Over denkkaders en natuurbescherming in Afrika
“‘Natuurbehoud in Afrika is meer dan groen kolonialisme’
Luc Janssens de Bisthoven
30 november 2020
De Simien Mountains in Ethiopië zijn Unesco-werelderfgoed, maar het ontstaan ervan ging gepaard met geweld tegen de lokale bevolking, stelt de Franse historicus Guillaume Blanc vast. Natuurbehoud in Afrika is niet minder dan groen kolonialisme, stelt hij zijn nieuwe boek. Bioloog Luc Janssens de Bisthoven nuanceert zijn oordeel.
Simien National Park, Ethiopië
© Luc Janssens de Bisthoven
Natuurbescherming in Afrika lijkt een evidentie. De talloze documentaires die de eindeloze savannes weergeven, waar een kudde olifanten zich aftekent tegen de machtige Kilimanjaro, spreken boekdelen over de fantastische Afrikaanse natuur. Het zijn er ondertussen zoveel dat de beelden zelfs gauw een geeuw veroorzaken, jammer eigenlijk. Misschien eens tijd om te mijmeren over wat er schuilt achter de wereld van natuurbescherming in Afrika?
De Franse historicus Guillaume Blanc deed een poging en beschrijft zijn bevindingen in zijn nieuwe boek _L' invention du colonialisme vert (_of: de uitvinding van groen kolonialisme). Zijn boek maakt furore in Frankrijk. Hij krijgt de rode loper van gewaardeerde media zoals Arte en France Culture. Blanc kwam tot onthutsende vaststellingen en uit zich, zoals de titel van zijn boek al suggereert, zeer negatief over deze natuurbescherming achter de schermen. Dit prikkelde mijn nieuwsgierigheid: “groen kolonialisme”, is dat zo, of misschien toch niet?
Een koloniale houding
Guillaume Blanc geeft de boodschap dat natuurbescherming in Afrika geen rekening houdt met de Afrikanen, maar vooral een westerse elite dient om de mythe van een ‘mensenleeg Afrikaanse hof van Eden’ hoog te houden, helemaal volgens de koloniale precepten van vroeger.
De mensenlege Afrikaanse natuur is ook vast bestanddeel van boven geciteerde documentaires. De prachtige films van David Attenborough kregen hierover al veel kritiek: ze weerspiegelen een oorspronkelijke natuur die, volgens Blanc, eigenlijk niet bestaat. Hij wijst dan vooral met de vinger naar de internationale ngo’s voor natuurbescherming, vooral WWF (wereldnatuurfonds) en IUCN (International Union for Conservation of Nature). Zij zouden sinds de jaren zestig een politiek van natuurbescherming in Afrika ondersteund hebben, samen met de Afrikaanse regeringen, om ‘de natuur te redden van de Afrikanen’, een erg koloniale houding dus.
De Simienbergen in Ethiopië: een lijdensweg voor de lokale boer
Om zijn these te onderbouwen deed hij een gedetailleerd onderzoek over het ontstaan van het ‘Simien National Park’ in Ethiopië, een Werelderfgoedsite van de Unesco. Met ongeveer 250 voetnoten, lijkt het boek een stevige aanklacht die zijn plaats verdient op de Franse mediale Bühne om de publieke opinie wakker te schudden.
De lokale agro-pastoralisten – boeren die een beetje vee houden en hun akkers bewerken op hoge hoogtes – moesten plaats ruimen voor het nationale park, en dit op aanraden van talloze internationale adviseurs (vaak gerecycleerde koloniale ambtenaren).
Zo kon het gebied beschermd worden tegen degradatie van de bodem en vegetatie door veeteelt en akkerbouw, en de stroperij op de lokale walia ibex, een soort endemische steenbok. Dit was de prijs die de Ethiopische overheid moest betalen zodat het park van de lijst van “erfgoed in gevaar” kon gehaald worden.
Boer aan rand van Simien National Park, Ethiopië
© Luc Janssens de Bisthoven
Blanc verdedigt deze gemeenschappen terecht en legt uit dat bijvoorbeeld de jacht op ibexen selectief gebeurde (een steenbok doden op de kliffen is zinloos omdat het kadaver niet kan opgehaald worden uit de ravijnen).
Elke natuurliefhebber zou dit gebied willen beschermen.
