‘In onze gedachten dolen we nog steeds rond in de woestijn’

Interview

Auteur Beyrouk over de contrasten van Mauritanië

‘In onze gedachten dolen we nog steeds rond in de woestijn’

Thibault Coigniez

07 december 202410 min leestijd

Voor veel Mauritaniërs in de stad werkt hun verleden als nomaden door in hun denk- en levenswijze. Die verknochtheid aan de woestijn verkent de Mauritaanse schrijver Beyrouk in zijn werk: ‘Het is een virus dat ons nog lang zal besmetten.’

Ook op het bloedhete middaguur blijft Nouakchott een stad van contrasten. Begin oktober klimt het kwik in de hoofdstad van het West-Afrikaanse land Mauritanië nog tot veertig graden. Op de centrale boulevard Moktar Ould Daddah zitten onder de schaarse bomen groepjes verkopers van pinda’s en kettingen tegen elkaar. Ook de autowassers verpozen om de paar gewassen voorruiten even, onder het afdak van het nabijgelegen tankstation.

De rijkere inwoners zoeken dan weer verkoeling in de airco van hun voorbijrazende SUV’s of in een verkoelend etablissement naar westerse snit, zoals bakkerij Paul. Een populaire ontmoetingsplek, volgens de bekende Mauritaanse schrijver Mbarek Ould Beyrouk (67). Gehuld in een wit-blauwe boubou, een traditioneel gewaad, en met een caffè lungo in de hand belichaamt ook Beyrouk de contrasten van zijn geboorteland. ‘Niet alleen geografisch bevindt Mauritanië zich op het snijvlak tussen de Arabische en Afrikaanse wereld’, zegt hij. ‘Ook mentaal bevinden we ons op een kruispunt.’

‘Van oorsprong vormen de Moren een nomadenvolk. Een beetje tegen onze wil en door de extreme droogte van begin jaren ’70 zijn veel nomaden naar de stad getrokken en is Nouakchott enorm gegroeid.’ Vandaag woont bijna een derde van de Mauritaniërs in de hoofdstad. ‘Zo zijn we het moderne stadsleven binnengetreden. Maar in onze gedachten dolen we nog steeds rond in de woestijn.’

De Moren waar Beyrouk over spreekt, zijn de grootste bevolkingsgroepen in Mauritanië: de Beidan (ook aangeduid als ‘witte Moren’, die zo’n 30 procent van de bevolking uitmaken) en de Haratin (ook ‘zwarte Moren’, goed voor zo’n 40 procent). ‘Haratin’ zijn de Arabisch sprekende afstammelingen van Afrikaanse voorouders die tot slaaf werden gemaakt door de Beidan. Vandaag behoort de intellectuele elite in Mauritanië meestal tot de Beidan, en nog steeds is er sprake van discriminatie van Beidan tegenover Haratin. De resterende 30 procent van de Mauritaniërs zijn Sub-Saharaans, waaronder Peul, Soninké en Wolof. Zelf behoort Beyrouk tot de Beidan.

Het mentale kruispunt tussen stad en nomadisch leven vormt een rode draad in het werk van Beyrouk. In zijn meest gelauwerde roman, Le tambour des larmes uit 2015, voelt het hoofdpersonage Rayhana zich beklemd door de tradities van haar nomadenstam. Als wraak steelt ze een tamboerijn en slaat ze op de vlucht naar de stad. Ook in zijn recentste roman Saara (2022) schippert het gelijknamige personage tussen een drang naar moderne vrijheden en haar gehechtheid aan de bekende tradities.

Mbarek Ould Beyrouk

  • geboren in 1957 in Atar, Mauritanië

  • studeerde rechten aan de universiteit van Rabat

  • verhuisde nadien naar de hoofdstad Nouakchott, waar hij werkte als journalist

  • pas in 2006 verscheen zijn eerste roman Et le ciel a oublié de pleuvoir

  • zijn bekendste boek is Le tambour des larmes (2015), waarmee hij de literaire prijs Ahmadou-Kourouma won

  • in 2022 verscheen Beyrouks meest recente roman, Saara.

Tent in de stad

Nog geen eeuw geleden leidde het leeuwendeel van de inwoners van Mauritanië een nomadisch bestaan. Ook de landsgrenzen kregen pas hun huidige vorm tijdens de veertig jaar kolonisatie door Frankrijk. Na de onafhankelijkheid in 1960 besloot de eerste president van Mauritanië, Mokhtar Ould Daddah, om het toen nog piepkleine vissersstadje Nouakchott uit te roepen tot hoofdstad van de kersverse Sahelstaat.

De nomadentradities zijn volgens Beyrouk zichtbaar in het hedendaagse straatbeeld: ‘’s Avonds zie je in het centrum van Nouakchott talloze mensen thee drinken op een heuveltje of dineren onder een gespannen tentzeil. En net als ik kleden de meeste Moren zich niet westers maar in een boubou.’ Maar de tijd staat tegelijk niet stil, stelt de schrijver vast: ‘Het verhindert ons niet om vreemde talen te leren of om op Instagram of Facebook actief te zijn. Al denk ik dat de liefde voor de woestijn een virus is, dat ons nog eeuwenlang zal besmetten.’

