Het is beter dat iemand met een helikoptervisie de regie in handen neemt en de juiste richting aangeeft
Hoe een klimaatintendant ervoor kan zorgen dat ons klimaatbeleid meer doel treft
15 maart 2019
Een louter energetische strategie beperkt het klimaatbeleid te eenzijdig tot ‘quick wins’, vindt Kati Lamens. We hebben een meersporenbeleid nodig dat rekening houdt met het gedrag van burgers. Een klimaatintendant kan bruggen bouwen tussen de verschillende beleidsdomeinen.
CC0
De klimaatuitdaging heeft ook de particulier in zijn ban. Dat blijkt uit de actie Sign for My Future, dat al meer dan 140.000 ondertekenaars heeft. Voor bouwprofessionals is die klimaatuitdaging geen nieuwigheid. Op het vlak van energiezuinigheid van gebouwen maakt de bouwsector reeds geruime tijd een forse transitie door.
Sinds meer dan 10 jaar is, door de steeds strengere energie-eisen, élke architect en aannemer druk aan de slag om de voetafdruk van onze gebouwen zo minimaal mogelijk te maken. Ook de toekomstige jaren zal de lat steeds hoger worden gelegd. Tot 2021 wordt het verplichte E-peil voor nieuwbouwwoningen – een overkoepelende score van een gebouw op het vlak van isolatie, installaties, ventilatie en oververhitting — stapsgewijs aangescherpt tot E30 vanaf 2021. Elke bouwaanvraag die vanaf 2021 ingediend wordt, zal moeten voldoen aan de BEN of Bijna-Energieneutrale eisen. Dergelijke woningen gebruiken weinig energie voor verwarming, ventilatie, koeling en warm water. De energie die nog nodig is, wordt uit groene energiebronnen gehaald. De sector slaat met andere woorden al vele jaren de hand aan de ploeg.
Meersporenbeleid nodig
Het economisch en technisch optimum van de maatregelen die door de verplichte E-peilen worden opgelegd is echter dikwijls al bereikt. Bovendien reduceert de epb-regelgeving de strijd tegen de klimaatopwarming tot een wiskundig algoritme. Bouwheren, hun architecten en andere bouwpartners worden meegezogen in een soort virtual reality game waarin geen pokemons maar E-punten te vangen zijn.
Een efficiënt klimaatbeleid moet zich richten op het reduceren van de CO2-uitstoot. Daar gaat de huidige regelgeving voor een deel aan voorbij
Deze louter energetische strategie beperkt het klimaatbeleid bovendien te eenzijdig tot ‘quick wins’. Om een versnelling hoger te kunnen schakelen moet het beleid een totaalaanpak mogelijk maken. Een efficiënt klimaatbeleid moet zich richten op het reduceren van de CO2-uitstoot. Daar gaat de huidige regelgeving voor een deel aan voorbij.
De impact van de keuzes en het gedrag van de bouwheren en bewoners blijven onderbelicht bij die van de gebouwde constructie en de installaties. Maar ook de CO2-uitstoot voor aanmaak en transport van de bouwmaterialen, het ruimtelijk beslag van de plek waar men woont, de manier waarop men zich verplaatst, de keuze voor hernieuwbare energie, een doordacht materiaalgebruik, aandacht voor de Total Cost of Ownership en aanverwante elementen spelen een rol. We moeten onze klimaatdoelstellingen met andere woorden langs meerdere sporen trachten te bereiken.
Eén van de manieren om onze voetafdruk te beperken is minder ruimte in te nemen, de zogenaamde bouwshift. Het begrip wordt, mede door de ongelukkige term ‘betonstop’, vaak verengd tot stoppen met bouwen, maar eigenlijk gaat het om meer te doen met minder ruimte. De opgave bestaat in feite uit een andere manier van bouwen, afhankelijk van de context. De traditionele bouwcontouren overstijgen en nieuw mogelijkheden creëren: inbreiding, zorgwonen, cohousing, andere vormen van opdrachtgeverschap. De uitrol van het plan mag zich daarom niet alleen beperken tot het beleidsdomein waarin ze is geboren, namelijk Omgeving, het vroegere Ruimtelijke Ordening. We moeten kruisverbanden leggen met andere bevoegdheden zoals Wonen en Mobiliteit.
Grote lokale en bovenlokale verantwoordelijkheden
Bovendien worden de Vlaamse doelstellingen op het vlak van Omgeving vertaald in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV), dat straks na 20 jaar in de plaats van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen moet komen. Daarin worden randvoorwaarden geschapen om de verhoging van ruimtelijk rendement meer mogelijk te gaan maken op het terrein. Die moeten geïmplementeerd worden op het gemeentelijke niveau. Vlaanderen legt het beleid immers zoveel mogelijk in handen van de gemeenten, die daarvoor ook de nodige bestuurlijke autonomie hebben gekregen.
Het zou daarom beter zijn dat iemand met een helikoptervisie de regie in handen neemt en de gemeenten de juiste richting aangeeft
Die evolutie naar autonomie is echter pas iets van de laatste jaren. Zeker op lokaal niveau is er nog veel werk om een visie te vormen in lijn met de doelstellingen van het BRV. Veel gemeenten maken bovendien eigen lokale bouwverordeningen, die elkaar geregeld tegenspreken. Architecten en ontwikkelaars worden geconfronteerd met een wildgroei waar een kat haar jongen niet meer in terugvindt.
De meeste mensen wonen, werken en ontspannen zich bovendien in een bredere regio dan de gemeentelijke. Het beleid moet op die grotere regio worden afgestemd. Het zou daarom beter zijn dat iemand met een helikoptervisie de regie in handen neemt en de gemeenten de juiste richting aangeeft. Binnen die grotere kaders moeten gemeenten uiteraard voldoende vrijheid krijgen om lokale accenten te leggen.
Transversale allianties
Kati Lamens
© Bart Lasuy
Een klimaatintendant kan deze nood invullen. Oosterweel-intendant Alexander D’Hooghe — architect en stedenbouwkundige — heeft het nut van zo’n intendant voor complexe dossiers al aangetoond. Een klimaatintendant kan de participatie van stakeholders en de kennis van experten integreren. Een horizontale werking moet daarbij mogelijk zijn. Een transversale werking moet hem in staat stellen om de noodzakelijke allianties aan te gaan, zowel met Vlaamse als met lokale en bovenlokale overheden
Alleen zo kunnen we de verkokering van de administraties tegengaan en sámen iets aan de klimaatuitdaging doen. Want de tijd dringt.
Kati Lamens, voorzitter Netwerk Architecten Vlaanderen