Verder kon hij uit zijn onderzoek afleiden dat de lokale boeren hun milieu of landschap degelijk beheerden, door te roteren tussen verschillende hoogtes met hun veldjes en hun vee, zodat de grond vruchtbaar bleef. Volgens hem was het dus helemaal niet nodig om deze mensen te verdrijven om de natuur te beschermen.
Blanc beweert dat natuurbescherming nog steeds de koloniale benadering van vroeger nastreeft, de natuur beschermen voor de fauna, liefst zonder mensen, die gezien worden als een gevaar voor de natuur. Een wilde natuur die volgens hem nooit bestaan heeft en een uitvinding is van de kolonialen.
‘Tak-tak-tak!’
Die bergen zijn inderdaad heel indrukwekkend. Een pad leidt langs een bergkam en laat vergezichten zien die iets hebben van een maanlandschap op exctasy. Grillige bergen strekken zich uit over honderden kilometers, terwijl lammergieren, zowaar de heilige graal van elke ornitholoog, ter plaatse zweven in een hemels spel van wind en zon.
Een scan over de nabijgelegen duizelingwekkende kliffen laat ons de walia ibex ontdekken. Langs de weg grazen grote groepen van honderden gelada-bavianen, ook een endemische soort, die maar op enkele plaatsen in Ethiopië leeft. Met hun lange pels bewegen ze zich als droombeelden uit lang vervlogen tijden. Een waar mytisch spektakel. Welke natuurliefhebber zou dit uniek stuk natuur niet willen beschermen?
Guillaume Blanc: 'De strijd voor een natuurlijk Afrika verandert niets aan de vernieling van de biodiversiteit.'
We bezoeken het park, onder verplichte begeleiding van een vrouw die een officiele gids is van het park, en van een ranger, bewapend met een Kalachnikov. Onze gids heeft in feite weinig te vertellen over het park, terwijl ik een praatje sla met de ranger. Bij de ontdekking van de ibexen richt hij zijn wapen en roept ‘tak-tak-tak!’, waarop hij in schaterlach uitbreekt. Op mijn vraag zegt hij dat ze hun wapens vooral gebruiken om zwerfhonden af te maken. Ik denk dan bedeesd aan de uiterst zeldzame Simiens-wolf die hier ergens nog zou moeten rondlopen.
De weg die door het park leidt, laat aan de andere kant van de psychedelische uitzichten kleine veldjes zien, waar boeren met de os ploegen of hun teff (een graansoort, basisvoedsel in Ethiopië) pletten met paarden die in cirkels lopen. De landbouw in Ethiopië is nooit ver weg, en start daar waar de natuur geen bescherming geniet.
Ranger, Simien National Park, Ethiopië
© Luc Janssens de Bisthoven
Een debat over ‘denkkaders voor natuurbescherming’
Na het lezen van het boek wilde ik een aantal kanttekeningen maken. Het boek bevat een hele boel foute en ongestaafde oordelen en grove veralgemeningen, waarvan ik hier maar een deel geef: het voorwoord vermeldt voor het ‘Afrikaanse Eden’, colibri’s, vogels uit Zuid-Amerika.
Verder komt hij met uitspraken zoals ‘de strijd voor een natuurlijk Afrika verandert niets aan de vernieling van de biodiversiteit’. Vele malen beweert hij, zonder referenties en zonder argumentatie, dat het installeren van parken niets bijdraagt aan de bescherming van onze planeet.
Op p. 46 spreekt Blanc van ‘de mythe van de duurzame ontwikkelingsdoelen’. Dit doet bij mij toch een alarmbel rinkelen, want dat begint fors te lijken op alternatieve waarheden.
Op p. 58 vermeldt hij de ‘Europese’ arbeiders die de spoorwegen aanlegden in Oost-Afrika. Dat waren Indische arbeiders, toch wel een grove fout voor een historicus.
Op p. 71 legt hij uit dat het leugenachtig is te beweren dat erosie een algemene dreiging vormt. Hij mag eens de erosie bekijken rond het Manyara-meer in Tanzania en op de hellingen van Mount Elgon in Oeganda, waar landverschuivingen elk jaar honderden slachtoffers eisen. Verder spreekt hij nog van de ‘derde wereld’, een terminologie uit de jaren 1980.
