Het Afghaans parlement werd op 22 juni aangevallen door de Taliban tijdens de stemming over de nieuwe minister van Defensie. Minstens achttien mensen zouden gewond geraakt zijn. MO* publiceerde eerder dit jaar al dit interview met de voorgedragen kandidaat, Masoom Stanekzai.
Het conflict in Afghanistan is niet Afghaans, maar wordt ons nu al bijna veertig jaar opgedrongen door buitenlandse machten en buitenlandse strijders. Dat moet stoppen’, zegt de uiterst diplomatische Mohammed Masoom Stanekzai tijdens het lange gesprek dat ik exact een maand geleden met hem had op het hoofdkwartier van de Hoge Vredesraad, hartje Kaboel.
Masoom Stanekzai overleefde al drie zelfmoordaanslagen: ‘Zij zijn Afghanen en wij zijn Afghanen. Wij kennen elkaar.’
Stanekzai is op dat moment voorzitter van die Hoge Raad, als opvolger van Burhanuddin Rabbani, die in 2011 gedood werd bij een zelfmoordaanslag. Stanekzai was op dat moment ook in het gebouw. Hij overleefde trouwens al drie zelfmoordaanslagen door de Taliban. Op de vraag hoe hij er in slaagt om ondanks die aanslagen toch het voortouw te nemen om tot vredesgesprekken te komen met zijn belagers, antwoordt hij: ‘Zij zijn Afghanen en wij zijn Afghanen. Wij kennen elkaar. Voor mij telt de toekomst van het land, van de kinderen, hun vaders en moeders, onze gezamenlijke toekomst. Als ik daarvoor iets kan betekenen, dan kan ik die mogelijkheid niet afwijzen. Zelfs als kost ze mij het leven.’
Als ik antwoord dat het ook wat minder politiek mag, glimlacht hij en gaat hij verder: ‘De waarheid heeft vele facetten en de vergissingen van het verleden werden aan alle kanten van het conflict begaan. Wat we vandaag moeten doen, is die fouten erkennen en de wonden van het verleden helen. Als we samen kunnen zorgen voor een einde aan de bezetting, als we samen de belangen van Afghanistan en van de islam kunnen verdedigen: waarom niet?’
Voorzichtige stappen
Het kantoor van Masoom Stanekzai op de Hoge Vredesraad is goed ingericht. En goed bevolkt. Het kwartiertje wachten levert handdrukken op van een zestal adviseurs of andere vertrouwelingen –allemaal strak in het pak, slechts een van hen draagt een meer klassieke kurta shalwar, maar ook die is driedelig en scherp gestreken.
Als Stanekzai binnenkomt, wordt eerst in het Pasjtoe gesproken over het gerucht van de ochtend, dat de nummer twee van de Taliban in de stad zou zijn. Het gerucht drijft op de hoop dat de vredesgesprekken echt zouden beginnen –een hoop die tastbaar was in de straten van Kaboel, gekoppeld aan de cynische overtuiging dat het toch weer niets zou worden. Stanekzai ontkent formeel, zegt mijn vertaler later: er is geen topvertegenwoordiger van de Taliban in Kaboel, maar dat betekent niet dat de hoop op gesprekken, onderhandelingen en compromissen opgegeven is. Integendeel.
‘De Afghanen zijn het conflict beu. Iedereen wil positief nieuws na bijna veertig jaar van oorlog en geweld.’
Eenmaal dat gerucht uit de wereld geholpen, gaat Masoom Stanekzai in feilloos Engels verder met mij. ‘De Afghanen zijn het conflict beu. Iedereen wil positief nieuws na bijna veertig jaar van oorlog en geweld. Dat begrijp ik. Maar het zou onverstandig zijn om op dit moment veel te communiceren over de stappen die gezet worden. Het enige wat ik kan bevestigen, is dàt er stappen gezet worden.’
Twee weken later blijken dat niet helemaal loze woorden. In Qatar vindt dan een tweedaagse conferentie plaats –die onder geen beding vredesgesprekken of onderhandelingen genoemd mag worden- waaraan zowel vertegenwoordigers van de regering, van de Hoge Vredesraad, van het Afghaanse middenveld als van de Afghaanse Taliban deelnemen.’
