Zaterdaginterview
‘Verwacht geen mirakel op de klimaatconferentie van Parijs’
Dat het klimaat opwarmt, valt zelfs hier in België niet langer te ontkennen. De noodzaak om tot een mondiaal akkoord te komen, is voor elk van de 195 landen die betrokken zijn bij de klimaatonderhandelingen onbetwist. Dat zei Christiana Figueres, voorzitster van de VN-Klimaatconventie (UNFCCC), die deze week het Europees Parlement toesprak. MO* vroeg haar welk soort akkoord we mogen verwachten op de klimaatconferentie in Parijs en waar ons dat zal brengen.
De Costaricaanse Figueres is een taaie tante. Na de dramatische klimaatconferentie van Kopenhagen in 2009, toen het geloof in dit onderhandelingsproces een absoluut dieptepunt had bereikt, nam zij de fakkel over van de Nederlander Ivo de Boer. Figueres is zich bewust van de historische verantwoordelijkheid die er op haar schouders rust.
Falen is voor haar geen optie. Luisteren en zoeken naar een common ground is wat haar drijft. ‘Uiteindelijk gaat het hier om een leerproces in planetair bestuur. Klimaat is een van de eerste en momenteel zeer confronterende thema’s, maar zo zullen er nog komen in de loop van de 21ste eeuw,’ vindt Figueres.
Welke vooruitgang is er de afgelopen zes jaar geboekt en welke elementen geven vandaag uitzicht op een akkoord?
Christiana Figueres: Er is de gewijzigde aanpak: in Kopenhagen werd er een top-down benadering gevolgd en werd er gekeken naar de inspanningen die nodig zijn om de opwarming niet boven de 2°C te laten stijgen. Intussen is er geopteerd voor een bottom-up benadering: elk land brengt in hoeveel het kan doen. Dat zijn de zogenaamde INDCs, de Intended Nationally Determined Contributions.
De afgelopen twee tot drie jaar is er ook geleidelijk aan het inzicht gegroeid dat in deze klimaatonderhandelingen het nationaal belang en het belang van de planeet geen tegengestelde of elkaar beconcurrerende belangen zijn en dat is een heel belangrijk inzicht. Men stelt gewoon experimenteel vast in het eigen land dat men alleen maar baat heeft bij een sterk klimaatbeleid, dat is zo van China tot de VS.
En tot slot is er ook een veel steviger regelgevend en wetgevend kader voor zo’n internationaal akkoord.
Hét grote discussiepunt in de vorige conferenties was steeds de concrete invulling van het principe “gezamenlijke maar verschillende verantwoordelijkheid”, dat vastgelegd is in de klimaatconventie. Is dat nu opgelost met die aanpak van onderuit?
‘Het akkoord is geen statisch gegeven maar een dynamisch proces voor de komende decennia.’
Christiana Figueres: Ten dele wel. Iedereen doet een inbreng, naargelang zijn eigen belangen en zijn eigen mogelijkheden maar gestuurd door de principes die vastgelegd zijn in de klimaatconventie.
Het valt niet te ontkennen dat er een historische verantwoordelijkheid is van de industrielanden. Dat is geen ideologie, dat is een fysieke realiteit. Dat onderscheid is algemeen aanvaard en voldoende aangetoond.
Op de klimaatconferentie van vorig jaar in Lima stelde de groep van Like Minded Developing Countries dat er een hemelsbreed verschil is tussen de rijke landen, de kolonisatoren, en de ontwikkelingslanden, de gekoloniseerden. Op dat moment leek er een onoverbrugbare kloof en het ontkennen zelf van het feit dat de wereld vandaag veranderd is.
Christiana Figueres: Ik zie geen kloof. Na Lima zijn er in de loop van dit jaar drie bijeenkomsten geweest en ik zie vooral een groeiende politieke wil. Er zijn wel grote en belangrijke verschillen en die moeten gerespecteerd worden. Er moet dus nog gezocht worden naar een gezamenlijke positie maar zowel in de gesprekken als in de evolutie van de tekst is het duidelijk dat het proces in één richting gaat en dat er de wil bestaat om tot dit gemeenschappelijk standpunt te komen.
