Een rechtvaardige wereld kan zonder hulp, maar de wereld kan niet zonder samenwerking

Interview

#BeterNaCorona: Els Hertogen (11.11.11) en Jan Orbie (UGent) over internationale samenwerking

Een rechtvaardige wereld kan zonder hulp, maar de wereld kan niet zonder samenwerking

Een rechtvaardige wereld kan zonder hulp, maar de wereld kan niet zonder samenwerking
Een rechtvaardige wereld kan zonder hulp, maar de wereld kan niet zonder samenwerking

Een virus zonder grenzen leidt tot een pandemie die de wereld doet stilstaan. Is de coronacrisis het onomstotelijke bewijs dat we niet kunnen zonder internationale samenwerking en mondiaal bestuur? Of onderlijnt ze net dat elk land voor zichzelf zal en moet zorgen? Een gesprek met Els Hertogen (11.11.11) en Jan Orbie (Centrum voor EU-Studies aan de UGent).

De #BeterNaCorona-sessies:

Apache en MO* zetten een serie dubbelgesprekken op over cruciale thema’s voor een betere wereld na corona. Videomaker Arne Focketyn en kunstenhuis De Roma zetten hun schouders er mee onder.

Dit gesprek over internationale samenwerking is de eerste aflevering van deze serie. Je kan het ook bekijken in deze video-opname:

De coronacrisis heeft de wereld niet alleen stilgelegd, maar ook op zijn kop gezet. Veel rijke landen – de “Eerste Wereld” – waren slecht voorbereid en hebben de crisis dan ook te laat of slordig aangepakt. Terwijl een aantal landen uit het Globale Zuiden – de “Derde Wereld” – een goed rapport kunnen voorleggen.

Betekent de coronacrisis het einde van dat, gedateerde, wereldbeeld? Die vraag leg ik voor aan Els Hertogen (directeur van Noord-Zuidorganisatie 11.11.11) en Jan Orbie (hoofddocent aan het Centrum voor EU-Studies aan de UGent).

Els Hertogen: ‘Er is heel verschillend gereageerd op de pandemie, zowel in de Eerste als de Derde Wereld, al gebruik ik die termen niet meer. Nieuw-Zeeland is Europa niet, en Europa reageerde anders dan de Verenigde Staten. Brazilië, Ecuador, de Filipijnen hanteerden elk een eigen aanpak.’

‘De grote uitdaging is erkennen dat we wél allemaal in dezelfde storm zitten, maar niet allemaal in hetzelfde schuitje. ‘

Jan Orbie: ‘Deze crisis versterkt trends die al bezig waren, dat blijkt ook uit de kritiek op het eurocentrisme die voordien al klonk. In januari werd nog naar China gekeken als een vreemd land met die typisch totalitaire staat, die alles met repressie aanpakt. Daarna kantelde dat en zag je Cuba dat Italië kwam helpen, zag je de mondmaskerdiplomatie van China en Rusland.

Ook op de eigen universiteit kwamen mondmaskers die gedoneerd werden door Chinese collega’s. Er werd dan ook verwacht dat de rector een bedankingsbrief zou schrijven. Plots ervaarden we wat het betekent om aan de ontvangende zijde van ontwikkelingshulp te staan, en de subtiele machtsmechanismen die daar mee samenhangen. Via dat soort ervaringen komen er scheurtjes in de morele superioriteit van het Westen.’

Zal deze ervaring de houding van Europese beleidsmakers tegenover hulp en samenwerking ten goede veranderen?

Els Hertogen: Het is te hopen. Als er ooit hefbomen waren om het bestaande paradigma te verschuiven, dan is het nu. De vaststelling dat de coronacrisis alleen samen aangepakt kan worden, helpt daarbij. Net als de vaststelling dat we te lang gewacht hebben om te leren van andere landen.

De grote uitdaging is erkennen dat we wél allemaal in dezelfde storm zitten, maar niet allemaal in hetzelfde schuitje. Nu moeten we zorgen dat ook de kwetsbare bootjes niet omkieperen. Maar de vraag is vooral hoe we bij een volgende crisis voor meer veerkracht en buffers zorgen.