‘De Taliban-delegatie wordt trouwens geleid door Sher Muhamad Abbas Stanekzai –geen wonder dat Masoom Stanekzai zegt: ‘Wij kennen elkaar, we zijn allemaal Afghanen.’
De buurlanden zijn cruciaal
Cruciaal om vredesgesprekken mogelijk te maken en te laten lukken, zegt Masoom Stanekzai, is het engagment van alle buurlanden en van alle buitenlanden die hun conflicten al decennia op Afghaans grondgebied uitvechten. ‘De huidige regering zet prioritair in op goede relaties met Pakistan, Iran, China, de Centraal-Aziatische republieken en India. Zij moeten zorgen dat er in en rond Afghanistan stabiliteit ontstaat.’
‘Pakistaanse leiders geven onomwonden toe dat ze steun gegeven hebben aan de Taliban en hun opstand in Afghanistan’
De aanpak van huidige president Ashraf Ghani draagt de goedkeuring weg van Stanekzai. ‘Hij verwijt Pakistan niet voortdurend dat het land de Taliban steunt, maar probeert de politieke en vooral de militaire machthebbers van het oostelijke buurland over te halen tot reële samenwerking tegen de plaag van het terrorisme en extremisme.’
Betekent dat ook dat de regering in Kaboel gelooft dat de steun voor de Taliban opgehouden is? ‘Wij hoeven Pakistan niet te analyseren, dat doen ze zelf wel. De voorbije weken hebben zowel voormalig dictator Musharraf als voormalig stafchef van het leger Durrani in aparte interviews onomwonden toegegeven dat ze dubbel spel gespeeld hebben’
‘Dat deden ze door enerzijds samen te werken met de westerse coalitie in Afghanistan én tegelijk steun te geven aan de Taliban en hun opstand in Afghanistan. Maar wat nu telt is wat de toekomst kan brengen. En die toekomst verplicht ons om samen te werken met Pakistan.’
Masoom Stanekzai erkent wel dat die regionale benadering maar kans maakt op slagen als er eerst binnen de eigen, Afghaanse regering een vorm van functioneel overleg en samenwerking ontstaat. Dat is niet vanzelfspreken met twee rivalen –president Ashraf Ghani en regerings-ceo Abdullah Abdullah- die elkaar het licht in de ogen niet lijken te gunnen. Maar Stanekzai lijkt de deugd van het politieke optimisme goed onder de knie te hebben. Hij gelooft dat de regering van nationale eenheid zal functioneren. ‘Spoedig’, voegt hij eraan toe.
Nu of nooit
Een andere grote bedreiging voor een eventueel vredesproces in Afghanistan wordt gevormd door de buitenlandse strijders. Zij strijden vanuit een heel andere ideologische overtuiging dan de Taliban, die volgens Stanekzai op de eerste plaats nationalisten zijn: mannen die van hun land en hun tradities houden. Dat nationalisme is het platform waarop regering en opstandelingen elkaar kunnen treffen.
De Oezbeken, Arabieren, Tsjetsjenen en Oeigoeren die vanuit de Pakistaanse stammengebieden het Afghaanse noorden infiltreren en dit jaar uitdrukkelijker aanwezig zijn dan enkele jaren geleden –toen ze nog helemaal met rust gelaten werden in Pakistan- kunnen dat gesprek “onder Afghanen” echter verstoren.
‘Als de Taliban nu nog niet bereid zijn om rond de tafel te komen zitten, dan zijn ze niet ernstig.’
Het nationalisme van de Taliban maakt het tegelijk ook moeilijk of misschien onmogelijk om tot onderhandelingen met de regering te komen zo lang de westerse militaire aanwezigheid duurt, merk ik op. Op dat moment was duidelijk dat de 10.000 Navo-militairen zeker tot eind 2016 zouden blijven. Recent werd bevestigd dat die Navo-aanwezigheid nog veel langer zal duren.