Blanc vermeldt maar één keer het concept van ‘ecosysteemdiensten’ (vb: regulatie van klimaat, zuiver water, voedsel, hout, culturele sites, toerisme), dat tegenwoordig toch wel de hoeksteen vormt van elke discussie over biodiversiteit. Een pagina verder citeert hij Edgar Morin en bestempelt hij de internationale experten als deel van een ‘megamachine onder leiding van een internationale elite van leiders, managers, economisten enz…’. Dat ruikt toch naar een goedkope complottheorie.
In zekere zin krijgt zijn boek door deze fouten of gebrek aan nuance en staving iets ongeloofwaardigs, en dat is jammer, want er moet wel degelijk een debat gevoerd worden over de “framing” of het denkkader van natuurbescherming: willen we een zogenaamde fortress conservation (natuur afgeschermd van mensen) of eerder een inclusieve of ‘communautaire’ natuurbescherming, met en voor de mensen?
Het dilemma is dat de huidige unieke “megafauna” in Afrika bijna helemaal verdwenen zou zijn zonder het bestaan van nationale parken.
Onder experten is dit debat al lang gaande en wordt in academische kringen hevig gediscussieerd, op de internationale milieuconventies en -platformen – de fameuze Rio Conventie voor de Biologische Diversiteit (CBD), het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (IPBES) – en natuurbeschermingsorganisaties zoals WWF en IUCN.
Het gangbare discours in de wandelgangen van de internationale natuurbescherming neigt naar participatieve natuurbescherming, met respect voor de lokale gemeenschappen en hun (mensen)rechten. Ook hier laat Blanc niet los.
Hij interpreteert dit als “schoonrederij”: de nationale parken in Afrika worden volgens hem nog steeds met ijzeren hand beheerd om zoveel mogelijk mensen buiten te houden, desnoods met geweld.
De waarheid ligt in het midden, denk ik. Op de grond moeten rangers de laatste stukken natuur redden van de ondergang. Als er ‘big money’ (vb.: ivoor of houthandel) mee gemoeid is, vaak met internationale kartels die de lokale bevolking manipuleren en gebruiken, kan dit ontaarden tot een ware oorlog met geweld en doden.
Op een ander niveau worstelen rangers met dagelijkse kleine overtredingen (houtkap, visserij, valstrikken). Rangers in het Nakuru Park in Kenya vertelden me dat ze de mensen die ze betrappen, afranselen met brandnetels. Nakuru Park is naar Afrikaanse normen relatief klein en helemaal omheind met een electrische draad.
Binnen is het een paradijs voor planten en dieren, zoals de met uitsterven bedreigde witte neushoorn en de Baringo-giraffe, terwijl er achter de omheining een soort badlands ontstaan, met enorme erosiegeulen. Wat is dan het recept? Nakuru werkt als een soort verloren paradijs, een eiland.
Gelada-bavianen, Simien National Park, Ethiopië
© Luc Janssens de Bisthoven
De rol van ecosysteemdiensten
Guillaume Blanc is zo eerlijk om in zijn boek de kritiek op zijn these te vermelden, maar verzuimt na te denken over het dilemma van natuurbescherming. Het Maltusiaans denken (teveel mensen kunnen niet gevoed worden en degraderen de natuur), is volgens hem een vrees van westerse experten en niet juist, maar hij zegt niet waarom dit niet correct zou zijn.
Vanuit de lucht lijken de enorme wouden groen en ongedeerd, maar op de grond is de fauna verdwenen.
Gedegradeerde ecosystemen vervullen daadwerkelijk een aantal ecosysteemdiensten niet meer, zoals watervoorraden spijkeren (ervoor zorgen dat water geborgen blijft en niet gewoon wegvloeit naar zee, nvdr), koolstof binden, het microklimaat en de biodiversiteit in stand houden.
Dit laatste is ook een troef voor vele landen die dankzij natuurtoerisme er een duit aan verdienen. Ter illustratie, het drinkwater van de kuststeden Mombasa (Kenia) en Dar es Salaam (Tanzania) wordt aangevoerd uit beschermde gebieden die het water spijkeren (Tsavo NP in Kenia en de Uluguru bergen in Tanzania).
Tegelijkertijd zijn deze gebieden “hotspots” van biodiversiteit en trekken vele toeristen aan die een significant deel van de economie ondersteunen.
