De macht van megabedrijven vergroot de ongelijkheid
Econoom Jan Eeckhout: ‘Hét probleem is de symbiose tussen grote bedrijven en de politiek’
Sinds enkele decennia neemt de marktmacht van een handvol bedrijven toe, ook in België. Dat zorgt voor meer sociale ongelijkheid én voor democratische problemen. Jan Eeckhout, een Belgische econoom met een indrukwekkend internationaal curriculum, schreef er een nieuw boek over: ‘De winstparadox’.
Als we het hebben over de concentratie van economische macht, gaat het niet alleen over Total, Shell, Amazon, Google, Facebook, Pfizer, Bayer of GlaxoSmithKline.
CC0
Sinds enkele decennia neemt de marktmacht van een handvol bedrijven toe. Recente cijfers van de Nationale Bank deze week tonen aan dat het ook in België bestaat. MO* sprak erover met Jan Eeckhout, een Belgische econoom met een indrukwekkend internationaal curriculum én een nieuw boek over winst, marktmacht en concurrentie. ‘De oplossing is niet zo moeilijk, ze gaat alleen in tegen de enorme financiële en economische belangen van een kleine groep van intussen heel erg machtige mensen.’
Het is geen toeval dat we steeds vaker de term ‘Big’ gebruiken in economische analyses. ‘Big Oil’ is een oude bekende, ‘Big Tech’ is zo alomtegenwoordig dat iedereen het erover heeft, en sinds vorig jaar maakt ook ‘Big Pharma’ deel uit van onze basiswoordenschat.
We leven in een tijdperk van toenemende monopolisering van de economie, bevestigt Jan Eeckhout, al spreekt hij zelf eerder van toegenomen marktmacht. Eeckhout is professor economie aan de Pompeu Fabra Universiteit van Barcelona. Hij doceerde daarvoor onder andere aan de University of Pennsylvania, University College London, Princeton University en New York University.
Als we het hebben over de concentratie van economische macht, gaat het niet alleen over Total, Shell, Amazon, Google, Facebook, Pfizer, Bayer of GlaxoSmithKline. De trend is in zowat elke deelmarkt terug te vinden, meent Eeckhout. Daardoor is de impact ervan ook niet meer beperkt tot een of andere sector, regio of land. We delen allemaal in de klappen.
Jan Eeckhout: ‘Bedrijven met marktmacht maken hoge winsten, die ze onder andere inzetten om de politieke processen en beslissingen in verband met hun markt te beïnvloeden.’
© Jan Eeckhout
In zijn nieuwe boek De winstparadox geeft Eeckhout heel wat voorbeelden: ‘89% van de pacemakers wordt geproduceerd door drie firma’s. 69% van de babymelk die verkocht wordt in de VS is afkomstig van twee bedrijven. 57% van de droge kattenvoeding in de VS wordt geleverd door één bedrijf, Nestlé. Unilever en Kraft zorgen voor 87% van de mayonaise in de VS.’
‘70% van de socialenetwerkwerkactiviteit is in handen van Facebook; Twitter en LinkedIn zijn samen maar goed voor 15%. Vier luchtvaartmaatschappijen bezetten 76% van de binnenlandse luchtvaartmarkt in de VS. Home Depot en Lowe hebben er 81% van de markt voor binnenhuisinrichting in handen. En in de VS wordt 82% van de doodskisten geproduceerd door twee firma’s.’
Het ideale bedrijf: een vesting met een diepe slotgracht eromheen
‘De giganten ondergraven de democratie door de buitensporige invloed die hun economische gewicht hun in de politieke arena verleent.’
Zelf zegt hij het niet met die woorden, maar ik had bij het lezen van Eeckhouts boek het gevoel dat Marx en Engels het in de 19de eeuw al bij het rechte eind hadden, toen ze waarschuwden dat het concurrentieprincipe van de vrije markt bijna vanzelf leidt naar monopolievorming, en dus naar het ondermijnen van echte concurrentie en marktwerking.
Eeckhout citeert miljardair en beleggingsgoeroe Warren Buffet, die zijn ideale bedrijf omschrijft als een burcht met een diepe slotgracht eromheen, en met een kasteelheer die hardwerkend en betrouwbaar is. Die slotgracht symboliseert de marktmacht, de onoverkomelijke moeilijkheid voor potentiële concurrenten om de burcht aan te vallen.