Waar staat het onderhandelingsproces dan vandaag?
Christiana Figueres: De klimaatconferentie van Lima vorig jaar eindigde met de afspraak om alle verzuchtingen die op tafel waren gekomen, in een nieuw document samen te brengen. Dat is gebeurd op de bijeenkomst in Genève in februari. Die Genève-tekst van meer dan 80 pagina’s is een moeilijk leesbare tekst, een compilatie van alles wat belangrijk is voor 195 landen. Dat was het startpunt van dit jaar.
Onder leiding van de twee ondervoorzitters van de klimaatconferentie en de president van de COP zelf (Laurent Fabius, de Franse minister van Buitenlandse Zaken, n.v.d.r.) wordt daaruit nu een kortere, leesbare en begrijpbare tekst gedistilleerd waar de 195 landen zich in kunnen vinden, de tekst voor het wettelijk bindende akkoord.
In Parijs moeten we een tekst hebben die uit twee delen bestaat: het akkoord, en de uitvoeringsbesluiten. Begin oktober moet die ontwerptekst op tafel liggen en daar zal dan verder over gediscussieerd worden in de zogenaamde pre-COP van november, de laatste bijeenkomst voor de top van Parijs.
Kan u iets meer zeggen over de inhoud en de aard van het Parijs-akkoord?
Christiana Figueres: Je moet het akkoord zien als een structuur voor de langere termijn, om de inspanningen te coördineren van zowel de statelijke als de niet-statelijke actoren. Het is geen statisch gegeven maar een dynamisch proces voor de komende decennia. Je moet het zien als een “bijproduct” van de conventie, voor de lange termijn. Dat akkoord moet ook de stimuli omschrijven, de regels, hoe transparantie zal gegarandeerd worden, de tijdslijn, het stappenplan en de ankerpunten.
Daarnaast komen dan de uitvoeringsbesluiten, met instructies, procedures en modaliteiten voor de concrete toepassingen.
Het grote verschil met het Kyotoprotocol, dat nog doorloopt tot 2020, is dat dit akkoord toepasbaar zal zijn op alle landen. Er zullen geen verschillende categorieën meer zijn van industrielanden en ontwikkelingslanden. Dat betekent niet dat er geen verschillen meer zijn in de economieën van de 195 landen. Die zijn er en zullen er in de toekomst ook nog blijven. Vandaar dat dit akkoord ook geen specifieke manier oplegt aan landen hoe ze het akkoord moeten uitvoeren. Landen moeten dat zelf bepalen en aangeven. Dit principe van zelfbeschikking zit vervat in de zogenaamde INDCs, de nationaal vastgelegde intentieverklaringen.
In Lima is afgesproken dat de landen hun intenties voor klimaatinspanningen zouden aangeven tegen ten laatste september-oktober. Wat levert dit op tot vandaag?
Christiana Figueres: 62 landen hebben dat tot op vandaag gedaan. Die landen staan voor 70 procent van de emissies. Er zullen nog enkele bijkomen want oktober is de ultieme deadline voor het indienen van de INDCs. Tegen 1 november moet er dan een syntheserapport zijn dat die intentieverklaringen evalueert.
‘De som van de aangegeven INDCs, de intenties voor klimaatbeleid, volstaat niet om de opwarming onder de 2°C te houden.’
(Met veel nadruk en tot twee maal toe herhaalt ze het volgende) Het is gekend, het is geweten, het is fysiek een feit dat de som van de INDCs, ongeacht wat de inbreng nog zal zijn van de landen die hun engagement nog moeten ingeven, niet volstaat om de opwarming onder de 2°C te houden.
Dit moet duidelijk zijn en de publieke opinie mag hierin niet misleid worden: we gaan in Parijs geen mirakel doen.