‘Laat ons wel wezen’, riposteert Stanekzai: ‘Een dik jaar geleden waren er nog meer dan 150.000 buitenlandse militairen in Afghanistan, vandaag zijn het er ongeveer 10.000. In de meeste provincies en op de meeste basissen zal je geen buitenlanders meer vinden. Eigenlijk kunnen de Taliban gerust zeggen dat 80 procent van hun voorwaarden om te praten al vervuld zijn. Als ze nu nog niet bereid zijn om rond de tafel te komen zitten, dan zijn ze niet ernstig.’
Niet tweemaal door dezelfde slang gebeten
‘Er is een Afghaans gezegde dat zegt: zorg dat je niet tweemaal door dezelfde slang gebeten wordt.’ Met dat beeld verwijst Masoom Stanekzai naar de nachtmerrie van elke Afghaan of waarnemer: de herhaling van de verwoestende burgeroorlog in de jaren negentig na de terugtrekking van de Sovjet-Unie en de val van de regering Najibullah.
‘De bezetters trekken zich terug, we mogen niet opnieuw de vergissing begaan om die kans tot nationale samenwerking te verspelen en mekaar te bevechten tot de dood. Het is de interne chaos die toen de buurlanden aangezet heeft om tussen te komen.’
‘Het is tegen alle regels van de islam om te blijven vechten en doden als er een logische en rationele weg naar een oplossing bestaat.’
Stanekzai gelooft wel dat de regering de beste troeven heeft om die nationale dialoog te sturen. ‘De strijd van de opstandelingen richt zich nu uiteraard veel minder tegen de buitenlandse troepen en speelt zich veel meer af in de openbare ruimte. Daardoor vallen er steeds meer burgerslachtoffers. Ik ben er zeker van dat de Taliban daardoor geïsoleerd worden en dat de bevolking zich tegen hen zal keren.’
‘Trouwens’, concludeert Masoom Stanekzai, ‘het is tegen alle regels van de islam om te blijven vechten en doden als er een logische en rationele weg naar een oplossing bestaat.’ En die mogelijkheid bestaat dus volgens de man die nu voorgedragen wordt als mogelijk nieuwe minister dan Defensie. Hij zal dan niet langer de man zijn die de hoop op vredesgesprekken moet belichamen, maar die het militaire antwoord op de toegenomen strijd van de opstandelingen moet mogelijk maken.
De lange weg naar de benoeming
Of Momammed Masoom Stanekzai ook echt minister van Defensie zal worden, hangt op de eerste plaats af van de Wolesi Jirga, het lagerhuis in het Afghaanse parlement. Die moet elke ministerkandidatuur goedkeuren. Kort na de aankondiging van de voordracht van Stanekzai zorgde de belangrijkste politieke partij in de coalitie rond Abdullah Abdullah alvast voor een duidelijk –negatief- signaal.
Als de fractie van Abdullah Abdullah niet achter de voordracht van Stanekzai staat, eindigt deze voordracht wellicht waar ook de vorige eindigde: in de vuilnisbak
Het dienstdoende hoofd van de Jamiat-e-Islami, Mohammad Atta Noor, noemde de voordracht een historische vergissing en omschreef Masoom Stanekzai als ‘de moordenaar van Burhanuddin Rabbani’, zijn voorganger als hoofd van de Hoge Vredesraad. Die scherpe uitlating kan minstens gelezen worden als een teken dat de voordracht niet de volle steun heeft van de fractie van Abdullah Abdullah in de regering. Als dat klopt, eindigt deze voordracht wellicht waar ook de vorige eindigde: in de vuilnisbak.
Toen ik Mahmoud Saikal, een van de nauwste medewerkers van Abdullah Abdullah, vorige maand vroeg of Afghanistan het zich wel kon permitteren om zonder minister Defensie te zitten, als gevolg van machtsspelletjes binnen de regering “van nationale eenheid”, antwoordde Saikal: ‘We hebben een compromis aanvaard om het land voor chaos te behoeden, maar als dat akkoord geschonden wordt, zullen wij niet aarzelen om onze macht te laten gelden.’
Dit artikel verscheen eerder al op 21 mei en in de huidige versie op 22 juni 2015 en werd opnieuw gepubliceerd als onderdeel van de MO* Must Reads zomerreeks.