‘Tegelijk mag je niet vergeten dat meer dan 99% van de bedrijven wel degelijk in een concurrentiële omgeving werkt’, waarschuwt Eeckhout tijdens ons gesprek. ‘In grote lijnen kan je zeggen dat er wereldwijd zo’n 400 bedrijven zijn met een brede en diepe slotgracht, terwijl er wel honderd miljoen bedrijven actief zijn.’
‘Maar die giganten hebben wel invloed op de hele economie, en op de samenleving: op vlak van prijzen en innovatie, op vlak van arbeid en start-ups enzovoort. Ze zijn ook verantwoordelijk voor de neerwaartse druk op lonen en voor de sterke stijging van de inkomens aan de bovenkant van de samenleving. En ze ondergraven de democratie door de buitensporige invloed die hun economische gewicht hun in de politieke arena verleent.’
Macht maakt winst
Als ik vraag om ‘marktmacht’ te definiëren, antwoordt Eeckhout: ‘Marktmacht betekent dat bedrijven hun producten of diensten veel hoger kunnen prijzen dan in een echt competitieve markt. Er zijn verschillende manieren om dat na te gaan, zoals de verhouding tussen kosten en verkoopprijs, of de winstratio of eventueel de beurswaarde.’
‘Het principe van concurrentie is eenvoudig: als een winkel zijn producten te duur verkoopt, ontstaat er ruimte voor concurrenten om dezelfde zaken aan te bieden voor een lagere en toch nog winstgevende prijs. Als die concurrentie niet opdaagt of geen kansen krijgt, weet je dat er sprake is van marktmacht.’
Met andere woorden: dominante bedrijven maken veel meer winst op hun producten en diensten, omdat ze hun markt kunnen afschermen van concurrentie.
Het onderzoek van Eeckhout toont aan dat de concentratiebeweging en de groei van marktmacht een zaak is van de voorbije vier decennia. Dat is exact de periode van de Washington Consensus of van de neoliberale ideologie. Een groot deel van het politieke spectrum raakte daarbij overtuigd van de stelling dat de markt het best zo vrij mogelijk gelaten werd en de overheid zo weinig mogelijk moest reguleren.
De spoorlijnen van Google en Amazon
Toch beklemtoont Eeckhout dat vooral de technologische revolutie met haar snelheid, schaal en netwerkeffecten bepalend is geweest voor die evolutie. ‘Het proces is vergelijkbaar met wat er anderhalve eeuw geleden gebeurde, met de uitbouw van de eerste spoorlijnen en elektriciteitsnetwerken.’
‘Vervoer per huifkar was veel concurrentiëler, maar veel minder efficiënt. De snelheid, het comfort en het volume van het spoor verdrongen paard en kar, maar heel snel werd duidelijk dat de eerste investeerder meteen een monopolie verwierf. Een tweede spoorlijn leggen naast de eerste had immers economisch gezien geen zin.’
‘Om tot een eerlijke ruil te komen, zou Google mij moeten betalen telkens ik zijn producten gebruik.’
‘Op die manier kon de treinreis veel duurder verkocht worden dan wanneer er echt concurrentie zou zijn geweest. De treinreis was tien keer goedkoper dan met paard en kar, maar werd verkocht voor negen keer de kostprijs. Dat kon, omdat er geen concurrentie mogelijk was.’
‘Zoals het destijds onzinnig was om twee spoorlijnen naast elkaar te leggen, zo is het nu onzinnig om twee wereldwijde sociale netwerken die hetzelfde doen naast elkaar te laten bestaan,’ zegt Eeckhout.
‘Iedereen wil elkaar ontmoeten op dat ene, dominante platform. Idem voor een veilingsite als eBay. Zelfs een concurrent die veel kleinere commissie op de verkoop vroeg, kon niet doorbreken, omdat zowel verkopers als kopers op dat ene grote platform bleven, omdat iedereen er aanbiedt en zoekt.’
‘Die marktmacht laat toe dat eBay een commissie van rond de 7% vraagt, terwijl de kosten voor het bedrijf nog geen 0,5% bedragen. Idem voor iPhones: die worden verkocht voor viermaal de kostprijs voor het bedrijf, omdat er zo’n sterke greep op de markt is. Zelfs voor gratis diensten zoals Google Maps betalen we te veel: de data die we leveren aan Google zijn meer waard dan wat het hun kost om ons de dienst te leveren.’
