Is een oorlog nog mogelijk tussen buren met atoomwapens?
India en Pakistan zijn nucleaire aartsvijanden
Als India en Pakistan weer eens met getrokken messen tegenover elkaar staan, dan staan er in realiteit twee atoommachten klaar om elkaar aan te vallen. Hoe groot is de dreiging? Wat leert de geschiedenis?
(c) Brecht Goris
11 mei is voor Indiase patriotten een haast heilige dag. Op die datum in 1998, een zonnige maandag, liet de Indiase regering om kwart voor drie in de namiddag drie gelijktijdige tests met atoomwapens uitvoeren in Pokhram, Rajasthan. Shakti, de codenaam voor de atoomproeven, staat in de hindoeïstische traditie voor de oorspronkelijke, vrouwelijke energie, voor vruchtbaarheid en creativiteit, en bij uitbreiding voor potentie. Twee dagen later volgden nog twee kleinere tests. Daarmee drong India binnen in de selecte club van staten met nucleaire wapens en afficheerde het zijn ambitie om permanent lid van de VN Veiligheidsraad te worden. Twee weken later reageerde Pakistan met zijn eigen nucleaire tests op 28 en 30 mei in Chagai, Balochistan. ‘We hebben vandaag een rekening vereffend’, zei premier Nawaz Sharif bij zijn aankondiging van de tests op de Pakistaanse tv.
Vandaag denken experts dat Pakistan 130 kernkoppen klaar liggen heeft, India zou er 110 hebben. Zekerheid over de aantallen valt niet te geven, wel over het feit dat beide landen in staat zijn verschikkelijke verwoestingen aan te richten moest het ooit tot een open oorlog met inzet van kernwapens komen. ‘Elke oorlog is gebaseerd op misrekeningen’, zei de Pakistaanse premier Imran Khan op 27 februari 2019. Daarom roept hij op tot gesprek in plaats van verdere escalatie. Vanuit India klinkt het dat men het daarmee wel eens is, maar dat de eerste misrekening in Pakistan gebeurt, door de gewapende militanten vrij spel te geven, of wellicht actief te steunen.
Wederzijdse afschrikking
‘India demonstreerde zijn nucleaire capaciteit in mei 1998 om voor iedereen en voor altijd duidelijk te maken wie het voor zeggen zou hebben in de regio’, meende nucleair wetenschapper Pervez Hoodbhoy. ‘Het ultieme wapen eindigde echter als een schot in de eigen voet. Pakistan antwoordde immers met zijn eigen tests en creëerde zo een machtsevenwicht dat voordien niet bestond. De nucleaire gelijkwaardigheid maakte voortaan zelfs een beperkte conventionele oorlog –waarin India zonder discussie de sterkere partij was– te gevaarlijk om nog haalbaar te zijn.’
Het wederzijdse afschrikkingseffect, waarnaar Hoodbhoy verwees, is het klassieke argument pro atoomwapens. Niet iedereen was ervan overtuigd dat India en Pakistan altijd met de nodige zin voor verantwoordelijkheid met hun pas verworven instrumenten van macht zouden omgaan. De Indiase schrijfster Arundhati Roy, nog glimmend van de bewondering die ze van haar landgenoten kreeg na het internationale succes dat haar roman De God van Kleine Dingen een jaar daarvoor ten deel viel, publiceerde in 1999 een verschroeiende kritiek op de atoomwapentesten. In Het einde van de verbeelding schreef ze onder andere: ‘Afschrikking is gebaseerd op angst. Maar angst is gebaseerd op kennis. Op het begrijpen van de werkelijke omvang en schaal van de verwoesting die een nucleaire oorlog zou veroorzaken… Afschrikking zal en kan niet werken gezien de dikke, ondoordringbare sluiers van onwetendheid en analfabetisme die over onze twee landen hangen.’
Pervez Hoodbhoy was minder geneigd tot literaire doemscenario’s maar dat maakte hem niet noodzakelijk vrolijker. Het afschrikkingseffect van atoomwapens produceert immers niet alleen positieve fall-out, zei hij tijdens een lang interview in zijn kantoor aan de Quaid-e-Azam universiteit in Islamabad.
