‘Een gedeelde plek is niet voldoende, het is een eerste stap naar een nieuw gemeenschappelijk belang’

Interview

Zaterdaginterview

‘Een gedeelde plek is niet voldoende, het is een eerste stap naar een nieuw gemeenschappelijk belang’

‘Een gedeelde plek is niet voldoende, het is een eerste stap naar een nieuw gemeenschappelijk belang’
‘Een gedeelde plek is niet voldoende, het is een eerste stap naar een nieuw gemeenschappelijk belang’

Vier jaar lang bogen sociologen, pedagogen, sociaal-geografen en politicologen zich over dezelfde vraag: wat houdt mensen in een diverse samenleving bij elkaar? Wat voedt de solidariteit? Wat holt die solidariteit uit? Tine Hens sprak erover met socioloog Stijn Oostelynck (UAntwerpen) en pedagoge Joke Vandenabeele (Kuleuven).

Knaagt de toenemende diversiteit in de samenleving aan solidariteit tussen mensen en zo aan het fundament van de welvaartstaat? De theorie wil dat we makkelijker delen met mensen die op ons gelijken of die op z’n minst een gelijkaardige culturele achtergrond lijken te hebben. Maar klopt dat wel? Is solidariteit in een diverse samenleving moeilijk tot onmogelijk? Of neemt die andere vormen aan?

Het onderzoeksproject DieGem (Diversiteit en Gemeenschapsvorming) zocht het uit. Niet via theoretische modellen, maar in de praktijk. ‘Veel onderzoek kijkt naar wat is of naar wat verloren dreigt te gaan. We willen focussen op wat kan zijn’, stelt socioloog Stijn Oosterlynck (Uantwerpen). Samen met pedagoge Joke Vandenabeele (KULeuven) is hij een van de trekkers van het onderzoeksproject.

Vier jaar lang bogen sociologen, pedagogen, sociaal-geografen en politicologen zich over dezelfde vraag: wat houdt mensen in een diverse samenleving bij elkaar? Wat voedt de solidariteit? Wat holt die solidariteit uit? En wat zorgt ervoor dat mensen die op het eerste zicht bijzonder weinig met elkaar gemeen hebben zich toch met elkaar verbonden voelen, voor elkaar willen opkomen en bereid zijn te delen met elkaar?

Wat gebeurt er met de dynamiek op plaatsen waar een grotere diversiteit de status quo aantast?

Hiervoor doken ze onder in bestaande praktijken. Ze registreerden hoe mensen met elkaar omgaan op plekken die ze vaak door omstandigheden verplicht zijn om met elkaar te delen: een woonwijk, een fabrieksvloer, een speelplaats of een jeugdbeweging. Wat gebeurt er met de dynamiek op deze plaatsen als een grotere diversiteit de status quo aantast? Als de halve wereld plaatsneemt in schoollokalen? Als arbeiders een minimum aan Nederlands beheersen maar verder een veelheid aan talen spreken? Als de blanke buren de uitzondering worden? Als men zich plots een minderheid in eigen buurt voelt? Of als de biertjes na een vergadering bij de Chiro niet meer zo vanzelfsprekend zijn?

Verandert de mens dan in een eiland, zoals de Amerikaanse socioloog Robert Putman in Bowling Alone zo treffend beschrijft? Trekt hij zich terug? Verschuilt hij zich achter de blinden om enkel als het moet de confrontatie met de maatschappij en de ander aan te gaan? Of vormen net die gedeelde plaatsen de voedingsbodem voor nieuwe en andere mechanismen en bronnen van solidariteit?

‘Traditioneel onderscheiden we vier bronnen van solidariteit’, schetst Oosterlynck. ‘Strijd leveren voor een gemeenschappelijk belang, gedeelde normen en waarden, ontmoeting en interdependentie of wederzijdse afhankelijkheid. Vandaag zijn die bronnen nog altijd relevant. Je herkent ze ook in de dertig projecten die we onderzochten, maar toenemende diversiteit zet elk van die bronnen onder druk.’

