Godsdienst lijkt helemaal terug als politieke factor, waarbij soms erg gewelddadige actoren zich beroepen op hun variant van hun geloof voor hun acties. John Vandaele sprak daarover met Johan Braeckman, moraalfilosoof, en Jakob De Roover, van de afdeling vergelijkende cultuurwetenschap van dezelfde UGent.
We begonnen dit stuk te schrijven vanuit een op het eerste gezicht paradoxale vaststelling.
Enerzijds veranderen wetenschap en technologie met hun elektriciteit, geneeskunde, vliegtuigen en internet de levenswijze van de mensheid dramatisch – meer dan ooit tevoren wellicht.
Anderzijds stellen we vast dat de meerderheid van de mensheid blijft vasthouden aan religies of rituele praktijken die, op het eerste gezicht, haaks staan op een rationeel wereldbeeld – behalve in Europa, waar steeds meer mensen ongelovig zijn.
© Fatinha Ramos
De jongste jaren lijkt godsdienst zelfs helemaal terug als politieke factor, waarbij soms erg gewelddadige actoren zich beroepen op hun variant van hun geloof voor hun acties.
Hoe moeten wij Europeanen, wonend in het minst religieuze continent van de wereld, dat begrijpen? Is de mens van nature een religieus wezen? Waarom vertonen zoveel mensen ritueel gedrag? We dachten dat de wetenschap hierin helderheid kon brengen, maar stootten al snel op onenigheden. Zo bleek het nog niet zo eenvoudig een definitie te geven van religie.
Definitie
Johan Braeckman, moraalfilosoof aan de Universiteit Gent, vindt een definitie niet nodig om iets zinnigs te zeggen over een onderwerp. ‘Ik kan wel kenmerken geven die min of meer aanwezig zijn in elke religie. Religie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een of meer goden, het bestaan van bovennatuurlijke krachten, dogmatische overtuigingen, experts die een speciale rol spelen, zoals priesters of sjamanen, en het geloof in het nut van rituelen, sacrale teksten en plaatsen.’
Een ander geluid horen we bij professor Jakob De Roover, van de afdeling vergelijkende cultuurwetenschap van dezelfde UGent. Hij vertolkt het onderzoeksprogramma van zijn leraar met Indiase roots, professor S.N. Balagangadhara: ‘Wij maken onderscheid tussen religie, waarin overtuigingen centraal staan, en tradities, waarin praktijken centraal staan. De drie zogenaamde boekgodsdiensten jodendom, christendom en islam gaan uit van één God die de wereld schiep en Wiens wil de wet van het universum is – een wil die voorspelbaar, redelijk en alomtegenwoordig is. Er kan maar één zo’n God zijn, alle andere zijn “valse goden”.’
‘Als een kind in Afrika als heks wordt bestempeld, loopt het echt gevaar gedood te worden. Zo vrijblijvend zijn ovetuigingen dus niet.’
‘In de meeste andere culturen zijn er allerlei wezens aan wie buitengewone capaciteiten worden toegeschreven maar die ook menselijke trekken vertonen: ze liegen en bedriegen, verleiden erop los en zijn eigenlijk deel van de natuur. De bijbel of de koran stellen zichzelf voor als openbaringen van God, in andere tradities gaat het om menselijke verhalen. Het probleem is dat zelfs westerse atheïsten uitgaan van de christelijke theologie en religies overal zien zoals het christendom. Maar in de Indische traditie is het bijvoorbeeld geen relevante vraag of Sjiva bestaan heeft of niet. Die traditie draait niet om overtuigingen over de wereld, maar levert handelingskennis. Mensen doen de rituelen omdat ze zo geleerd hebben; niet omdat ze geloven dat die rituelen invloed hebben op de realiteit.’
Braeckman is het niet eens met deze visie: ‘Soms klopt dat. Christenen geloven niet dat ze de realiteit rechtstreeks beïnvloeden door de mis te vieren, maar op andere momenten doen ze dat wel. In India gelooft men in reïncarnatie. Als een kind in Afrika als heks wordt bestempeld, loopt het wel het gevaar gedood te worden. Zo vrijblijvend is dat dus niet.’
De Roover meent dat die vragen blijven terugkomen omdat ze eigen zijn aan onze cultuur en onze leef- en denkwereld. ‘De grote filosoof Ludwig Wittgenstein schreef daar zeer interessante dingen over in zijn opmerkingen over het boek De gouden tak (1890) van de Schotse antropoloog James Frazer, dat een overzicht gaf van negentiende-eeuwse rituelen en magie.’
Wittgenstein toont zich, hoewel zelf atheïst, inderdaad een scherp maar empathisch denker over rituelen: ‘Ik lees over de Regenkoning in Afrika voor wie mensen bidden om regen (…) tijdens de periode van de regens. Dat betekent toch dat ze niet geloven dat de Regenkoning echt voor regen kan zorgen, anders zouden ze in de droge periodes bidden (…).’
