Het ABC van de circulaire economie: een gesprek met Isabelle Vanhoutte
‘Elk dorp heeft een bibliotheek. Wat is er zo anders aan een gereedschapsbibliotheek?'
Juliette Billiet
10 oktober 2020
Met haar nieuwe “Handboek voor de circulaire economie” reikt freelance journaliste Isabelle Vanhoutte voorbeelden aan van alternatieven voor een economie die enkel op winst en ‘snel kapot’ gericht is. Kunnen we echt van een kleine revolutie spreken?
‘Met coöperaties heb je zelf ook voordeel bij een goed beheer, omdat je hier wel deels eigenaar bent van het product.’
Royalty free (CC BY 2.0)
‘Soms moeten we als gemeenschap durven nadenken waarin we willen investeren', stelt freelance journaliste Isabelle Vanhoutte. Met haar gloednieuwe Handboek voor de circulaire economie verduidelijkt ze wat alternatieven zijn voor onherstelbare iPhones, snelversleten jeans en vooral: een economisch model dat alleen maar op winst is gericht.
Het concept circulaire economie is in Vlaanderen en Nederland niet meer weg te denken. De voorbije jaren kwamen in beide landen honderden projecten van de grond die onze wereld een tikkeltje duurzamer proberen maken. Ze proberen allemaal materialen zo lang en zo goed mogelijk in te zetten.
Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door producten intensiever te gebruiken, te hergebruiken, te repareren en ook te recycleren. Dat verschilt van de zogenaamde ‘lineaire economie’, waarbij eindige grondstoffenvoorraden worden uitgeput en, na gebruik, op de afvalberg belanden.
Isabelle Vanhoutte schrijft als freelance journaliste al enkele jaren over circulaire economie en duurzame initiatieven onder de naam ‘Kleine Revolutie’, waaronder ook voor MO*. Op donderdag 8 oktober lanceerde ze met het collectief Henri Lejeune een boek waarin ze die initiatieven bundelt. Het Handboek voor de circulaire economie maakt je via 26 termen wegwijs in de wereld van de circulaire economie.
Waarom een handboek over de circulaire economie?
Vanhoutte: Ik schreef al langer over duurzame initiatieven en merkte dat veel mensen daar wel in geïnteresseerd waren, maar niet goed wisten wat het allemaal inhield. Een algemeen boek of een laagdrempelige inleiding bestond nog niet.
Daarom geven wij in het boek per letter van het alfabet één concept aandacht, zodat je er als lezer helemaal ingegooid wordt. Zo staat de M voor modulair. De Fairphone is bijvoorbeeld een modulair toestel omdat je elk element kunt vervangen of repareren. Wanneer de camera van je toestel stuk is, hoef je niet het hele toestel te vervangen, maar kan je gewoon een nieuwe camera kopen. Dat staat in schril contrast met de iPhone bijvoorbeeld. Die kun je niet eens open schroeven.
Geplande veroudering
Is het winstmodel soms gebaseerd op het snel stukgaan van producten zodat die opnieuw aangekocht moeten worden?
Vanhoutte: Dat klopt. Dat heet planned obsolescence of ingebouwde veroudering, wat ervoor zorgt dat producten na een tijdje stukgaan zodat je een nieuw toestel moet kopen. Ook zijn producten vaak zo ontworpen dat je ze niet kan repareren. Maar je ziet dat het draagvlak daarvoor krimpt, zodra mensen weten dat het anders kan.
Ethisch en duurzaam jeansmerk HNST zegt bijvoorbeeld waar elk deel van hun jeansbroeken vandaan komt. In tegenstelling tot de meeste fast fashion-merken beheren zij ook heel de productieketen zelf. Zo’n broek is misschien wel duurder, maar de prijs is niet oneerlijk.
Ik kan mij voorstellen dat niet iedereen 135 euro wil betalen voor een jeansbroek. Zien we niet vooral luxeproducten opduiken die weinigen zich kunnen veroorloven?
Vanhoutte: HNST koos duidelijk voor kwaliteit en niet voor een lage prijs, maar daarmee is hun businessmodel natuurlijk nog niet gemaakt…
Zijn er veel projecten die, gezien het overaanbod aan goedkopere en vaak minder duurzame producten, niet van de grond komen?
Vanhoutte: Ik denk dat dat onvermijdelijk is, maar het project is niet gefaald als een bedrijf het niet haalt. Het parcours van HNST was bijvoorbeeld niet gemakkelijk. Maar gewoon doordat het merk bestaat, heeft het wel een ander verwachtingspatroon gecreëerd. Het doet mensen anders nadenken over een jeansbroek. Daarna kan je niet makkelijk meer terug.