‘Bij waarden en normen is dat het duidelijkst merkbaar. Maar voor interdependentie geldt dat evenzeer. De herverdeling in onze welvaartstaat is gebaseerd op arbeid. Wat gebeurt er met het gevoel van wederzijdse afhankelijkheid als blijkt dat de werkloosheid groter is bij een migrantenpopulatie? Groeit dan het gevoel dat de ene groep meer krijgt dan de andere? Dat de ene meer moeite moet doen dan de andere?’

‘Is solidariteit integreren of transformeren? Moet je mensen in de bestaande orde wringen of moet die orde veranderd worden vooraleer solidariteit in diversiteit mogelijk wordt?’

‘Diversiteit daagt de traditionele bronnen uit. Hoe meer diversiteit, hoe minder vanzelfsprekend onze aannames over solidariteit. Dat denken we. Maar je kan de vraag ook omkeren. Is solidariteit integreren of transformeren? Moet je mensen in de bestaande orde wringen of moet die orde veranderd worden vooraleer solidariteit in diversiteit mogelijk wordt? Met andere woorden: dwingt diversiteit niet tot een herdefiniëring van solidariteit?’

‘Als je met solidariteit en diversiteit aan de slag wil gaan, dan moet je je als samenleving durven bevragen. Met assimilatie zal je het niet oplossen, zeker niet als je streeft naar kwaliteitsvolle solidariteit en er geen paternalistisch verhaal van wil maken waarbij wij goed zijn voor anderen zo lang ze braaf zijn en zich aanpassen. Solidariteit in een diverse samenleving vergt een onderhandelingsproces waarbij de uitkomst niet vast ligt.’

Burgerschap

Oosterlynck verwijst daarbij graag naar een citaat van de in januari 2017 overleden Pools-Britse socioloog, filosoof en maatschappelijk denker Zygmunt Bauman: ‘Solidariteit is een woord op zoek naar vlees.’ Iedere tijd zorgt voor een eigen invulling van het begrip solidariteit, legt daarbij eigen klemtonen en dus is het best zinvol het woord solidariteit nu en dan uit te benen om te kijken waarvoor het staat en kan staan. ‘Solidariteit creërt orde’, legt Oosterlynck uit.

‘Het is van oorsprong geen revolutionair begrip. Mensen die daar in de 19e eeuw over schreven, waren niet Marx en Engels, maar sociale hervormers. Zij zochten naar manieren om over verschillende maatschappelijke groepen heen allianties te vormen, om de ongelijkheid die de sociale onrust aanvuurde glad te strijken door herverdelingsmechanismen te ontwikkelen.’

‘Na de Tweede Wereldoorlog werd dat de kern van de welvaartstaat: het was solidariteit tussen burgers van hetzelfde land. Die uniformiteit in tijd en ruimte vormde het fundament. Maar wat betekent dat voor een samenleving waarin niet langer die uniformiteit maar diversiteit de regel wordt? Kan je burgerschap blijven verengen tot een formeel statuut, zoals iemands nationaliteit? Wat met mensen die zich actief opstellen in de publieke ruimte maar zich officieel geen burger mogen noemen? Ik denk bijvoorbeeld aan de mensen van Collectactif in Brussel.’

‘In een geglobaliseerde wereld vormt het concrete van een plaats een belangrijk bindmiddel. Het is de meest laagdrempelige manier om lotsverbondenheid te creëren en solidariteit te ontwikkelen.’

‘Mensen zonder papieren verzamelen op de markt voedseloverschotten, stellen voedselpakketten samen en koken voor anderen die het sociaal-economisch moeilijk hebben. Officieel maken ze geen deel uit van onze samenleving, ze beschikken niet over de juiste papieren of het noodzakelijke statuut, en toch organiseren ze solidariteit. Ze komen op voor de plek waar ze wonen en voor wie er woont. In een geglobaliseerde wereld vormt het concrete van een plaats een belangrijk bindmiddel. Het is de meest laagdrempelige manier om lotsverbondenheid te creëren en solidariteit te ontwikkelen.’

Het is de reden waarom het DieGem-onderzoeksproject zich concentreerde op de concrete realiteit van specifieke plaatsen, zowel plaatsen waarbij de diversiteit een gegeven is als plaatsen die zich onder druk van externe omstandigheden transformeerden tot brandpunten van diversiteit.

