Joseph Stiglitz: ‘Neoliberale EU verantwoordelijk voor meer ongelijkheid, onzekerheid én tragere groei’

Interview

We moeten economische regels herschrijven om fundamentele problemen aan te pakken

Joseph Stiglitz: ‘Neoliberale EU verantwoordelijk voor meer ongelijkheid, onzekerheid én tragere groei’

Joseph Stiglitz: ‘Neoliberale EU verantwoordelijk voor meer ongelijkheid, onzekerheid én tragere groei’
Joseph Stiglitz: ‘Neoliberale EU verantwoordelijk voor meer ongelijkheid, onzekerheid én tragere groei’

Europa heeft af te rekenen met diepgaande economische onzekerheid en stijgende sociale ongelijkheid. Dat komt door de manier waarop economische ideologie in wettelijke afspraken en instituten gegoten werd, zegt Nobelprijswinnaar Economie Joseph Stiglitz. Het is de hoogste tijd, vindt hij, om grondig in te grijpen.

CC Gie Goris (CC BY-NC 2.0)

CC Gie Goris (CC BY-NC 2.0)

Europa heeft af te rekenen met diepgaande economische onzekerheid en stijgende sociale ongelijkheid. Dat is geen detail, want het leidt tot politieke turbulenties zoals het continent die meer dan een halve eeuw niet gekend heeft. De EU heeft het voorbije decennium dan ook een arsenaal aan regels en afspraken in stelling gebracht om de economische en monetaire problemen aan te pakken, maar het is net de manier waarop economische ideologie in wettelijke afspraken en instituten gegoten werd, die verantwoordelijk is voor de problemen. Dat zegt Nobelprijswinnaar Economie Joseph Stiglitz. Het is de hoogste tijd, vindt hij, om grondig in te grijpen, al is dat in de Europese constructie allesbehalve vanzelfsprekend.

Joseph Stiglitz was op 21 maart in Brussel om het rapport Rewriting the Rules of the European Economy voor te stellen. Het rapport kwam er op initiatief van de sociaaldemocratische denkdank Foundation for European Progressive Studies, en werd uitgewerkt samen met meer dan vijftig auteurs uit de VS en de EU – waaronder Frank Vandenbroucke. Op zo’n 160 bladzijden analyseren de auteurs de regels en instellingen die de Europese economie bepalen, welke problemen ze veroorzaken en hoe een en ander beter kan, binnen de kaders van bestaande Europese verdragen.

Wie de onderliggende economische aannames van de Europese Unie wil begrijpen, zegt Stiglitz, moet ze terugplaatsen in de historische context waarin ze ontstaan en verankerd zijn. Hij verwijst daarmee niet naar de begindagen van de Europese constructie, maar naar de periode tussen het Verdrag van Maastricht (1992), de opbouw en lancering van de euro (rond de eeuwwisseling) en de uitbreiding naar het oosten (2004).

‘Dat was een moment van kapitalistisch triomfalisme’, schrijft Stiglitz in de inleiding van het rapport. Het geloof dat de markt altijd en op zichzelf volstond om voor iedereen vooruitgang en welvaart te produceren, woog zwaar door in de jaren na de val van de Berlijnse Muur en de implosie van de Sovjet-Unie. ‘Het enige dat staten moesten doen, was de uitgaven, de begrotingstekorten, de schulden en de inflatie onder strikte controle houden.’

‘De stelling dat de neoliberale economie mislukt in haar beloften is niet langer een voorspelling, maar een vaststelling, dat kunnen we na vier decennia wel met zekerheid zeggen’

Samen met de technologische doorbraken van de periode was er een rotsvast geloof dat we wisten hoe de economie sneller kon groeien en hoe iedereen daar mee van zou profiteren. Dat hele economische experiment bleek echter een mislukking. De financiële sector groeide in de VS van 2,5 procent van de economie naar 8 procent, met de belofte dat iedereen er beter van zou worden. In werkelijkheid produceerde die verandering meer ongelijkheid, meer onzekerheid én tragere groei. De stelling dat de neoliberale economie mislukt in haar beloften is niet langer een voorspelling, maar een vaststelling. Na vier decennia waarin we gegevens verzameld hebben, kunnen we dat wel met zekerheid zeggen.’