‘Zo’n broek van HNST is misschien wel duurder, maar de prijs is niet oneerlijk.’
© Karlijne Geudens
Een ander voorbeeld is GLIMPS.bio, een Gents collectief dat experimenteert met biomaterialen als alternatief voor kunststof. Met plastic dat al vijftig jaar aan dumpingprijzen op de markt wordt gebracht en waar al tientallen jaren onderzoek en ontwikkeling achter zitten, is de concurrentie beenhard. Dus ja, dat is heel moeilijk.
Ecodesign
Is het aan de overheid om zulke initiatieven actief te ondersteunen? Of moet de overheid net het gebruik en de verkoop van niet-duurzame producten bestraffen? In het regeerakkoord staat een passage over de circulaire economie. Het gaat om het optreden tegen geplande overbodigheid, het handhaven van de eco-designrichtlijnen…
Vanhoutte: De overheid kan zo’n projecten inderdaad meer ondersteunen. Ecodesign is ook écht belangrijk. Ecodesign streeft naar het ontwerpen van ecologische producten, rekening houdend met de hele levenscyclus van een product, dus ook wat er gebeurt met het product eens het wordt afgedankt.
‘Het Belgische en Vlaamse beleid kan dan misschien slagkracht missen, er is wel een ambitieus Europees beleid.’
Bij circulaire economie is het de bedoeling dat materialen zoveel mogelijk gerecycleerd of hergebruikt worden. In het geval van hergebruik komen materialen opnieuw in het begin van de productieketen terecht. Maar dat kan pas wanneer je bij het ontwerp van je product al nadenkt over wat er gebeurt in de afvalfase, hoe jouw product gedemonteerd of gerecycleerd kan worden. Daarom zijn ecodesignrichtlijnen zo belangrijk.
Maar België kan dus niet veel doen als het over grote internationale kledingketens gaat?
Vanhoutte: Het is moeilijk, maar gelukkig is er ook een sterk Europees beleid. Voor plastic bijvoorbeeld heb je de Single-Use Plastic Directive (SUP). Zo zijn eenmalige plastics zoals ballonnen, wegwerprietjes, wegwerpbestek enzovoort binnenkort verboden. Er is ook het Circular Economy Action Plan, de Europese Green Deal… Er zijn véél verschillende plannen die inzetten op een circulaire economie.
De Single-Use Plastic Directive zorgt er ook voor dat overheden minstens 25 procent gerecycleerd materiaal in hun plastic flessen moeten verwerken tegen 2025. Ook 90 procent van alle drankverpakkingen moet tegen 2029 gerecycleerd worden. Het Belgische en Vlaamse beleid kan dan misschien slagkracht missen, er is wel een ambitieus Europees beleid.
Een ander element van de circulaire economie is het intensiever gebruiken van producten. Je hebt het in je boek ook over deeleconomieën?
Vanhoutte: Product-dienstcombinatie is daar een mooi voorbeeld van. Hier is het idee dat een bedrijf eigenaar blijft van een product maar dat een particulier dat product leaset.
ETAP en Signify zijn bijvoorbeeld bedrijven die verlichting aanbieden voor kantoorgebouwen. Je betaalt maandelijks voor goed functionerend licht, maar je bent geen eigenaar van de lampen en hoeft dus niet in te staan voor het onderhoud of eventuele reparatiekosten.
Dat dwingt de producent dus om duurzame verlichting te maken, verlichting die langer meegaat en weinig energie verbruikt?
Vanhoutte: Inderdaad, dat is echt een grote ecologische troef. Als producent blijf je eigenaar van je product, dus wanneer je je product moet vervangen, wil je dat je de grondstoffen kunt recupereren, dat je het product makkelijk kunt herstellen en demonteren, enzovoort. Zo zitten alle circulaire troeven die je in je producten wil ingebakken in het product-dienst-model.
Mede-eigenaarschap
Het gevaar van zo’n model is dan misschien dat mensen geen zorg meer zullen dragen voor de producten, omdat het niet langer van hen is. Dat zie je bijvoorbeeld bij deelsteps die vaak gewoon op straat liggen te slingeren.
Vanhoutte: Dat kan inderdaad een probleem zijn. Coöperaties zijn daar een goede oplossing voor. Met coöperaties heb je zelf ook voordeel bij een goed beheer, omdat je hier wel deels eigenaar bent van het product.