Terwijl bij de eerste vaak trots doorschemert over hoe ze erin slagen zo veel verschillen te bundelen, drijft bij de laatste een soort droefenis boven, een treurproces waarbij men moet loslaten wat was en omarmen wat is. De daklozen die via het Brusselse collectief Leeggoed meehielpen met de renovatie van verouderde sociale appartementen waarin ze nadien mochten wonen, voelen zich met z’n allen verantwoordelijk voor de plek die ze nu hun thuis noemen. Ze dragen er zorg voor en ze hebben zelfs zo veel zelfvertrouwen bij elkaar geschraapt dat ze als mensen die tot voor kort in de marge van de samenleving rondscharrelden, beleidsmakers aanspreken op de hoge woningnood in Brussel.

© MO*

Stijn Oosterlynck (tweede van links) in gespek met Gie Goris tijdens een MO*Talks in 2016: ‘In een geglobaliseerde wereld vormt het concrete van een plaats een belangrijk bindmiddel. Het is de meest laagdrempelige manier om lotsverbondenheid te creëren en solidariteit te ontwikkelen.’

© MO*​

In Sledderlo, een sattelietwijk van Genk die zich nooit helemaal ontwikkelde zoals men gepland had, lijken de bewoners de mislukkingen uit het verleden dan weer als een blijvend merkteken mee te dragen. Als de tuinbank die ze met enkelen samen maakten, beklad wordt, dan overheersen de gelatenheid en het fatalisme en is men er nog meer van overtuigd dat in Sledderlo zelden iets goeds kan gebeuren, dat de wijk altijd geïsoleerd zal blijven, vergeten door de omliggende stad.

De solidariteit binnen “Leeggoed” is duidelijker en meer aanwezig dan in een buurt als Sledderlo.

De solidariteit binnen Leeggoed is duidelijker en meer aanwezig dan in een buurt als Sledderlo. Voor een stuk omdat de leden van het collectief een gelijkaardige strijd voerden, ze eisten hun recht op wonen op. Maar wie in Sledderlo vaker komt en langer met mensen praat, ontdekt dat de jongen met een mentale achterstand die er woont door veel mensen tegelijk verzorgd en opgevolgd wordt. Hij weet perfect bij wie hij in zijn straat kan aanbellen voor een maaltijd. Het is de solidariteit tussen de buren, door iedereen omschreven als vanzelfsprekend en normaal.

Om die zorg voor elkaar te verbreden, is net iets meer nodig. Keer op keer, geval per geval stelden de onderzoekers van DieGem vast dat bij de verdieping of verbreding van solidariteit de professionele krachten, openbare voorzieningen en locaties als buurthuizen een cruciale rol spelen. Solidariteit tussen uiteenlopende groepen ontstaat niet vanzelf. Omkadering en begeleiding zijn geen overbodige luxe.

Vertrouwen

‘Altijd is er iemand nodig die als doel heeft de boel samen te houden’, stelt Oosterlynck. ‘Wat DieGem heeft aangetoond en zichtbaar heeft gemaakt, is dat er in al die verschillende projecten een bijzondere expertise is opgebouwd rond samenleven, conflicten ontzenuwen, gemeenschap vormen. Op het eerste zicht reikt dat soms niet verder dan een beetje samen koken en sociale cohesie ontwikkelen, maar het is wel de manier waarop je een basis van gemeenschappelijkheid legt.’

Vandenabeele vult aan: ‘Ik ben altijd een koele minnaar geweest van dat streven naar sociale cohesie. Mij leek het een manier om problemen uit de weg te gaan in plaats van aan te pakken. Maar je hebt eerst die verbindende activiteiten nodig voor je verder kunt springen, voor je het over burgerschap kunt hebben, over sociaaleconomisch ongelijkheid, of dat je kunt toegeven dat het niet altijd zo gezellig en geweldig is.’