‘Om tot een eerlijke ruil te komen, zou Google mij moeten betalen telkens ik zijn producten gebruik. Dat zou trouwens wel gebeuren als er echte concurrentie op dit vlak zou bestaan.’
Politiek laat zich gijzelen
Door zijn verwijzing naar de aanleg van spoorlijnen in de VS, vraag ik Eeckhout hoe groot het verschil nog is tussen onze huidige situatie en de periode van de Robber Barons in de VS. De Rockefellers en Carnegies verwierven grote monopoliemacht eind 19de, begin 20ste eeuw. Ze lieten hun eigen volksvertegenwoordigers verkiezen, om vervolgens op maat gesneden wetten te krijgen die toelieten hun monopolies nog verder uit te bouwen.
Eeckhout: ‘We zitten fundamenteel in dezelfde situatie, met dezelfde dynamieken en consequenties. Toch is de oplossing niet zo moeilijk, ze gaat alleen in tegen de enorme financiële en economische belangen van een kleine groep van intussen heel erg machtige mensen.’
‘Begin 20ste eeuw verplichtte de Republikein Teddy Roosevelt de monopolies op te breken. Vandaag is er opnieuw behoefte aan systemische verandering en ingrepen, in plaats van te blijven focussen op telkens individuele vragen: kan deze fusie erdoor? Is dit bedrijf te groot? Creëert dit marktaandeel nadelen voor de individuele consument?’
‘Bedrijven met marktmacht maken hoge winsten, die ze onder andere inzetten om de politieke processen en beslissingen in verband met hun markt te beïnvloeden.’
‘De overheid benadert marktmacht nog altijd als surfers die een golf zien, maar niet beseffen dat daarachter een tsunami aankomt die alles zal wegspoelen. Het gaat niet alleen over de individuele consument, maar ook over politieke macht, dalende innovatie en arbeidsmobiliteit, lagere lonen en slechtere arbeidsvoorwaarden…’
Een andere, en misschien nog meer zorgwekkende historische vergelijking die Eeckhout maakt in de loop van ons gesprek, gaat terug naar de jaren 1930.
‘Toen kregen enkele grote bedrijven zoals Krupp of Bertelsmann alle ruimte van het regime, waarmee ze diepe banden hadden, om hun marktmacht uit te breiden. Duitsland heeft daarom na de oorlog heel bewust gekozen voor het versterken van de Middelstand, de kleine ondernemer, de zelfstandige en via Mittbestimmung ook de werknemers. Het is die concurrentiële omgeving die het naoorlogse Duitse groeimirakel helpt verklaren.’
De houdgreep is niet uitzichtloos
Kunnen overheden de giganten vandaag nog wel terugfluiten? De EU doet al jaren pogingen om Big Tech te dwingen meer concurrentie toe te staan. In de VS voeren overheden rechtszaken tegen dezelfde bedrijven. Het lijkt allemaal niet werken.
Eeckhout bevestigt: ‘Hét probleem is de symbiose tussen de politiek en die grote bedrijven. De lobbymachine zorgt vandaag voor een vicieuze cirkel. Bedrijven met marktmacht maken hoge winsten, die ze onder andere inzetten om de politieke processen en beslissingen in verband met hun markt te beïnvloeden. Daardoor groeit hun marktmacht nog, of blijft die ten minste behouden.’
Maar, benadrukt Eeckhout, er is hoop. Hij verwijst daarvoor naar de benoeming van Lina Khan tot voorzitter van de Federal Trade Commission (FTC) in de VS. Khan is een 32-jarige juriste met een stevige achtergrond in concurrentiebeleid en antitrustwetgeving.
In 2017 publiceerde Khan een 93 bladzijden tellende onderzoekspaper in de Yale Law Journal, met als titel Amazon’s Antitrust Paradox. Die titel verwijst naar The Antitrust Paradox van Robert Bork. Met dat boek uit 1978 werd de beweging ingezet om af te raken van de strenge regels over monopolies. Meteen is ook duidelijk in welk debat Eeckhout zich begeeft met zijn Profit Paradox.
Over sporen en treinen, wegen en trucks
‘Ik geloof dat sterke antitrust- en antimonopolieregels en eerlijke concurrentie heel erg probusiness is’, zegt Lina Khan in een uitgebreid stuk dat The New Yorker begin december 2021 over haar publiceerde. In haar paper pleit ze ervoor een gigant als Amazon te behandelen als een publieke nutsvoorziening die streng gereguleerd moet worden.
