schulden en om de zoveel tijd bracht de kankertrein hen die net iets te kwistig met pesticiden waren omgesprongen voor behandeling naar Rajasthan.
De Groene Revolutie, stelde Shiva vast, had zaad- en chemiemultinationals als Monsanto, Syngenta, Dow, DuPont en Bayer astronomische winsten opgeleverd, maar had de boeren van de Punjab in diepe armoede geduwd. Ze had slaven van hen gemaakt. Van mensen met kennis van bodem en vruchten waren ze zielloze grondarbeiders geworden.
Shiva besloot te bewijzen dat het anders kon, dat een ecologisch voedselsysteem gebaseerd op wederkerigheid en lokale gewassen niet alleen mogelijk was, maar ook minstens evenveel kon opbrengen als de gangbare landbouwindustrie. Een industrie die ze omschrijft als een necro-economie: een systeem gebaseerd op de dood in plaats van het leven. ‘Gif vormt het hart van deze landbouw.’
Shiva is geen vrouw die nuanceert of aan eufemistisch taalgebruik als ‘gewasbescherming’ of “groene groei” doet. Het zijn woorden die moeten verhullen dat het landbouwbedrijf op maat van de industrie meer kost dan het opbrengt. Want hoe kan je een systeem efficiënt noemen dat tien eenheden fossiele brandstof nodig heeft om één eenheid voedsel voort te brengen? Carolyn Steel schreef het al in Hungry City: er is geen dier op deze planeet dat meer energie stopt in het vinden van voedsel dan het hem oplevert. Shiva voegt er nog een extra argument aan toe. Niet de hoeveelheid moet het ijkpunt zijn, wel de voedingswaarde per hectare. En dan moet de industriële landbouw het afleggen tegen al die lappendekens vol verschillende teelten van de kleine boeren.
‘Een nieuwe inrichting van ons voedselsysteem is de centrale voorwaarde voor ons voortbestaan’, meent Shiva. Het is een inrichting die begint bij een vruchtbare bodem, die inzet op grote diversiteit en variatie en die samenwerkt met de natuur. Het is de kern van de agro-ecologie, een landbouw die om meer draait dan om voedselproductie. Het is een landbouw die sociaal is en de natuur niet langer als te temmen concurrent maar als bondgenoot beschouwt.
Hoop
Het goede nieuws is: overal ter wereld schiet die agro-ecologie wortel. In Volle oogst brengen Elisabeth Hense, Leonardo van den Berg en Maria van Boxtel het verhaal van die andere boeren, “toekomstboeren”, die zich loswrikken van de dwang van de markt en boerderijwinkels openen, een CSA oprichten (Community Supported Agriculture) of een voedingscollectief of voedselcoöperatie beginnen. Zij eisen, net als de boeren in het Zuiden, hun voedselsoevereiniteit op. Ze willen ‘zinvol werk en het milieu koesteren’ en niet langer afhankelijk zijn van externe prijsschommelingen of supermarktketens.
Het is een kleine, maar hardnekkige beweging, vooral omdat ze in de praktijk bewijst dat agro-ecologie werkt. ‘We leven in een tijdperk waarin groot beter is, dat groot meer opbrengt’, schrijft Shiva. ‘Maar “klein is groot” doet de werkelijkheid meer recht – zowel in ecologisch, cultureel als economisch opzicht.’ Of zoals de auteurs van Volle oogst noteren: 3 tot 5 procent van de bevolking is voldoende om via dit soort groepsvorming ingrijpende en duurzame verandering tot stand te brengen. Er is, zo menen de auteurs, reden tot hoop. Ondanks de regels die niet altijd mee willen. Ondanks de subsidies die het grote landbouwbedrijf nog steeds guller bedienen dan andere.
‘Hoop’, zo stelde Václav Havel, ‘is niet hetzelfde als optimisme. Evenmin de overtuiging dat iets goed zal aflopen. Wel de zekerheid dat iets zinvol is. Ongeacht het resultaat.’ Luc Vankrunkelsven verwijst in Oases een paar keer naar dit citaat.
Deze publicatie van Wervel is het verslag van enkele rondreizen die Vankrunkelsven in 2014 en 2015 in Brazilië maakte. In het land dat zijn grond verpatste aan de teelt van soja en maïs voor de internationale veevoeder- en de bio-brandstofmarkt, mijmert Vankrunkelsven weg bij de kracht van die kleine familiebedrijven die hij her en der ziet ontstaan. Niet alleen in langzaam vergeten streken als de Cerrado, maar ook als stadslandbouw in de grote steden. Oases, noemt Vankrunkelsven ze, en in elk van zijn notities vraagt hij zich af of ze krachtig genoeg zullen zijn om de macht van het grote geld te overleven.
Tegenover iedere boer met LEF – die gaat voor Lokaal, Ecologisch en Fair – lijkt er in het reusachtige Brazilië wel een mijnbouwbedrijf of een biergigant te staan die bewijst dat je met geld de mooiste idealen kan opkopen. Bijzonder gewillig betalen ze schadevergoedingen aan gemeenschappen wier grond, water of rust ze verpesten. Ja, zelfs op het uitzicht op de sterrenhemel hebben ze ondertussen een prijs gezet.
Hoop is belangrijk, meent Vankrunkelsven. Maar nog belangrijker is dat al wie de coöperatieve en familiale landbouw verdedigt zich internationaal verenigt.
Wie de wereld nu echt voedt van Vandana Shiva is uitgegeven door uitgeverij Jan Van Arkel. 175 blzn, ISBN 978 90 622 4180 7
Volle oogst van Elisabeth Hense, Leonardo Van den Berg, Maria van Boxtel, e.a., is uitgegeven door uitgeverij Jan Van Arkel. 168 blzn, ISBN 978 90 622 4015 9
Oases van Luk Vankrunkelsven is uitgegeven door Wervel. 144 blzn, ISBN 978 90 814 8684 2
__Dit artikel werd geschreven voor het lentenummer van MO*magazine. Voor slechts €28 kan u hier een jaarabonnement nemen!