‘Met coöperaties heb je zelf ook voordeel bij een goed beheer, omdat je deels eigenaar bent van het product.’
Zo’n coöperatief model lijkt enkel mogelijk bij kleinere initiatieven, waar je de mede-eigenaars kent en er veel persoonlijk contact is?
Vanhoutte: Ja, dat mis je bij die deelsteps. Ze hebben een heel kort leven, omdat het model mensen te weinig stimuleert goed om te gaan met het product.
Helemaal anders zijn projecten als de gereedschapsbibliotheek Tournevie in Brussel. Het project rekent vooral op vrijwilligers, heeft een sociaal doel voor ogen en is helemaal niet uit op winst. Zijn zo’n modellen enkel haalbaar als ze op vrijwilligers kunnen rekenen?
Vanhoutte: Elk dorp heeft een bibliotheek. Wat is er zo anders aan een gereedschapsbibliotheek? Soms moeten we als gemeenschap durven nadenken waarin we willen investeren. Dan moet zo’n project niet op vrijwilligers rekenen.
Veel initiatieven zijn autonoom en zelfvoorzienend. Zijn dat belangrijke troeven?
Vanhoutte: Ja, zeker wanneer het gaat over elektriciteitsvoorziening. Momenteel is onze elektriciteitsvoorziening sterk gecentraliseerd met een kern- of gascentrale als voornaamste energiebron. De energiesystemen van de toekomst zullen volgens experts echter decentraal en lokaal moeten zijn. Zo’n systeem is opgebouwd uit schillen: De kern is een soort energie-efficiënt huis waarbij je het grootste deel van je energie zelf opwekt en alleen voor piekmomenten afhankelijk bent van een net.
Ook gemeenschapsmunten tonen hoe een circulaire economie zelfvoorzienend kan zijn. Wat gemeenschapsmunten doen is onbenutte capaciteit waarderen.
In Sardinië stortte tijdens de crisis ongeveer tien jaar geleden de economie helemaal in, maar er was wel nog heel veel voorhanden. De olijfbomen groeiden, er was een levendige gemeenschap… Toen is er een gemeenschapsmunt ontwikkeld, de Sardex. Iemand die geen geld had, maar bijvoorbeeld wel haar kon knippen, kon die dienst dan ruilen voor andere producten of diensten.
Met gemeenschapsmunten zorg je er dus voor dat je meerwaarde blijft circuleren en niet wegvloeit naar een of andere multinational in het buitenland, zoals wanneer je een flesje Coca Cola koopt.
Het lokale aspect is hier belangrijk. Door dingen lokaal te doen, zet je ook in op het lokale weefsel en krijg je een veel beter idee van wat je als gemeenschap nodig hebt.
Traag
Minder gericht op winst, vertrekkend van wat de gemeenschap nodig heeft: dat doet denken aan de donut-economie, een concept van econome Kate Raworth. Zij pleit ervoor de fundamenten van de economische wetenschap radicaal te herdenken. In plaats van te focussen op economische groei schuift zij een model naar voren waarbij de basisnoden van mensen worden gegarandeerd zonder op de limieten van ons ecosysteem te botsen.
Vanhoutte: Ik heb het over de circulaire economie, maar eigenlijk gaat het altijd over het vervullen van sociale noden en het beschermen van de grenzen van onze planeet. Het doel van zo’n economie is dus niet per se om heel rijk te worden, maar wel om voor ons allemaal een betere wereld te creëren, die nog lang kan meegaan.
Ziet u de circulaire economie als een aanvulling op of correctie van ons huidig economisch systeem?
Vanhoutte: De economie moet sowieso een pak duurzamer worden. De initiatieven die ik de voorbije jaren heb leren kennen, zorgen voor kleine veranderingen in het systeem. Als je ziet hoeveel mensen vandaag een herbruikbare waterfles gebruiken, tegenover vijf jaar geleden… Daar gaan we niet meer naar terug. Maar het is vaak een heel traag proces, mentaliteitswijzigingen kosten tijd.
Met dit boek hoop je andere mensen te inspireren?
Vanhoutte: Hoe meer je weet, hoe meer keuzes je kan nemen in de richting die je wil, richting een duurzame toekomst bijvoorbeeld. Dat hoeft niets groots te zijn. Er al over nadenken, er eens over babbelen en weten wat er bestaat is een belangrijke eerste stap.
“Handboek voor de Circulaire Economie. Een ABC”, Isabelle Vanhoutte, september 2020, ISBN 9789464072297, meer info via Henri Lejeune.