Intussen reageren landen niet noodzakelijk met meer samenwerking, maar met meer nadruk op hun grenzen, soevereiniteit, eigenbelang. Zelfs binnen de Europese Unie gingen landen elkaar beconcurreren.

‘Er is het hoopvolle scenario van een meer rechtvaardige wereld, maar er is ook het doemscenario van een meer autoritaire wereld.’

Jan Orbie: Grenzen hoeven niet verkeerd te zijn. Als het gaat over handelsrelaties of financiële stromen kan een beetje terugplooien op nationale grenzen best goed zijn.

Eigenlijk maken we een interessant mega-experiment mee, waarin overheden uitproberen hoeveel greep zij toch nog kunnen uitoefenen op de economie. Vraag is welke richting overheden daarmee uit willen. Er is het hoopvolle scenario van een meer rechtvaardige wereld, maar er is ook het doemscenario van een meer geopolitieke, autoritaire wereld.

Els Hertogen: De coronamaatregelen hebben als evident effect gehad dat we ons moesten terugplooien op eigen kring, eigen familie, in ons eigen kot. Maar we hebben inderdaad gezien dat regeringen binnen en buiten Europa die maatregelen gebruikt hebben om hun macht te versterken.

Tegelijk is er op andere plaatsen of momenten wel gekozen voor solidariteit. Ik heb toch ook een aantal hoopvolle acties gezien. Ook: hoe zouden we deze crisis doorgekomen zijn zonder de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), ondanks alle kritiek die er op die organisatie te geven valt?

De kans is reëel dat een volgende crisis met een afgeslankte WHO aangepakt moet worden, want president Trump schrapte de bijdrage van de VS. Die 115 miljoen dollar was goed voor bijna een kwart van de vaste bijdragen.

Jan Orbie: Een aantal internationale instellingen zoals IMF (Internationaal Muntfonds) en WTO (Wereldhandelsorganisatie) zijn misschien minder nodig. Terwijl andere net belangrijker zijn, zoals de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie), ook al heeft die al langer te weinig budget en te weinig capaciteit. Het is veelzeggend en bedenkelijk dat de WHO zich moet laten financieren door Bill Gates en de FIFA. De verzwakking van de WHO was dus al langer bezig en wordt, zoals zoveel onder corona, verscherpt.

Voor mij is het belangrijkste dat de wereld gaat investeren in gezondheid, personeel en onderzoek. Als elk land dat al doet, dan is de meerkost voor internationale coördinatie – wat uiteindelijk is wat de WHO nu doet – niet zo erg hoog. De vraag is dus niet of we de WHO nodig hebben, wel hoeveel we in gezondheid investeren.

‘Internationale instellingen mogen geen fetisj zijn. Ze zijn niet altijd per se beter, het hangt er van af wat ze doen.’

Zeg je dan dat we zonder de WHO kunnen?

Jan Orbie: Radicaal doorgetrokken: ja. Maar dat betekent ook dat we intensief moeten coördineren op een andere manier. Onderzoek naar remedies moet gecoördineerd worden.

Maar zowel binnen de academische wereld als de farmawereld is de concurrentie keihard. Coördinatie is allesbehalve vanzelfsprekend.

Jan Orbie: Patenten zijn inderdaad een deel van het probleem, maar daarover heeft de WHO nu ook niets te zeggen. Terwijl het universele recht op basisgezondheidszorg in VN-verdragen gegoten kan worden, daarvoor heb je de WHO niet nodig. Opnieuw: de WHO was al zwak, de effecten van de verdere verzwakking zijn dan ook niet zo zwaar.

Onderschat je het belang van internationale instellingen niet? Nogal wat waarnemers vrezen dat er één zaak erger is dan de Wereldhandelsorganisatie (WTO): een geblokkeerde Wereldhandelsorganisatie. Want kleine of arme landen hebben niet de kracht om goede bilaterale akkoorden af te sluiten.

Jan Orbie: Internationale instellingen mogen geen fetisj zijn. Ze zijn niet altijd per se beter, het hangt er van af wat ze doen. De WTO werd fel bekritiseerd door ontwikkelingslanden, omdat ze niet nog verder wilden gaan in liberalisering en privatisering. Toch werd het hen door de strot geramd. Het cynische is dat die aanpak nu misschien nog minder slecht is dan bilaterale akkoorden. Toch is dat geen reden om voor de WTO te gaan pleiten.