Het dilemma is dat de huidige unieke “megafauna” in Afrika bijna helemaal verdwenen zou zijn zonder het bestaan van nationale parken. Dit is zeker het geval voor de hele Sahel-zone en de dichtbevolkte highlands langs de Rift Valley in de hoorn van Afrika (o.a. Ethiopië) en in Oost Afrika.
Zelfs de regenwouden van Centraal Afrika lijden sterk onder de bevolkingsdruk. Men spreekt al van “defaunatie”. Vanuit de lucht lijken de enorme wouden groen en ongedeerd, maar op de grond is de fauna verdwenen.
Wat ik in zijn boek mis, is een voorstel van alternatief op zijn zogezegde ‘groen kolonialisme’ en een gebrek aan gevoeligheid voor het feit dat de biodiversiteit een hoge mate aan bescherming nodig heeft, omwille van zijn intrinsieke waarde en omwille van alle ecosysteem diensten die zo gevrijwaard blijven, ten dienste van de lokale bevolking nota bene, en zelfs van verre steden en toeristen met deviezen.
Zijn focus is enkel gericht op de mensenrechten-schendingen bij de lokale bevolking in één park. Deze focus is gerechtvaardigd, maar hij mist volgens mij het volledige plaatje. Toegang tot, en behoud van een goed functionerend ecosysteem en haar ecosysteemdiensten is ook een mensenrecht.
Verder degradeert hij de huidige participatieve houding in natuurbescherming tot een façade, zonder echt te willen begrijpen wat het inhoudt, of naar voorbeelden te zoeken die werken. En, ja, ook deze benadering is verre van perfect en heeft veel risico’s op falen.
Beslissingen van hogerhand (‘top down’) over hoe omspringen met de lokale bevolking en hoe die kan bijdragen tot het beheer en kan profiteren van het toerisme, stuiten vaak op onbegrip. Ze zijn onderwerp van lokale machtsspelen en twisten over wie toegang krijgt tot welke natuurlijke rijkdommen en hun voordelen, slecht beheer en corruptie. Ik geef hem daar gelijk in, het pad naar een eerlijk, participatief natuurbehoud is bezaaid met obstakels.
De huidige natuurbescherming is mijlenver verwijderd van het “groen kolonialisme” van Blanc.
Maar mijn boodschap blijft, dat ‘niets doen’ schuldig verzuim is, omdat de huidige ecosystemen een bepaalde bevolkingsdruk gewoon niet kunnen verdragen. Ik reken mij dus tot de Maltusiaanse angsthazen van Blanc.
Ook scheert hij alle nationale parken over één kam, zonder na te gaan wat de vele verschillende beschermingsstatuten zijn in elk land. Ik pleit voor nationale parken en andere vormen van bescherming met een geregelde en duurzame toegang tot een aantal natuurlijke rijkdommen, zoals bijv. paddestoelen, snijgras, medicinale planten, culturele sites, en zelfs klein wild.
Het Parc National de la Pendjari in Benin probeert dit, onder beheer van de African Parks Foundation. Dit park is het laatste bastion van de iconische megafauna van West Afrika. Het herbergt nog leefbare populaties van olifanten, leeuwen enz.
Bescherming is dus absoluut noodzakelijk, met inbegrip van controle, sancties, herverdeling van inkomsten, en deelname door de lokale bevolking aan beheer en bescherming.
De oorspronkelijke bewoners (natuurvolkeren, inheemse groepen) krijgen meer en meer een politieke stem binnen de CBD en het IPBES, wat hoopgevend is. Traditionele kennis en ‘inheemse volkeren en lokale gemeenschappen’ zijn nu gangbare begrippen in de multilaterale milieuconventies. De huidige natuurbescherming is mijlenver verwijderd van het “groen kolonialisme” van Blanc.
Zijn betoog en boodschap hadden baat gehad bij meer nuance, meer erkenning van wat ecosysteemdiensten betekenen, meer referenties naar de huidige positieve ontwikkelingen rond nieuwe inclusieve en participatieve denkkaders van natuurbescherming, en een minder lineaire extrapolatie van het koloniale verleden naar vandaag en van een park in de bergen van Ethiopië naar andere parken en landen elders in de wereld. De publieke opinie wakker schudden kan anders.
L’invention du colonialisme vert door Guillaume Blanc is uitgegeven door Flammarion. 343 blzn. ISBN 978-2-0815-0439-4