Dat is een benadering die Eeckhout grotendeels volgt. ‘Je moet niet het dominante platform zelf bestrijden,’ zegt hij, ‘je moet ervoor zorgen dat veel meer concurrenten ervan gebruik kunnen maken. Zoals je een spoorlijn niet moet beconcurreren met een parallelle spoorlijn, maar wel moet garanderen dat concurrerende bedrijven er treinen op kunnen laten rijden.’
Dat lijkt een kreupel voorbeeld, werp ik tegen, want na de privatisering van het treinvervoer in het Verenigd Koninkrijk, bleek het daar op zowat alle fronten mis te gaan.
Eeckhout: ‘Dat klopt, en makkelijk zal het zeker niet zijn. Maar eerst en vooral is het van belang om het netwerk, het platform toegankelijk te maken voor iedereen. In de VS bestaan nog altijd spoorlijnen voor goederenvervoer die privé-eigendom zijn en waarop dus alleen treinen van de eigenaar rijden. Dat betekent dat al wie daarvan gebruik wil of moet maken, te hoge prijzen betaalt.’
‘Dat is helemaal anders met vrachtwagenvervoer: geen enkele vervoerder heeft een eigen autostrade tussen de grote steden. Alle concurrenten kunnen dus tegen dezelfde voorwaarden gebruikmaken van het wegennetwerk.’
‘Sporen en wegen zijn wellicht het best in overheidshanden, maar netwerken zoals de zendmastnetwerken van gsm-operatoren kunnen ook uitgebaat worden door privébedrijven. Essentieel in dat geval is dat concurrenten – weliswaar tegen een redelijke vergoeding – gebruik kunnen maken van dat netwerk. In de EU is dat opgelegd, in de VS niet. Dat kost de consument in de VS veel geld.’
Marktmacht duwt lonen omlaag
De consequenties van toenemende marktmacht zijn veelvuldig en vooral negatief. De impact voor werkenden is in elk geval desastreus.
In De Winstparadox vat Eeckhout het zo samen: ‘Terwijl hoge winsten voor bedrijven zouden moeten leiden tot een beter leven voor iedereen die er werkt, gebeurt exact het tegenovergestelde: zoveel te hoger de winsten en zoveel te breder de kloof tussen dominante bedrijven en de rest, zoveel te slechter het resultaat voor werkenden.’
‘Dat is de winstparadox, en die geldt niet alleen voor mensen die ongeschoolde arbeid doen, maar ook voor wie afgestudeerd is aan New York University en een baan zoekt, of voor de junior programmator in Silicon Valley.’
Toch toont Eeckhout ook aan dat de negatieve effecten veel groter zijn voor wie laaggeschoold is dan voor wie hooggeschoold is, terwijl CEO’s van dominante bedrijven net exponentieel veel meer zijn gaan verdienen.
De fundamentele reden waarom marktmacht resulteert in krimpende koopkracht, zegt Eeckhout, is dat de hoge prijzen ervoor zorgen dat er minder producten of diensten gekocht worden dan er potentiële vraag is. ‘Het bier van AB InBev, de iPhones van Apple, de commissies van eBay zijn te duur. Daardoor zorgen ze voor minder tewerkstelling dan mogelijk, en dus voor een verzwakkend effect op de onderhandelingspositie van werknemers. Dat verklaart de loonstagnatie van de voorbije decennia.’
Marktmacht en mondialisering
Of die loonstagnatie en het dalende aandeel van arbeid in het globale bnp niet eerder te wijten waren aan de intrede van China op de wereldmarkt, reageer ik. Want daardoor werd er een enorme reserve aan laagbetaalde arbeid toegevoegd aan de wereldeconomie. Is het niet de delokalisatie van productie tijdens de mondialiseringsperiode die de lonen naar omlaag duwde?
‘Onze herverdelingsmechanismen komen ook onder druk door de marktmacht van de dominante bedrijven.’
Eeckhout nuanceert: ‘Ik denk dat de globalisering eerder een dynamiek was van technologische revolutie: de mogelijkheid om ontwerpen in realtime af te leveren aan de andere kant van de wereld, de scheepvaart die veel efficiënter en goedkoper werd, toegenomen specialisatie en daardoor internationale toeleveringsketens …’
‘Maar natuurlijk heeft de intrede van China in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een belangrijke rol gespeeld, net zoals de druk op lonen door delokalisering. Wat de globalisering wezenlijk gedaan heeft, is dat Europa de ongelijkheid geïmporteerd heeft.’