‘Het zijn trage processen. Ook daarom is die professionele omkadering zo belangrijk. Van de diversiteitsmanager in een bedrijf tot de opbouwwerker in een buurt. Hoe structureler die omkadering is, hoe diepgaander het effect op lange termijn. Met diepgaand bedoel ik dat in die verbindende activiteiten als samen koken, tuinieren, breien of een taal leren ook ruimte zit om het met elkaar te hebben over de lastige kwesties die het samenleven in diversiteit opwerpt.’

‘Verbindende activiteiten zoomen in op wat mensen alsnog gemeenschappelijk hebben en het zijn professionals die ook naar mogelijkheden zoeken om het verschil tussen mensen en het onrecht dat hier vaak mee gepaard een stem te geven.’

‘Investeer in de mensen die op het veld bezig zijn met solidarieit in diversiteit. Zij weten ondertussen wat werkt en wat niet. Precies omdat ze dagelijks met beide voeten in die realiteit staan.’

‘De erkenning van die professionele omkadering maakt een wezenlijk verschil’, gaat Oosterlynck verder. ‘Met erkenning bedoel ik: subsidiëring. Wat zijn subsidies anders dan als samenleving zeggen: dit is belangrijk voor ons allemaal? Over buurthuizen, ontmoetingsplekken, wijkcentra wordt makkelijk neerbuigend gedaan. Maar ze zijn onmisbaar. Het is daar waar boeiende experimenten plaatsvinden, waar op kleine schaal en zeer pragmatisch van alles gebeurt.’

‘Het beleid zoals het nu is, instrumentaliseert veel van die processen. Ze moeten aan allerlei doelstellingen voldoen. Van cohesie over actief burgerschap tot taalkennis. Het moet activerend en toeleidend zijn. Je zou het ook kunnen omdraaien. Waarom zeg je niet als beleidsmaker: het doel is solidariteit in diversiteit en we geven het vertrouwen aan lokale organisaties om daarmee aan de slag te gaan? Investeer in de mensen die er op het veld mee bezig zijn. Zij weten ondertussen wat werkt en wat niet. Precies omdat ze dagelijks met beide voeten in die realiteit staan.’

Opvallende vaststelling binnen de verschillende onderzoeken: net die sectoren waarvan men aanneemt dat ze het makkelijks tot integratie leiden, worstelen het meest met de toegenomen diversiteit.

Onderwijs en arbeid gelden traditioneel als de hefbomen voor emancipatie, maar beiden kampen met tekenen van segregatie. Terwijl het beroepsonderwijs van kleur verschoten is, blijft het ASO veilig blank; terwijl de arbeidsvloer diverser is dan ooit, is het management dat zelden tot nooit. Wat mensen in hun vrije tijd doen, blijkt hen dichter bij elkaar te brengen dan waar ze zich het gros van de dag mee bezighouden: werken of school lopen.

‘Wat telt is wat werkt. Het Tower Automotive werft aan op basis van competenties eerder dan op taalkennis. Taal is aanleerbaar op de werkvloer.’

Ook dat heeft volgens de onderzoekers van DieGem te maken met een al te rigide beleidskader. Want wat valt op? De bedrijven die van diversiteit een tweede huid hebben gemaakt, hebben dat eerder ondanks dan dankzij de strikte taalregels gedaan. ‘Kijk naar Tower Automotive in de Gentse haven’, zegt Oosterlynck.

‘In het bedrijf springt men pragmatisch met taal om. Het is dat of geen arbeiders vinden. De officiële voertalen zijn er Nederlands en Engels, maar in de praktijk worden er ook andere talen gebruikt. Wat telt is wat werkt. Het bedrijft werft aan op basis van competenties eerder dan op taalkennis. Taal is aanleerbaar op de werkvloer. Mensen krijgen de kans een jaar lang een dag per week Nederlandse les te volgen. Als ze willen doorgroeien, moeten ze bewijzen dat ze de taal beheersen. Er zijn weinig mensen die op die manier de taal niet leren. Opnieuw: het is taalpragmatiek. Geen rigiditeit.’

(CC0)

(CC0)​

Aanvullend, niet vervangend

Hoe verhouden deze lokale, plaatsgebonden en kleinschalige vormen van solidariteit zich tot de bredere samenleving? Zetten ze de indirecte solidariteit van de sociale zekerheid onder druk? Werken ze aanvullend? Versterkend? Of vervangend? Van dat laatste dromen alvast de grote promotoren van de Big Society in Groot-Brittannië of van de participatiesamenleving in Nederland.

