In 'How Asia works' maakt Joe Studwell, voormalig journalist bij The Economist en oprichter van The China Economic Quarterly, onderscheid tussen het ontwikkelingsmodel van Noordoost-Azië en het volgens hem minder succesvolle model van Zuidoost-Azië. Tot de eerste groep rekent hij Japan, Zuid-Korea, Taiwan en China. Tot de laatste Maleisië, Indonesië, Thailand en de Filipijnen. Het Noordoost-Aziatische model heeft volgens Studwell drie basiskenmerken.
In elk van de vier landen werd een succesvolle landhervorming doorgevoerd: niemand mocht meer dan (doorgaans) drie hectare land bezitten. In China gebeurde dat zodra de communisten een gebied veroverden. In de andere drie landen gebeurde het onder druk van de Amerikaanse bezetter uit vrees voor communistisch succes.
In een land met veel ongeschoolden is land geven aan al wie het kan en wil bewerken de beste manier om de productie te vergroten. De zeer arbeidsintensieve “tuinierslandbouw” is zelfs productiever dan grootschalige landbouw. Bovendien zorgt hij voor spaargeld, en dus investeringsmiddelen, en een afzetmarktje voor de tweede fase: industrialisering. Ook die werd op een speciale manier ingevoerd, met een uitgekookte mix van planning en markt. De regeringen lieten de concurrentie spelen en subsidieerden alleen die bedrijven die erin slaagden veel uit te voeren.
Het grote verwijt dat Studwell het Internationaal Muntfonds en de Wereldbank maakt, is dat ze deze succesvolle aanpak steevast hebben afgeraden. Dat geldt zeker voor het derde ingrediënt van het model: de financiële wereld kort houden en ten dienste stellen van de twee andere doelen.
In de landen van Zuidoost-Azië was er geen landhervorming, waardoor ze ongelijker zijn, en geen industriële planning, waardoor ze minder eigen technologie hebben. De financiële sector was er vrijer, waardoor de crisis van 1997 meer schade aanrichtte. Een verhelderend boek.
How Asia Works door Joe Studwell is uitgegeven door Profile Books. 322 blzn. ISBN 978 846682421