Er zijn internationale organisaties die werken rond thema’s waarin de winst van de ene ook de winst van de andere is, zoals het geval is bij gezondheid. Dat geldt niet in het geval van handel, waar veel meer ongelijkheid speelt.

Kan jij je een wereld voorstellen zonder die internationale instellingen?

Els Hertogen: Ik kan me geen wereld voorstellen zonder dat er coördinerende opdrachten worden opgenomen. Als dat gevrijwaard wordt, kan je eventueel meer naar regionale samenwerking gaan, of naar coalitions of the willing. Maar zonder internationale platformen vrees ik dat de minder economisch of militair machtige landen ertussenuit vallen.

De vraag is met welke opdracht ze werken en hoe macht er vorm in krijgt. Kijk naar de WTO, waar de opkomst van China en India toch een serieuze impact heeft gehad. Voor ons is de vraag altijd: welke stem krijgen ontwikkelingslanden in die instellingen?

Machtsverschillen keren ten voordele van de zwakkere spelers lijkt niet per se makkelijker zonder de huidige instellingen.

Jan Orbie: Dat is inderdaad de vrees voor die meer geopolitieke wereldorde. Die zag je ook al aan het werk toen China en een aantal landen uit het Zuiden tegenover de westerse landen stonden bij de verkiezing van de huidige directeur van de WHO. Nog in de WHO bikkelen de VS en China om de toetreding van Taiwan. Het is dus allemaal erg geopolitiek geworden.

Els Hertogen: Dat het politiek is, is niet zo erg. De voorbije jaren werden veel mondiale problemen erg technisch benaderd, terwijl ze draaien om politieke keuzes. Je moet kiézen om in gezondheid te investeren. Dus politiek is niet het probleem, wel hoe zorgen we dat landen met minder macht meer te zeggen krijgen. Ik denk dat die landen moeten kijken hoe ze coalities kunnen vormen en wat sterker staan. Want er zijn problemen die alleen samen en in dialoog opgelost kunnen worden.

© Arne Focketyn

© Arne Focketyn

De afgelopen jaren werden de duurzame ontwikkelingsdoelen (sdg’s) naar voren geschoven als een sociaal en ecologisch kader om richting te geven aan internationale samenwerking én nationale politiek. Overleven de sdg’s de pandemie?

Els Hertogen: Ook hier verscherpt de coronacrisis de kritiek en de moeilijkheden die er al waren. De sdg’s werken niet in een crisis. En ze hebben er ook niet voor gezorgd dat we als samenleving beter gewapend waren voor zo’n crisis. Dat neemt niet weg dat het narratief dat vanuit dit kader ontwikkeld werd, blijvend waardevol is: dat ontwikkeling een universele opdracht is, dat de sociale en ecologische agenda met elkaar verbonden zijn, dat ongelijkheid aangepakt moet worden…

‘Het is opletten dat deze crisis geen excuus wordt om te verklaren waarom er zo weinig gerealiseerd is van de sdg’s.’

Wat ik het meeste mis bij de sdg’s is de afwezigheid van het mensenrechtenkader, omdat dat een betere hefboom geeft. De coronacrisis maakt heel duidelijk hoe cruciaal toegang tot schoon water, tot gezondheidszorg en tot onderwijs is. Het recht daarop is geen zaak voor over tien jaar, dat kan je vandaag opeisen.

Maar dat kan je dus al meer dan zeventig jaar, zonder dat het armoede, honger of ongelijkheid uit de wereld gebannen heeft.

Els Hertogen: Er is wel vooruitgang geboekt. Maar het is inderdaad wel schrijnend dat nog altijd zoveel mensen in armoede moeten leven, dat de ongelijkheid zo groot, dat toegang tot water zo problematisch blijft. Toch is het mensenrechtenkader wellicht het beste kader om er iets aan te doen, en moeten we vanuit het middenveld wellicht meer de sociaal-economische rechten opeisen en de afdwingbaarheid meer op tafel leggen.

Jan Orbie: Om te beginnen: de sdg’s zijn niet bedoeld als een crisisinstrument. Dus als ze niet werken tegen de huidige crisis is dat geen verwijt aan de VN. Waar we wel voor moeten uitkijken, is dat deze crisis in september misschien aangegrepen wordt als makkelijk excuus om te verklaren waarom er zo weinig gerealiseerd is.