Omdat de solidariteit van de welvaartstaat zo anoniem en log is, kan je ze volgens hen maar beter afbouwen en inruilen voor de warmte van de directe solidariteit. Het zou de band tussen burger en samenleving versterken, want concreter maken. Niet alleen bestaat er nagenoeg geen empirisch bewijs voor de link tussen verzorgingsstaat en een afgezwakt vertrouwen in de burgermaatschappij, ook het idee dat overheidsinvesteringen de creativiteit van het bottom-up-initiatief zouden fnuiken is eerder op aanvoelen dan op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd.

Hoe meer investeringen in publieke goederen en diensten, hoe meer betrokkenheid en hoe meer zorg voor de gemeenschap.

Het tegendeel is daarentegen wel aangetoond: hoe meer investeringen in publieke goederen en diensten, hoe meer betrokkenheid en hoe meer zorg voor de gemeenschap. Directe en indirecte solidariteit staan minder diametraal tegenover mekaar dan men gemakshalve denkt.

‘Door naar die lokale vormen van solidariteit te kijken, hebben we met DieGem niet willen zeggen dat het overkoepelende, nationale kader niet belangrijk zou zijn, of dat het op termijn zichzelf zou opheffen of overbodig maken’, verduidelijkt . Integendeel’, verduidelijkt Vandenabeele.

Oosterlynck vult aan: ‘We zijn vertrokken vanuit de vaststelling dat de welvaartstaat er slechts moeizaam in slaagt solidariteit in diversiteit te creëren. De welvaartstaat wordt chauvinistischer. De toegang tot sociale voorzieningen en de sociale zekerheid wordt moeilijker en voorwaardelijker gemaakt voor nieuwkomers en mensen met een migratieachtergrond. Er is een steeds sterkere dwang tot culturele assimilatie. Migratie en diversiteit worden voorgesteld als bedreiging voor de welvaartstaat.’

‘Een ding staat buiten kijf: als je een basis van gelijkheid creëert, dan is de uitdaging van de diversiteit makkelijker aan te pakken.’

‘Er worden bovendien – op de werkvloer, in de sociale voorzieningen – claims gemaakt die men liever niet hoort. Cultuurspecifieke claims. Sociaaleconomische claims. Wat met bidden op het werk? En vinden we het normaal dat er zo veel meer migranten werkloos zijn? Ligt dat aan hen of spelen er andere, meer onzichtbare mechanismen? Onze conclusie is dat solidariteit in diversiteit anders zal zijn dan de solidariteit van de welvaartstaat.’

‘Het is aan ons om uit te zoeken wat dat “anders” betekent. Dat doen we het best op lokaal niveau, omdat daar de kiemen van die andere solidariteit het meest zichtbaar zijn en omdat het concrete van een gedeelde plaats het begin is van een nieuwe gemeenschappelijkheid. Plaats als vertrekpunt volstaat niet, het is absoluut niet voldoende, maar het is het vertrekpunt in een zoektocht naar wat ons in al die verschillen met elkaar verbindt. Want dit staat buiten kijf: als je een basis van gelijkheid creëert, dan is de uitdaging van de diversiteit makkelijker aan te pakken. Daarom is die welvaartstaat ook een voorwaarde om die kleine praktijken te doen functioneren. Ze werken aanvullend, niet vervangend.’

Knaagt de toenemende diversiteit in de samenleving aan solidariteit tussen mensen en zo aan het fundament van de welvaartstaat? Vier jaar lang bogen sociologen, pedagogen, sociaal-geografen en politicologen zich in het onderzoeksproject DieGem over die vraag. Antwoorden zochten ze in concreten praktijken. Hoe werken en wonen mensen in diversiteit? Hoe vullen ze hun vrije tijd in en wat betekent het voor een school dat kinderen wel een klas maar geen nationaliteit delen? Vijf weken lang brengt MO* verslag uit.
Meer info: solidariteitdiversiteit.be