Om de perverse gevolgen van de onmogelijkheid van oorlog uit te leggen, verwees hij naar het conflict om Kargil, een district van de regio Ladakh dat net aan de Indiase kant van de Line of Control ligt. In de prille lente van 1999 waren in het hooggebergte van Kargil zo’n tweeduizend Kasjmirse, Pakistaanse en Afghaanse moedjahedien met de actieve steun van het Pakistaanse leger de LoC overgestoken. Ze namen militaire posities in waardoor ze de weg tussen Srinagar en Leh konden controleren. De Indiase posities op vijfduizend meter en hoger waren, naar jaarlijkse gewoonte, onbemand in de winter. De actie vormde een reële bedreiging voor de samenhang van de Indiase deelstaat want de National Highway 1D is de enige mogelijkheid om tussen april en november over de weg van Srinagar naar Leh te rijden, en ze was zonder meer een schending van de afspraken die tussen India en Pakistan gemaakt waren in de loop van de decennia van oorlog en vijandschap over Jammu en Kasjmir.
De Pakistaanse overheid vond overigens dat ze redenen had om zich niet langer aan de overeenkomst over de bestandslijn te houden, omdat Indiase troepen in 1984 de controle over de Siachen gletsjer veroverd had. Die regio van pakweg tweeduizendvijfhonderd vierkante kilometer was in een overeenkomst van 1974, die de bestandslijn nog eens bevestigde zonder haar tot een erkende grens te maken, aan geen van beide toegewezen. Siachen vormt sindsdien het hoogstgelegen slagveld van de wereld, met zowel Indiase als Pakistaanse troepen boven 6000 meter hoogte. Pakistan deed verschillende pogingen om de Indiërs van hun hoge posities te verdrijven, maar slaagde daar niet in.
Gokken op de onmogelijkheid van oorlog
Dat Pakistan de gewapende opstand in Jammu en Kasjmir van 1989 steunde of –zoals Arif Jamal in Shadow War beweert– organiseerde, was voor niemand een verrassing. Dat het na de oorlog van 1971 achttien jaar duurde vooraleer Pakistan een nieuwe poging waagde om de stippellijn door Jammu en Kasjmir manu militari te verschuiven, zegt veel over de strategie die de Pakistaanse militairen in Rawalpindi gekozen hadden om de Indiase overmacht te ondermijnen.
Dat ze in 1999 toch overschakelden van gewapende militanten naar een slecht vermomde conventionele legeroperatie, was volgens Pervez Hoodbhoy te verklaren door de nieuwe militair-strategische context na de atoomproeven. De militaire overmacht van India werd voortaan immers gecompenseerd door de nucleaire dreiging van Pakistan. De opperbevelhebber van het Pakistaanse leger op dat moment, generaal Pervez Musharraf, gokte op de onmogelijkheid van een echte oorlog toen hij begin 1999 militanten en militairen bevel gaf de LoC over te steken op het moment dat de sneeuw begon te smelten in de Himalaya.
Het was een verkeerde inschatting van de capaciteit van het Indiase leger, zo bleek al snel. De Indiërs zetten wel degelijk militair materieel in en zowel China als de Verenigde Staten weigerden zich door de nucleaire dreiging te laten chanteren tot een tussenkomst ten voordele van Pakistan. Uiteindelijk moest premier Nawaz Sharif zijn troepen én de gewapende jihadi’s terugtrekken. Die alweer vernederende uitkomst leidde tot grote spanningen tussen premier en generaal, wat op 12 oktober 1999 culmineerde in een staatsgreep van Musharraf tegen Sharif. Paradoxaal genoeg was het onder generaal Musharraf dat Pakistan voor het eerst creatief begon te denken over een oplossing voor Kasjmir.
Praten achter de rug van leger en publiek
De ervaring van Kargil en de schok van 11 september gaven het beleid van Pervez Musharraf een volkomen nieuwe richting. Van de generaal die een oorlog provoceerde om de parallelle diplomatie die premier Nawaz Sarif uitprobeerde te kelderen, werd hij de grote pleitbezorger van regionale ontwikkeling door vredesinitiatieven. Toch was het ook op zijn vraag dat Pakistaanse en Arabische strijders in november 2001 vanuit Kunduz overgevlogen werden naar Pakistan. Het was onder zijn bewind dat de Pakistaanse taliban zich konden herorganiseren en opnieuw steun kregen vanuit de ISI om de strijd met de ISAF en de regering Karzai aan te gaan. En het was onder zijn politiek en militair opperbevel dat Al Qaeda militanten zich na 2001 aan de kant schaarden van Pakistaanse jihadigroepen in Kasjmir. Dat laatste werd onder andere bevestigd door toenmalig VS-minister van Buitenlandse Zaken Donald Rumsfeld op 12 juni 2002. Twee dagen later, nadat Rumsfeld Pakistan verlaten had, ontplofte er een krachtige autobom bij het Amerikaanse consulaat in Karachi waarbij twaalf doden vielen. Een paar weken eerder had een andere autobom in Karachi het leven gekost aan elf Franse ingenieurs.