Voelt u zich zelf thuis in de stad?
Beyrouk: ‘Eigenlijk niet. In mijn ogen heeft Nouakchott slechts twee kwaliteiten: je vindt er alles en iedereen, en na een halfuur rijden ben je al meteen terug in de woestijn. Ik woon hier al veertig jaar. Toch beschouw ik mijzelf nog als een passant. Nouakchott is een hotel, waar ik woon en werk terwijl ik wacht. Die gespletenheid zul je bij veel stedelijke afstammelingen van nomaden terug vinden.’

Heeft die heimwee naar het nomadenbestaan dan geen sociale gevolgen?
Beyrouk: ‘Voor de Moren valt hun eigen leefwereld samen met het hele universum. Daarbuiten is er niets van tel. Ze vermengen zich dus niet graag met andere volkeren. Want je moet weten dat Mauritanië op het snijvlak ligt van drie verschillende werelden: de Berberse, de Arabische en de Afrikaanse. Naast de Moren wonen er hier dus nog veel andere etnische groepen zoals Peul of Soninké. Bij hen zijn de Moren niet erg geliefd.’

‘Dat heeft veel te maken met het Moorse superioriteitsgevoel. Ze kijken neer op iedereen die hun cultuur niet deelt. Ook tegenwoordig veroorzaakt die arrogantie nog veel wrevel tussen de verschillende gemeenschappen. Zolang de Moren zich uit superioriteit afzijdig houden, is er weinig wederzijds begrip mogelijk.’

‘Zelfs dorpen die slechts een kilometer van elkaar liggen, zullen zich nooit samenvoegen.’

Hoe uit die Moorse superioriteit zich dan concreet?
Beyrouk: ‘Laat mij u een kleine anekdote vertellen. Twee jaar geleden was ik onderweg van Atar naar Nouakchott met enkele vrienden, tijdens de ramadan. ’s Avonds hielden we halt, vlak bij een eenzame tent. Daar zat een nomade. We vroegen of hij niet wilde delen in ons rijkelijke avondmaal. Hij weigerde dichterbij te komen, bad, dronk zijn thee en zei geen woord tegen ons. Toen we vertrokken, vroegen mijn vrienden wat er mis was met hem. Maar die man was niet gek. Hij misprees ons, hoewel ook wij tot de etnische Moren behoren. Hij keek neer op onze moderne manier van leven, met onze deftige kleren en dure auto. Voor hem waren alle niet-nomaden onbeschaafde barbaren.’

‘Behalve uit arrogantie komt die terughoudendheid ook voort uit angst. De Moren zagen na de dekolonisatiegolf begin jaren ’60 dat de nomadenvolken in de omringende landen tweederangsburgers waren geworden. In Mali zijn de Bambara in de meerderheid en worden de Toearegs onderdrukt. In Mauritanië mogen we dat niet laten gebeuren”, was de teneur. “We klampen ons krampachtig vast aan onze tradities zodat we die nooit uit handen zullen moeten geven.’

Vrouwenhuid, tamboerijnenvel

In uw romans vindt die worsteling tussen traditie en moderniteit vaak plaats bij vrouwelijke hoofdpersonages. Is dat toeval?
Beyrouk: ‘Die spanning is voelbaarder bij vrouwen. Ze krijgen een traditionelere scholing dan de mannen en lijden meer onder bepaalde tradities, zoals uithuwelijking op jonge leeftijd. Bij de nomadenstammen zijn het de vrouwen die het gewicht van de sociale en religieuze verplichtingen moeten dragen.’

In Le tambour des larmes klaagt het personage Rayhana dat de leden van haar tribu, haar stam, meer waarde hechten aan het vel van de tamboerijn dan aan haar eigen huid.
Beyrouk: ‘Die tamboerijn vertegenwoordigt de stam en zijn tradities. Zonder tamboerijn gaat alles verloren. Dat is vooral het geval binnen de krijgsstammen en niet zozeer binnen stammen die zich op spirituele zaken richten. Die symbolische waarde merk je het felst wanneer Rayhana de tamboerijn rooft en meeneemt naar de stad. Opeens verliest de tamboerijn al zijn betekenis. Voor de stedelingen is het instrument slechts een waardeloze trommel. Een onbeduidend voorwerp.’

‘Met mijn vrienden of met mijn vrouw praat ik niet in het Frans, maar toch is het de enige taal waarin ik kan werken.’
Beyrouk

Is het diezelfde angst voor onbeduidendheid die speelt in de roman Saara, waarin een sjeik schrik heeft voor de plannen van de overheid om een school naast hun dorp te bouwen?
Beyrouk: ‘Niet zozeer. Want in het geval van de sjeiks komen de staat en haar moderne waardenkader net naar de stam toe. Hij voelt dat hun eeuwenoude levenswijze dreigt te veranderen. In Mauritanië is het soefisme, een spirituele stroming binnen de islam, van oudsher goed verankerd in bepaalde dorpen. De overheid was er lange tijd afwezig. Een sjeik is de leider van zo’n soefidorp. Hij bepaalde het levensritme volgens de traditionele patronen: werken, bidden en slapen.’