Braeckman ziet dat anders: ‘Rituelen worden inderdaad zo georganiseerd dat er kans is dat ze soms effect sorteren en zo worden bevestigd in hun effectiviteit. Dat versterkt juist het geloof dat ze effect hebben.’
Wittgenstein geeft andere voorbeelden: ‘De foto van een geliefde kussen, is duidelijk niet gebaseerd op het geloof dat dit een effect zal hebben op de gefotografeerde. Het is gericht op bevrediging en bereikt die ook. Of beter: het is nergens op gericht, wij doen dit alleen omdat het ons vervult.’
Of nog: ‘Als ik kwaad ben, sla ik soms met mijn stok op de grond. Ik doe dat niet omdat ik denk dat de grond schuld treft of dat mijn slagen zullen helpen. Ik geef lucht aan mijn woede. Alle rituelen zijn van die aard.’ Braeckman: ‘Die laatste veralgemening is onzinnig. Bidden, voodoo en zwarte magie willen wel degelijk invloed op de werkelijkheid uitoefenen.’
Waar komen religies en rituelen vandaan?
Ook Johan Braeckman erkent dat religies en rituelen allerlei noden lenigen. ‘Ze kunnen angst verkleinen, troost geven en zorgen voor sociale samenhang, al leiden ze soms ook tot conflicten, maar dat is onvoldoende als verklaring waarom mensen religieus zijn.’
Braeckman verwijst naar de cognitieve wetenschap van de godsdienst, die religies ziet als een bijproduct, een neveneffect van psychologische vermogens die we om andere redenen hebben. ‘Mensen zijn om evolutionaire redenen heel sterk in het leggen van verbanden, in leren. Dat is een enorm voordeel, maar we zijn daardoor ook erg gevoelig voor het leggen van verkeerde verbanden. Als een sporter goed heeft gepresteerd met een bepaald truitje, kan hij een verband tussen beide leggen en dat truitje altijd dragen. De bijgelovigheid, het leggen van een fout oorzakelijk verband, neemt toe naarmate mensen onder druk staan. Het is een manier om moeilijke situaties mentaal onder controle te houden. De willekeurigheid van de causale verbanden blijkt goed uit Frazers Gouden tak. In de ene cultuur mag je je haar niet knippen, in de andere moet je het juist wel knippen.’
‘Je religie wordt een identiteit. Mensen zijn groepsdieren.’
Wittgenstein gaat daar vierkant tegenin: ‘Men zou een boek over antropologie kunnen beginnen door te zeggen (…) dat het typisch is dat mensen rituele acties verrichten. En het is dan onzinnig te zeggen dat het kenmerkende van deze acties is dat ze voortkomen uit een verkeerde kijk op de fysica van de dingen. Immers, het kenmerkende van een rituele actie is absoluut niet de opinie, vals of juist (…). Religieuze symbolen zijn niet gebaseerd op een opinie. En alleen opinies kunnen fout zijn.’
De Roover en geestesgenoten sluiten zich veeleer aan bij deze visie. Ze hebben meer begrip voor wat religies en rituelen te bieden hebben en bekijken ze niet als een verkeerd uitpakkende bijwerking van ons brein. ‘Religies en tradities oriënteren ons in de wereld, laten ons toe te handelen, leren ons op een bepaalde manier met de wereld om te gaan,’ zegt Jakob De Roover.
Braeckman benadrukt dat ook hij begrip heeft voor wat religies en rituelen te bieden hebben: ‘Maar dat belet niet dat je wetenschappelijk probeert te begrijpen waarom mensen aan rituelen doen en waarom er tienduizenden religies zijn.’
Sociale oerkracht
Beide visies erkennen dat religies en rituelen sociaal gezien een oerkracht zijn. De Roover: ‘Ze scheppen een habitat, een wereld, waarin we als groep kunnen samenleven. Een leefwereld van gewoonten waarin we ons thuis voelen.’ Zodat wie opgegroeid is met het geluid van klokken nostalgie kan voelen telkens als hij klokken hoort luiden. De door de eeuwen heen ontwikkelde rituelen worden een mentaal huis voor het volk dat ze beleeft.
Ook Braeckman ziet de sociologische impact van religies: ‘Je religie wordt een identiteit. Mensen zijn groepsdieren. Alles kan een label van betrouwbaarheid worden: de sjaal van AA Gent, Latijnse verzen uit het hoofd kennen, noem maar op. Met Islamitische Staat neemt dat groteske vormen aan: iemand onthoofden, wordt een hard-to-fake signaal van betrouwbaarheid. Rituele groepen ontmoeten elkaar op speciale plaatsen: kerken, stadions, … Daar komt bij dat sommige rituelen inderdaad werkelijk gezond zijn: bidden is bijvoorbeeld bloeddrukverlagend en vermindert stress. En alleen zijn is het slechtste dat er is voor een mens.’
Wat leren we hieruit over onze beginstelling dat religies en tradities ondanks de steile opgang van wetenschap en technologie makkelijk standhouden en zelfs nog grotere aanhang lijken te krijgen?