We stevenen vandaag af op een opwarming van 4 tot 5 °C. Dat is de harde realiteit en de conferentie van Parijs kan geen wonderen doen.
Die INDCs zorgen er wel voor dat we definitief van koers veranderen ten opzichte van business as usual. Zonder dit proces en het punt dat we tot nu toe op weg naar Parijs al bereikt hebben, zouden we afstevenen op een opwarming van 4 tot 5°C tegen 2100. Met de INDCs, als die worden toegepast zoals ze nu worden ingediend, komen we tegen het einde van deze eeuw uit op een opwarming van 3°C.
Er is dus een wezenlijk verschil met waar we zouden gestaan hebben zonder dit proces. 4 of 5°C is absoluut onhoudbaar, onaanvaardbaar en onmogelijk.
3°C is niet aanvaardbaar en is nog heel moeilijk.
Laat men dan het ankerpunt van 2°C varen?
Christiana Figueres: Neen, het andere kenmerk van het Parijs-akkoord is dat het de INDCs als vertrekpunt neemt als eerste collectieve inspanning van alle landen. De meeste landen formuleren engagementen tot 2025, sommigen tot 2030. Op regelmatige basis – om de vijf of om de tien jaar- zullen de inspanningen herzien worden en opgetrokken worden, naargelang de mogelijkheden van de landen en de ontwikkelingen in technologie.
‘Wat er uit de bus zal komen in Parijs is de afspraak voor een proces dat stap voor stap vooruit gaat.’
Wat er uit de bus zal komen in Parijs is iets waarin het perspectief zit van een proces dat stap voor stap vooruit gaat en dat rekening houdt met de mogelijkheden van elk van de landen. Voor elk van de landen impliceert het nieuwe beleidsmaatregelen, nieuwe regelgeving, nieuwe financiële instrumenten, nieuwe relaties en kapitaalsverschuivingen.
Een ander heel belangrijk punt in dit akkoord is dat het voor de allereerste keer in dit onderhandelingsproces de inspanningen voor adaptatie zal gelijkstellen aan die voor mitigatie (het naar beneden halen van de CO2 uitstoot, waar het proces in overwegende mate op focuste, n.v.d.r.).
Het is immers een onmiskenbaar en tragisch feit dat de impact van de klimaatverandering er nu al is, vooral in de ontwikkelingslanden. Het is dus heel belangrijk dat die inspanningen worden meegerekend.
De erkenning dat die inspanningen voor adaptatie even belangrijk zijn als mitigatie, is een heel belangrijke stap in het onderhandelingsproces, vooral voor de ontwikkelingslanden.
U spreekt over een wettelijk bindend akkoord. Betekent dit dat landen die de doelstellingen niet halen, voor het gerecht kunnen gebracht worden?
Christiana Figueres: Neen. De ervaring met het Kyotoprotocol heeft geleerd dat dit niet werkt en dat het veel belangrijker is om te werken vanuit de wil tot transformatie van elk van de landen zelf. Niet vanuit een bestraffende mentaliteit maar vanuit een mentaliteit van samenwerking en stimuli. Je ziet ook al zo’n proces bezig van bilaterale samenwerkingen, zoals tussen Europa en China, tussen de VS en China, tussen Brazilië en Duitsland, tussen Europa en India. Die mentaliteit van samenwerking is in grote mate de basis waarop we het Parijsakkoord willen bouwen.
‘De ervaring van het Kyotoprotocol heeft geleerd dat een bestraffende aanpak niet werkt.’
Een ander heikel punt is de financiering. Is daar vooruitgang in geboekt?
Christiana Figueres: Dat blijft nog een complex en kritiek thema, omdat het niet gaat over één specifieke bron of type of formule. Het is een zeer gedecentraliseerde inspanning en dat is een goed ding omdat het tegelijk de transformatie weerspiegelt die er aan de gang is in de globale economie en in de financiële structuur. Het is een warboel maar een zeer constructieve warboel. Moesten we die financiering zoeken vanuit één enkele bron, zou dit sowieso onvoldoende zijn.
