‘Verander de wereld, begin met te delen’
Arpita Bisht: ‘Herverdelen in plaats van obsessief groeien. Lokale ontwikkeling in plaats van megasteden’
Honderden miljoenen Indiërs leven nog in armoede, toch moet India loskomen van de groei-obsessie. Meer lokale autonomie, minder consumptiedromen, meer delen: dat is volgens onderzoekster Arpita Bisht de weg voorwaarts. Niet het Westen imiteren, maar de grenzen respecteren.
Arpita Bisht is sociologe en onderzoekt op het terrein hoe mijnbouwbedrijven ingrijpen op mensenlevens, hoe gemeenschappen zich organiseren en op welke manier zij alternatieven formuleren. Ze stelt onder andere vast hoe sterk ook de armen dromen van meer en meer consumptie.
Arpita Bisht: ‘Dat hangt heel sterk samen met wat er geconsumeerd wordt in het Westen. Het is jullie levensstijl die bepaalt wat mensen in India zien als sociale vooruitgang of “upward mobility”. Daarom alleen al is het essentieel dat de westerse economie en levensstijl “ontgroeien”. Maar het is onvoldoende. Uiteindelijk moet er binnen de nationale economie herverdeeld worden. We moeten ongelijkheid bestrijden en een alternatieve economie nastreven.’
‘We moeten ongelijkheid bestrijden en een alternatieve economie nastreven.’
MO* sprak met Arpita Bisht over natuurlijke rijkdom, lokale democratie en mogelijke alternatieven. Aanleiding: haar deelname aan het campagnedebat van Broederlijk Delen op 3 maart in Gent, samen met Nick Meynen en prof. Brent Bleys. De klemtoon in die campagne ligt op delen als alternatief voor groeien.
Arpita Bisht: In India zorgt de mijnbouweconomie met haar eenzijdige extractivisme voor veel conflicten met inheemse gemeenschappen, de adivasis. De meeste natuurlijke rijkdommen die door grote mijnbouwbedrijven geëxploiteerd worden, bevinden zich onder het grondgebied en de wouden van inheemse volkeren. Het conflict is daardoor niet enkel economisch, maar ook cultureel en spiritueel.
Broederlijk Delen voert dit voorjaar campagne voor een alternatieve manier van ontwikkeling. ‘Een ambitieus plan, dat uitgaat van een ingrijpende systeemverandering en een nieuwe manier van leven’, zegt de organisatie. Meer weten? Download het achtergronddossier hierMaar het is op de eerste plaats een zaak van overleven, want de gemeenschappen zijn grotendeels afgesneden van moderne markten, en hun inkomen en overleven wordt dan ook grondig verstoord door de komst van grote mijnbouwprojecten. Naast ijzer- en andere ertsen, is er ook een hele zandwinningsindustrie, die in India heel nauw verbonden blijkt met de lokale maffia, en dus nog meer geweld opwekt.
Mijnbouw wordt vaak gezien als een eerste stap op weg naar industrialisering en ontwikkeling van een nationale economie, en daardoor ook als een noodzakelijk onderdeel van de creatie van meer welvaart voor het land en de inwoners.
Arpita Bisht: De ontginning van ijzererts of bauxiet, bijvoorbeeld, botst in India bijna altijd met de belangen van dichtbegroeid bosland en inheems grondgebied. Dat betekent al meteen dat er veel woud gekapt moet worden om de exploitatie mogelijk te maken. De wouden vallen meestal onder het wettelijke eigendom van de inheemse gemeenschappen.
Er zijn conflicten, zoals in de Niyamgiri-bergen van Odisha, waar het gerecht dat adivasi- eigendomsrecht bevestigt. Dan kunnen mensen de bestemming van hun eigen land mee bepalen. Op andere plaatsen resulteert de lokale participatie in het verwerpen van mijnbouwprojecten.
‘De winsten en voordelen van mijnbouw komen meestal niet terecht bij de lokale inwoners’
Maar heel vaak worden mensen niet of niet ernstig betrokken. Publieke hoorzittingen worden georganiseerd in provinciale hoofdsteden, op honderden kilometers van de betrokken gemeenschap en de grond waarover het gaat.
Beloften van werkgelegenheidscreatie worden meestal niet vervuld, want de exploitatie is vaak zeer gemechaniseerd, en bovendien trekken mijnen veel migratie-arbeiders aan die in competitie staan met de inheemse gemeenschap voor werk, maar ook voor grond en ecologische ruimte. Met als gevolg dat de winsten en voordelen van mijnbouw meestal niet terechtkomt bij de lokale gemeenschap of inwoners.
Vanuit het perspectief van de gemeenschappen die boven op de ertsen wonen, is de mijnbouw verwoestend. Maar vanuit het perspectief van de natie met 1,3 miljard mensen, is ze onmisbaar?