‘De soefi’s weren alle vormen van geweld en heten iedereen welkom. Vroeger heb ik nog als journalist gewerkt en heb ik meegemaakt hoe eenzelfde sjeik zowel de vroegere als huidige politieke machthebbers verwelkomde. Ze komen pas in opstand wanneer hun manier van leven onder druk staat. De bouw van staatsscholen vormt zo’n bedreiging.’

Jeugd in Atar

Zelf groeide Beyrouk op in de jaren ’60 in de stad Atar, in het noorden van Mauritanië. Zijn familie was een welgestelde handelsfamilie, zijn jeugd gezapig. Beyrouks herinneringen bieden nog steeds een rijke voedingsbodem voor zijn werk. ‘Tijdens de Franse kolonisatie was Atar de belangrijkste stad van Mauritanië. Door de aanwezigheid van de Franse militairen kon de handel er goed gedijen. Van alle vier windstreken streken er mensen neer. Het straatbeeld oogde erg kosmopolitisch. Atar stond open om de wereld tussen zijn lemen huisjes te ontvangen.’

Al op jonge leeftijd besloot u om in het Frans te schrijven. Waarom koos u niet voor uw moedertaal Hassaniya, de Mauritaanse variant van het Arabisch?
Beyrouk: ‘Mijn vader was leerkracht Frans en daardoor begon ik op jonge leeftijd al Victor Hugo te lezen. Ik werd meteen verliefd op die taal. Het is nooit in mij opgekomen om in het Hassaniya te schrijven. Met mijn vrienden noch met mijn vrouw praat ik Frans, maar toch is het de enige taal waarin ik kan werken. Ik noem mijzelf graag een “francoscript”.’

‘In deze regio is dat trouwens niet zo uitzonderlijk. Er zijn veel Algerijnse of Senegalese auteurs die niet in hun moedertaal schrijven. Tegenwoordig heeft het Frans in de Sahelregio wel wat van zijn pluimen verloren. Maar in Mauritanië blijft het nog altijd de officiële administratieve taal.’

Veel van uw verhalen spelen zich af in de woestijn. Beschikt het Hassaniya niet over een accurater taalregister om die omgeving weer te geven?
Beyrouk: ‘Het gaat mij niet zozeer om het zo precies mogelijk beschrijven van een kameel. Ik wil vooral een bepaalde levenswijze en beschaving tastbaar maken. Bovendien mag je je niet vergissen in het Hassaniya dat ik of andere stadsbewoners hanteren. Ons taalregister is minder puur en precies dan dat van de nomaden. Hun taal valt niet te leren. Ze is verweven met hun manier van leven. In Nouakchott dragen de bewoners er nog de sporen van, maar de woestijn is niet langer onze omgeving. Wij trekken ernaartoe uit nostalgie, zij trekken erdoorheen om te overleven.’

Is Mauritanië gelijker samengesteld dan ooit tevoren?
Beyrouk: ‘Er is een vernieuwing, zoveel prachtige auto's duiken op in het straatbeeld, en toch blijft dit land straatarm. In de herverdeling tussen arm en rijk loopt het fout.’

‘Die ongelijkheid houdt zichzelf in stand. De belangrijkste postjes vallen in handen van de zonen van ambtenaren of militairen. Enkel zij kunnen zich de beste privéscholen permitteren. De middenklasse gaat al naar minder goede privéscholen, en de armste inwoners sturen hun kinderen naar het publieke onderwijs, waarvan de kwaliteit erbarmelijk is. Geregeld ontstaat er in de media veel tamtam wanneer een leerling uit een publieke school een of andere wedstrijd wint. Maar kijk je naar de rest uit de top tien van die wedstrijd, dan komen die leerlingen wel uit het privéonderwijs.’

‘En ten slotte heeft elk dorp hier nog zijn eigen school. Zelfs dorpen die slechts een kilometer van elkaar liggen, zullen zich nooit samenvoegen.’

Is dat dan toch nog dat clangevoel dat komt bovendrijven?
Beyrouk: ‘Zonder enige twijfel. Zelfs als er geen water of stroom voorhanden is, dan nog zullen we niet naar een naburig dorp trekken. We willen water bij ons, we willen elektriciteit bij ons.’

Misprijzen de dorpen elkaar?
Beyrouk: ‘Nee. Maar ze beschouwen zichzelf wel als volstrekt onafhankelijke dorpen en stammen. Ze willen zich niet met elkaar vermengen, ze willen nergens anders naartoe. Hun dorp moet hun dorp blijven. Het is daar dat hun verleden zich bevindt, hun kamelen, hun imams, hun moskeeën… Hun hele universum.’

Deze analyse werd geschreven voor MO*154, het winternummer van MO*magazine. Vind je dit artikel waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je tal van andere voordelen.

Logo van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek

Dit artikel kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek

Het eenzame lot van de Palestijnen