Het gaat vandaag om verschuivingen in publieke financiering, private financiering, ontwikkelingsfondsen, kapitaalsverschuivingen naar een lagekoolstofeconomie in de financiële wereld. Dat is volop bezig. Dat maakt ons werk moeilijker want we moeten proberen in kaart te brengen wat private en overheidsbanken doen, wat regeringen doen, wat ontwikkelingsbanken doen. Daar moet dan een robuust pakket van maatregelen uitkomen want dat is wat de ontwikkelingslanden vragen: een extreem robuuste financiering. In dit proces aanvaarden immers de rijke landen dat de arme landen moeten ontwikkelen, en dat de toekomstige generaties en die twee miljard die er nog extra aankomt, ook ontwikkelingskansen krijgen.
De rijke landen stellen daarbij wel: “Je kan die ontwikkeling niet realiseren op dezelfde basis als wij gedaan hebben, namelijk door fossiele brandstoffen te verbranden. Het moet een ander ontwikkelingspad zijn.”
Het gaat dus om een heel nadrukkelijke eis van de ontwikkelingslanden, een eis die niet betwist wordt maar die een geweldige opdracht inhoudt. Eigenlijk gaat het over een nieuw sociaal contract voor de 21ste eeuw.
Heeft Europa nog een voortrekkersrol in dit proces?
Christiana Figueres: Europa is altijd een ambitieuze partner geweest. Er zijn nog ambitieuze landen, maar met minder mogelijkheden dan Europa om de transitie te maken naar een lage koolstofeconomie en economische groei te ontkoppelen van de uitstoot van CO2. Weinig landen kunnen vanuit de praktijk laten zien hoe zo’n lage koolstofeconomie eruit kan zien en hoe de omschakeling kan gerealiseerd worden. Europa kan dat. Het leiderschap van Europa situeert zich niet alleen op het vlak van de onderhandelingen maar ook in het aanleveren van concrete voorbeelden om de overstap waar te maken.
Het gaat allemaal erg traag, terwijl de opwarming zich razendsnel doorzet. Hoe kijkt u naar die tegengestelde tijdsschema’s?
Christiana Figueres: Ik zie dit proces als een leerschool waar de internationale gemeenschap van natiestaten oefent om deze wereld te besturen vanuit een planetair perspectief. De eerste grote en dringende uitdaging die de natiestaten en hun economieën nu gezamenlijk moeten aanpakken, is de klimaatopwarming maar dat zal niet de enige zijn. Vanaf Parijs zullen we deze aanpak ook nodig hebben voor andere problematieken gedurende de komende decennia.
‘Ik zie dit proces als een leerschool waar de internationale gemeenschap van natiestaten oefent om deze wereld te besturen vanuit een planetair perspectief.’
Als natiestaten hebben we in de vorige eeuw altijd gefocust op oplossingen binnen de eigen landsgrenzen. Maar we zijn er nog helemaal niet in getraind om oplossingen te zoeken en te bereiken op planetair vlak. Dat is veel moeilijker, maar het is wel de weg die we aan het opgaan zijn. Deze eeuw zal gekenmerkt worden door dit soort van uitdagingen.
Over dit leerproces van het zoeken naar planetaire oplossingen op de lange termijn zullen in de toekomst nog tal van boeken gepubliceerd worden en wetenschappelijk onderzoek verricht worden. Waar we nu over struikelen is precies het korte termijn denken en het denken binnen de eigen grenzen. En dat kan niet langer. Het klimaatprobleem vereist een globale oplossing gericht op de lange termijn. We hebben die vaardigheid nog niet onder de knie, maar de realiteit dwingt ons ertoe.
Wat kan dit proces bedreigen?
Christiana Figueres: De fixatie op de korte termijn.