Arpita Bisht: Ik heb het niet over het sluiten van de mijnen. Post-extractivisme is niet per se tegen mijnbouw, maar wil de lokale gemeenschappen wel meer macht en autonomie geven in het beslissingsproces over wat er met hun grond gebeurt. Dat staat nu trouwens al in de wet, het is dus geen extravagante eis. Als ze de kans krijgen, stemmen mensen soms in met de ontwikkeling van de mijn. Maar soms kiezen ze voor het vrijwaren van hun andere rijkdommen, zoals bossen met al hun producten en landbouwmogelijkheden.
Een van de manieren om meer controle te realiseren is coöperatieve mijnbouw. In de deelstaat Telanggana werd coöperatieve zandwinning toegestaan, wat eigenlijk niet in de wet voorzien is. De ervaring was dat op die manier de winsten veel meer ten goede komen aan de gemeenschap. En bovendien werd er niet aan overexploitatie gedaan. Dat is een andere mogelijke maatregel: het plafonneren van uitbating op basis van de behoefte van de nationale economie.
‘Mijnuitbating plafonneren op basis van de behoefte van de nationale economie zou een belangrijke stap zijn’
Een evenwicht tussen de belangen van de lokale gemeenschappen en de noden van de neoliberale economie is dus mogelijk?
Arpita Bisht: Er zijn meerdere manieren om daaraan te werken. Herverdeling van de opbrengsten is er daar zeker een van. In 2015 werd een nieuw Mineralenbeleid van kracht waardoor District Mineral Foundations (DMF) opgericht werden. Mijnbouwbedrijven moeten 33 procent van hun royalties in dat fonds storten, en dat moet dienen voor lokale ontwikkelingsprojecten: onderwijs, gezondheidszorg, … Het is alleen absoluut niet duidelijk of en wat er intussen al met die grote sommen geld gebeurd is. De districtsoverheden zijn wellicht niet in staat er gericht mee aan de slag te gaan.
Die Mineralenwet lijkt er wel op te wijzen dat de regering onder premier Modi aandacht heeft voor de belangen van de lokale gemeenschappen?
Arpita Bisht: De regering is op dit moment met heel andere zaken bezig, meer bepaald met het opzetten van verschillende geloofsgemeenschappen tegen elkaar. Trouwens, als je ziet hoeveel adivasi’s de regering van hun land verdrijft om een belachelijk groot standbeeld voor vrijheidsstrijder Sardar Patel op te richten, dan weet je het wel. De regering Modi zit veel meer op de lijn van de grote industriële oligarchen die voortdurend op zoek zijn naar grond om aan mijnbouw te doen.
Trouwens, de Mineralenwet is een afgezwakte versie van een wetsvoorstel dat al dateert van 2011, jaren voordat Modi voor de eerste keer verkozen werd. Het wetsvoorstel kwam tot stand met veel inbreng van gemeenschappen en middenveld, en bevatte onder andere gedetailleerde instructies over het investeren van de fondsen in de DMF en over de rol van de gemeenschappen daarin. In de wet is dat allemaal geschrapt.
De conflicten rond mijnbouw op adivasi-gebied waren ook verantwoordelijk voor een gewapende opstand of ten minste voor heel wat steun voor die “naxalitische” opstand. Dat lijkt minder aanwezig vandaag?
Arpita Bisht: Het klopt dat het hoogtepunt van de opstand en het staatsgeweld ertegen zowat tien jaar achter ons ligt. Maar in de historische kerndistricten in deelstaten als Chhattisgarh en Madhya Pradesh blijft de opstand wel aanwezig. In 2012 werd mijnbouw verboden op een heleboel plaatsen, op basis van het werk van een werkgroep van Opperste Gerechtshof. Dat besliste optreden van het gerecht tegen illegale mijnen heeft veel behoefte aan verzet weggenomen.
India’s ontwikkeling is niet alleen heel extractief geweest, maar ook uitermate ongelijk. Hoe zou een duurzaam en rechtvaardig ontwikkelingsmodel er voor India kunnen uitzien?
‘Een duurzame economie is gefundeerd op het dorpsniveau en geeft de meerwaarde veel meer aan kleinschalige boeren’
Arpita Bisht: Daarvoor kunnen we eigenlijk teruggrijpen naar veel denkwerk dat al voor de onafhankelijkheid gedaan werd, en dat focuste op een economy of permanence, een letterlijk duurzame economie die veel meer gefundeerd wordt op het dorpsniveau en waarin de meerwaarde veel meer terecht komt bij de kleinschalige boeren.
De focus moet minder op de stad en de industrie, en meer op artisanale productie en lokale consumptie. Zo een economie zou de druk om uit de dorpen te migreren naar de slums in de steden ook wegnemen, want die interne migranten hebben allesbehalve een goed leven.
Wat positief is vandaag, is alvast de verschuiving van de aandacht van de vijftal megasteden naar een veel grotere groep provinciale steden, waardoor werkgelegenheid ook veel meer gedecentraliseerd wordt.