Dat religie standhoudt, is niet verbazingwekkend, zeggen zowel Braeckman als De Roover, zij het om uiteenlopende redenen. Braeckman denkt dat religie onuitroeibaar is omdat ze zo nauw verbonden is met de menselijke psychologie. ‘Je kunt wel leren er kritisch mee om te springen. Basisinzicht in wetenschappelijke methodes, statistiek en waarschijnlijkheidsrekening helpt je bijvoorbeeld in te zien dat als er iets gebeurt nét op het moment dat jij eraan denkt, dat niet meteen met telepathie te maken hoeft te hebben.’
De Roover is evenmin verbaasd dat rituele praktijken het goed doen. De opkomst van de wetenschap verandert daar weinig aan, omdat die praktijken niet in de eerste plaats de realiteit beschrijven maar helpen om het gevoel te hebben dat je een beter leven leidt. Volgens hem heeft het Westen zelfs behoefte aan een “oosterse renaissance”. ‘Het Westen is goed in natuurwetenschap en het Oosten leerde daarvan. Wij zijn veel minder goed in handelingskennis: wat is er nodig om goed te leven? Op dat gebied kunnen we veel van het Oosten leren: depressie neemt hier epidemische vormen aan.’
Is het Westen wel zo rationeel?
Door over de dingen na te denken, kwam het ons voor dat we onze beginstelling kritisch tegen het licht moesten houden. Die ging er voetstoots van uit dat we in het Westen een opmars van de rede en een verdwijnen van de rituelen meemaken, maar klopt dat wel? Wordt ons economisch bestel niet evenzeer gestuurd door ritueel gedrag?
De Triple A van maximale betrouwbaarheid die ratingbureaus tot vlak voor de financiële crash toekenden aan giftige financiële producten leken wetenschappelijk, maar bleken achteraf niet veel meer dan bijgeloof en ritueel, bestemd om beleggers gerust te stellen. Ook het geloof dat de geldmarkten zichzelf reguleren, bleek na de crisis niet meer dan een dogma. Nochtans steunde de hele financiële politiek erop.
Zonder religie geen moraal? ‘Onderwijsniveau, empathie, respect voor de mensenrechten correleren juist pósitief met minder godsdienstigheid.’
En kun je winkelen ook niet als een ritueel zien? Waarbij mensen met reclame worden aangemoedigd dingen te kopen in consumptietempels met de belofte dat ze daar gelukkiger van worden. En nog algemener: wetenschap en technologie leveren opmerkelijke resultaten op, maar moeten we niet vaststellen dat onze hoogtechnologische samenleving goed op weg is om voor het eerst ecosystemen (klimaat) op mondiaal niveau onomkeerbaar te verstoren? Is elke wetenschap die op microvlak goed scoort, wel zo wijs op macrovlak? Een bepaald soort landbouwwetenschap leidt tot enorme oogsten, maar is ze ook duurzaam?
Hoe gevaarlijk is godsdienst?
Religies zijn een enorme sociale kracht: ze maken deel uit van de identiteit van mensen en liggen mee aan de basis van gemeenschappen. Als je erin slaagt ze te politiseren, kun je een conflict, en zelfs een botsing der beschavingen in het leven roepen – temeer omdat er vaak al een verleden van conflicten is. In een vijandige wereld kan religie een identiteit zijn waarop mensen terugvallen.
Het is daarom nuttig mensen te leren kritisch om te gaan met religies, vooral als ze gebruikt worden om op te roepen tot strijd tegen anderen. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Onze Syriëstrijders illustreren dat godsdienst meestal maar één element is in een veel breder verhaal.
Overigens blijft de vraag of godsdiensten dodelijker zijn dan atheïstische ideologieën als nazisme of stalinisme. Sommigen zullen stellen dat het juist omgekeerd is, omdat beangstigende goden de mens tot goedheid manen. Braeckman is het daar niet mee eens: ‘In landen als Nederland en België waren er nog nooit zoveel ongelovigen, en dat zijn zeer vreedzame democratieën met lage criminaliteit en veel ontwikkelingssamenwerking. Het onderwijs- en ontwikkelingsniveau, de empathie en het respect voor de mensenrechten correleren juist pósitief met een afname van de godsdienstigheid. Kijk naar de Amerikaanse National Academy of Scientists, die topwetenschappers verenigt uit een zeer godsdienstig land: 98 procent noemt zich atheïst.’
Braeckman benadrukt dat godsgeloof niet per se tot genocides leidt en dat ook atheïsten zeer immoreel kunnen zijn. ‘Maar religie kan mensen onaantastbaarder maken; God staat immers achter hen.’
Wat er ook van zij: duidelijk is dat andere factoren, van politieke, sociale of economische aard, bepalen of religies tot agressie leiden. Religie is geen voldoende of noodzakelijke voorwaarde voor geweld, maar ze kan wel de verbetenheid vergroten als de strijd eenmaal begint – wordt men dan immers niet gesteund door de enige echte Almachtige?