Het probleem met de sdg’s is eerder dat ze niét het nieuwe paradigma brengen, zoals wel vaak geclaimd. De mensenrechten bestonden al lang, het VN-Verdrag over Culturele, Economische en Sociale Rechten dateert van 1966, je had de Nieuwe Internationale Economische Orde… Dat klinkt nu allemaal heel ouderwets en we kunnen dat wellicht niet zomaar van onder het stof halen. Maar die verdragen waren nog ambitieuzer dan de vrijblijvende politieke engagementen van de sdg’s.

Nieuw is de klemtoon op de samenhang tussen sociale en ecologische thema’s. Het is de culminatie van een internationaal denkproces dat startte op de VN-top in Rio in 1992.

Jan Orbie: Toch vinden de sdg’s het warm water opnieuw uit. In de ontwikkelingsindustrie komen we makkelijk met nieuwe termen en nieuwe perspectieven, zonder de continuïteit te zien. De sdg’s bevatten 17 doelstellingen en 169 targets, maar zeggen bijna niets over handel, mensenrechten of migratie.

Dat is mijn probleem met sdg’s: niet wat er allemaal in staat, maar wat er ontbreekt en daardoor impliciet gelegitimeerd wordt. De sdg’s zien bijvoorbeeld geen probleem in vrijhandel, terwijl we in de huidige crisis zien dat dit leidt tot het annuleren van bestellingen in de textielindustrie in Bangladesh zonder dat we er iets aan kunnen doen.

Dat doet een cruciale vraag stellen: hoe kunnen internationale afspraken afgedwongen worden?

Els Hertogen: Ik geloof in internationale instellingen en pleit dus voor afdwingbare maatregelen, bijvoorbeeld over bedrijven en mensenrechten. We zijn nu eenmaal gemondialiseerd. Ik zie ons daar nog niet meteen op terugkeren, en dat betekent dat je bindende kaders nodig hebt. Dat kan met andere actoren dan naties, bijvoorbeeld steden.

Jan Orbie: Is de afdwingbaarheidsvraag wel de goede vraag? Moeten we een consensus willen die vervolgens afdwingbaar is? Diversiteit is ook een waarde. Er zijn verschillende, legitieme visies in de wereld over hoe het goede leven eruit ziet. Vanuit Europa hebben we te vaak de fout gemaakt te denken dat onze visie de beste is, en dat we die dus mondiaal moeten kunnen afdwingen.

Dankzij deze crisis zullen we wat meer bescheidenheid aan de dag moeten leggen. Idem voor de discussies over racisme en dekolonisering. Idem voor het responsabiliseren van onze bedrijven voor mensenrechtenschendingen. Idem voor schuldkwijtscheldingen of herstelbetalingen. Idem voor beslissingsmacht in de Wereldbank. Dat zijn zaken die we zélf kunnen doen zonder dat we zaken elders moeten afdwingen. Het is ook een benadering die ons geloofwaardiger zou maken dan we vandaag zijn.

Kan je ook zeggen: die benadering is belangrijker dan wat we kennen als ontwikkelingssamenwerking, die toch sterk op hulp blijft steunen?

Els Hertogen: Ik vind dat te kort door de bocht. Ontwikkelingssamenwerking is een hefboom – slechts een hefboom, maar wel een die nodig blijft zolang er mazen in het vangnet zijn. Schuldverlichting, rechtvaardige fiscaliteit, klimaatbeleid: dat zijn de cruciale terreinen voor internationale solidariteit.

Intussen is het belangrijk dat ontwikkelingssamenwerking gestoeld wordt op noden, een gedeelde agenda, op de erkenning dat het herverdelen van middelen een politieke keuze is. Ook de keuze om te investeren in gezondheidszorg, onderwijs of sociale bescherming is heel politiek.

Het blijft wel belangrijk om te zoeken naar de krachtige stemmen in de samenleving, die weinig ruimte krijgen maar wel vechten voor rechtvaardigheid in eigen land. Die krachten moeten we versterken met financiële middelen. Maar er is veel meer nodig dan dat, dat is duidelijk.