De Gandhiaanse idealen van een zelfvoorzienende dorpseconomie werd zelfs door de eerste regering van Jawaharlal Nehru – nochtans een medestander van de Mahatma – terzijde geschoven ten voordele van grootschalige, industriële ontwikkeling. De redenering was dat dit nodig was om de extreme armoede zo snel mogelijk uit te bannen.
Arpita Bisht: Die redenering domineert ook vandaag het debat. Tegelijk zie je wel meer coöperaties op dorpsniveau ontstaan. In dat soort alternatieve structuren zit wel een belofte voor de toekomst. Zeker nu het dominante ontwikkelingsmodel voor heel veel werkloosheid zorgt en eigenlijk ook weinig mensen echt perspectief biedt.
Toch zijn er, ook op het platteland, veel minder Indiërs die handgeweven katoenen kleding willen dan mensen die een nieuwe smartphone en een betere mobiele internetverbinding willen. Met andere woorden: willen de miljoenen arme Indiërs niet gewoon méér gemondialiseerde economie, in plaats van minder?
Arpita Bisht: Dat klopt, maar het is vandaag niet onmogelijk om een lokale weverscoöperatie te verbinden met markten in de grote steden of zelfs het buitenland. De nieuwe ideeën voor een dorpseconomie blijven dan ook niet steken in de technologische mogelijkheden van zeventig jaar geleden. Ik geloof dat een verhaal over duurzaamheid en minder ongelijkheid wél kan aanslaan, zeker bij mensen in dorpen en gemeenten op het platteland.
India is niet gekend als het land waar een egalitaire ideologie onmiddellijk veel aanhang krijgt.
Arpita Bisht: Er is inderdaad meer enthousiasme om zélf deel te worden van de rijkere klasse dan voor het gevecht tegen ongelijkheid. Maar bij publieke intellectuelen groeit wel een ander verhaal, dat ingaat tegen de grote ontwikkelingsplannen en de groeiende consumptie. Bij de bevolking is het nog zoeken naar steun voor dat alternatieve verhaal.
‘Er is meer enthousiasme om zélf deel te worden van de rijkere klasse dan voor het gevecht tegen ongelijkheid’
Bij de recente deelstaatverkiezingen voor Delhi ontstond een heftige discussie over gratis onderwijs: de ene kant had het over het gratis uitdelen van diensten die nooit gratis zijn, de andere over onderwijs als een publiek goed dat voor iedereen gelijk toegankelijk moet zijn.
Het goede nieuws is dat de partij die een ngratis-onderwijsbeleid gevoerd had een absolute meerderheid behaalde. Ook andere deelstaten hebben interesse in haar model nu.
Die partij, de Aam Admi Party of de Partij van de Gewone Mensen, begon als een uitgesproken anti-corruptiepartij. Heeft ze zich nu omgevormd tot een partij die sociale rechtvaardigheid en herverdeling centraal zet?
Arpita Bisht: Ik denk dat herverdeling, rechtvaardigheid en de strijd tegen corruptie heel nauw verbonden zijn. Partijleider en minister-president van de regio Delhi, Arvind Kejriwal, maakt die link ook door te stellen dat hij een helikopter minder koopt om met dat geld scholen te bouwen. Zijn partij is duidelijk opgeschoven richting herverdeling.
Zijn er voldoende bewegingen in India die weerwerk kunnen bieden tegen de fascinatie voor groter, meer, sneller?
Arpita Bisht: De commerciële media doen dat zeker niet, zij propageren dat hele consumptiegedreven model net heel erg. Maar je ziet wel meer en meer online platforms verschijnen die tegendraadse informatie bieden en aan factchecking doen. Maar zij zitten meer op de lijn van oppositiepartijen die de hele communautaire politiek van de hindoenationalisten willen weerleggen, minder op de lijn van de alternatieve economie. Zelfs in Delhi, met zijn ondraaglijke vervuiling, is er weinig sprake van een echt ecologisch alternatief van onderuit.
Is “delen” een belangrijk concept in de Indiase samenleving?
Arpita Bisht: Delen met de buren of de dichte omgeving is zeker nog heel sterk aanwezig in de kern van de cultuur. Dat wordt alleen niet vertaald in een visie of handelen gericht op de brede samenleving. Zeker vandaag is dat problematisch, met een regering die uitsluiting meer lijkt te benadrukken dan inclusiviteit en delen met iedereen.
De grenzen tussen groepen, klassen, kasten, gemeenschappen worden vaak enkel doorbroken in crisissituaties. Lokaal of occasioneel gebeurt dat wel eens rond een ecologisch conflict, maar groepsoverstijgende solidariteit is zeker nog geen kenmerk van de brede ecologische beweging. Gezien de crisissituatie op het platteland, met zelfmoorden, droogte en grondconflicten, zou de ecologische beweging wel een motor van een nieuw solidariteitsverhaal kunnen worden.