Dat wil zeggen, vervolgt hij: ‘De ongelijkheid tussen landen is gedaald, met name omdat de welvaart in China zo sterk toegenomen is. Tegelijk is de ongelijkheid binnen de meeste landen – inclusief China, India, de Verenigde Staten, Europa – gestegen.’
‘Je zou dus veralgemenend kunnen zeggen dat de mondiale ongelijkheid voor een deel in de nationale staten gevloeid is, als bij communicerende vaten. En dat heeft te maken met de mondialisering van arbeid. Laaggeschoolden uit Europa moeten concurreren met arbeiders in lagelonenlanden, terwijl de kaders en hoogste lonen nu waarde creëren op mondiaal niveau. Vroeger was dat ook lokaal, en daardoor gaan hun lonen steil omhoog.’
De ongelijkheid neemt sneller en scherper toe in de Angelsaksische landen dan in West-Europese landen als België. Maar, waarschuwt Eeckhout, ‘onze herverdelingsmechanismen komen ook onder druk door de marktmacht van de dominante bedrijven.’
Meer concurrentie, meer koopkracht, meer consumptie?
Vier decennia van neoliberale dominantie, waarin de markt heilig werd verklaard en de overheid als een probleem werd beschouwd, resulteren dus in een economie waarin de markt niet langer echt werkt. Maar ook in een samenleving waarin een handvol megabedrijven veel te veel politieke en economische macht heeft.
Met andere woorden: we hebben dringend behoefte aan de terugkeer van een regulerende overheid. Toch?
Eeckhout: ‘We hebben op de eerste plaats behoefte aan de terugkeer van concurrentie in de economie. En dus moet er gereguleerd worden, ja. De economie heeft behoefte aan regels die onderlinge concurrentie aanmoedigen en mogelijk maken, want dat zorgt voor meer innovatie en voor lagere prijzen voor producten en diensten, en daardoor stijgt de koopkracht van de bevolking.’
‘We hebben op de eerste plaats behoefte aan de terugkeer van concurrentie in de economie.’
Ik vraag me hardop af of meer koopkracht en dus meer consumptie wel de juiste prioriteit is op een moment dat het grondstoffen- en ruimtegebruik van de gemiddelde westerling al ver over onze planetaire grenzen gaat. Moet de klemtoon niet op welzijn en collectieve voorzieningen gelegd worden, of op het bestrijden van ongelijkheid en het terugdringen van vervuilende productie?
Eeckhout is op dat vlak vaag: ‘Niet elke groei hoeft gepaard te gaan met meer verbruik van fossiele brandstoffen. Het is dus op de eerste plaats kwestie van schoner te produceren. Op de tweede plaats moet er echt werk gemaakt worden van circulair produceren. Meer concurrentie moet niet alleen tot meer productie leiden, het moet vooral ook opnieuw meer innovatie mogelijk maken. En die kan enorme winsten opleveren op vlak van een groene en circulaire economie.’
‘De technologische revolutie van de laatste jaren kan ons meer dan ooit in staat stellen om welvaart met duurzaamheid te combineren. Maar diezelfde technologie produceert net de marktmacht waarmee een handvol grote bedrijven verdere innovatie afremmen, dat is de paradox.’
Take the money and run
Kan je zeggen, vraag ik ten slotte, dat de wereldeconomie terechtgekomen is in een fase die je zou kunnen omschrijven als een ‘extractieve economie’? De term verwijst naar Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm, een boek van twee andere economen, Daron Acemoglu en James Robinson.
De staten die het slecht doen, argumenteren zij, zijn ‘extractieve staten’. Daarbij zijn de elites erop gebrand hun macht te gebruiken om op korte termijn zo veel mogelijk geld op hun eigen bankrekening te krijgen. Van de langetermijnontwikkeling van hun land of van het welzijn van de bevolking trekken ze zich niets aan.
Lijdt een wereldeconomie waarin de Big Few het voor het zeggen hebben aan datzelfde extractieve probleem?
Eeckhout: ‘Zonder twijfel.’
De winstparadox
door Jan Eeckhout is uitgegeven door Lannoo Campus.
336 blzn. ISBN 978 94 0148 338 4