India en Pakistan zijn tot elkaar veroordeeld en dat betekent dat er vroeg of laat een oplossing moet komen voor Kasjmir. In Pakistan kreeg generaal Musharraf af te rekenen met gewelddadige jihadi’s, geradicaliseerde islamisten en een nieuwe Afghaanse oorlog. In India kwam Manmohan Singh aan de macht, de man die begin jaren negentig de economische opening van India naar de wereldmarkt geforceerd had en daardoor krediet kreeg voor de enorme groei van India. Hij was ervan overtuigd dat een definitieve doorbraak van India op het toneel van de wereldpolitiek maar mogelijk zou zijn als de verhouding met Pakistan genormaliseerd werd.
Musharraf was geboren in Delhi, Singh in Chakwal, een district in Punjab dat vandaag in Pakistan ligt. De twee toppolitici slaagden erin om vanaf eind 2003 een vredesproces op gang te trekken dat beloofde het hele denken over regionale stabiliteit te veranderen. Musharraf liet verstaan dat een oplossing voor Kasjmir niet noodzakelijk moest verlopen via het referendum waaraan Pakistan altijd halsstarrig vastgehouden had. Manmohan Singh stelde van zijn kant: ‘We kunnen de grenzen niet veranderen maar we kunnen ze wel irrelevant maken’ –waarmee hij verwees naar de positieve effecten die het vrije verkeer van mensen en goederen over de LoC zou hebben.
Een serie topontmoetingen resulteerde in een lijst “vertrouwenwekkende maatregelen”, zoals het herstellen van vliegverkeer tussen de twee landen, het openen van een busverbinding tussen Srinagar en Muzaffarabad, ontmoetingen tussen leden van families die door de opdeling van Jammu en Kasjmir gescheiden waren, gesprekken tussen beide leiders en de Kasjmirse leiders van de All Party Hurriyat Conference, een volgehouden staakt-het-vuren aan de LoC, strenge controle op het doen en laten van de Pakistaanse jihadi-organisaties.
Aan de basis van deze vernieuwende aanpak lag het werk van diplomaten die in hotels in Bangkok, Londen en Dubai informele gesprekken hadden om out-of-the-box te denken over Kasjmir. Volgens Steve Coll van de New America Foundation vonden er tussen 2004 en 2007 twee dozijn ontmoetingen plaats in het kader van deze achterkamerdiplomatie. Een van de deelnemers aan dit diplomatieke back-channel, zoals het bekend staat, was toenmalig hoofd van de ISI, generaal Kayani, later opperbevelhebber van de Pakistaanse strijdkrachten.
De onderhandelaars tekenden denksporen uit die tot in de hoogste kringen van beide landen aanvaard werden als principes. Het zou onder andere gaan om vrijheid van reizen en handelen tussen Kasjmiri’s aan beide kanten van de Line of Control, die op termijn erkend zou worden als een internationale grens. Tegelijk moest er een bestuurlijke oplossing komen die de status quo zou erkennen, maar aan alle districten van het vroegere Jammu en Kasjmir voldoende autonomie zou verlenen om in staat te zijn onder elkaar tot meer samenwerking te komen.
Uiteindelijk durfden zowel de regering van Musharraf in Pakistan als die van Singh in India de finale sprong niet aan. Beide leiders twijfelden eraan of hun publieke opinie hen wel zou volgen in de radicale vernieuwingen die ze wilden voorstellen en beiden voelden ze zich kwetsbaar op hun politieke rechterzijde. Musharraf verdween op 6 oktober 2008 definitief van het toneel, waarna Asif Ali Zardari probeerde de stilgevallen gesprekken nieuw leven in te blazen. Die poging mislukte en het hele vredesproces werd begraven toen op 26 november 2008 de aanval op Mumbai begon. Het optimisme in Kasjmir was eerder dat jaar al bedolven onder de stenenregen in de vallei, waarmee het hele probleem leek terug te keren naar de vroege jaren van de opstand in 1990.