‘Het triomfalisme was misplaatst’, zegt Stiglitz, want: ‘Het was niet het kapitalisme dat overwon, het was het communisme dat verloor. Een onhoudbaar economisch systeem ging ten onder, maar de conclusie dat daarmee “de geschiedenis tot haar voltooiing kwam”, was onvoorstelbaar naïef – zeker als je er op terugkijkt vanuit 2019.’

Op de vraag waarom de banken na de crisis niet beter gereguleerd werden, antwoordt Stiglitz bijna cynisch: ‘We weten eigenlijk behoorlijk goed wat er gedaan moet worden om de financiële sector opnieuw in dienst van de economie en de samenleving te plaatsen, maar de belangen van de banken wegen nu eenmaal heel zwaar in dat debat. Een regulator in de VS vatte dat helder samen: “Zelfs als er niet meer ruimte is dan de ruimte tussen de muur en het behangpapier, volstaat dat voor de financiële sector om te werken in hun eigen voordeel”.’

De basis van de neoliberale economie werd gelegd in de Verenigde Staten, onder Reagan, zegt Stiglitz, maar werd mondiaal dominant in de decennia na de jaren 1980. ‘De manier waarop die ideologie vorm kreeg en impact had in Europa is veel moeilijker om te bestuderen dan in de Verenigde Staten’, zegt Stiglitz, ‘omdat het uiteindelijk toch nog altijd 28 nationale wetgevingen, geschiedenissen, wettelijke systemen en culturen zijn. Tegelijk is er toch sprake van een overkoepelende, macro-economische logica, zeker sinds de crisis van 2008. Het besparingsbeleid, de convergentiecriteria met twee procent inflatie, drie procent begrotingstekort, zestig procent schuldenratio, …’

‘Er is geen enkele stevige economische basis voor de twee procent inflatie, drie procent begrotingstekort, zestig procent schuldenratio, maar ze worden in Europa wel beleden als religie’

Die criteria, zegt Stiglitz, zijn uit de lucht geplukt. ‘Er is geen enkele stevige economische basis voor die cijfers, maar ze worden in Europa wel beleden als religie.’ Wat meer is: de regels die bedoeld waren om landen dichter naar elkaar toe te halen – en dat was nodig omdat anders een gemeenschappelijke munt niet kan werken – zorgden er in realiteit voor dat de lidstaten verder van elkaar wegdreven.’

De schrik voor inflatie, het eerste gebod in de Duitse geloofsbelijdenis voor de EU, werd onderbouwd met een van de basisbeginselen van de Europese eenmaking, namelijk dat de acties van de ene lidstaat geen schade mag berokkenen in de andere lidstaten. Er was, met andere woorden, een heel tastbare angst dat een uit de hand lopende inflatie in het ene land ook over de grens tot oncontroleerbare inflatie zou leiden. Maar, benadrukt Stiglitz, in de economische geschiedenis is er geen basis voor die inflatiefobie van de EU. Wat wél grensoverschrijdend werkt, is onvoldoende vraag. ‘Daardoor zie je dat het probleem in Europa vandaag niet inflatie is, maar werkloosheid.’

Stiglitz: ‘EU heeft zich geconcentreerd op groei en stabiliteit, maar gaf daarbij geen of veel te weinig aandacht aan tewerkstelling. Dat moet veranderen en werk moet bovenaan de agenda komen.’ Daarbij is ook veel meer aandacht nodig voor wat hij “place based policies” noemt: de erkenning dat je arbeid niet op dezelfde manier kan behandelen als kapitaal of goederen. ‘Want wie er van uit gaat dat mensen gewoon het werk moeten volgen, maakt abstractie van de sociale kost die samenhangt met verhuizen, alsof er geen sociaal kapitaal verloren gaat op die manier. Elk land, elke regio heeft eigen identiteiten en geschiedenissen, die niet verloren mogen gaan. Daar moet een economisch beleid ook rekening mee houden.’

Een ander terrein waarop de EU-aandacht voor grensoverschrijdende effecten terecht is, is dat van staatssteun. Het klopt, zegt Stiglitz, dat je onmogelijk een gelijk speelveld kan hebben binnen de Europese economie als het ene land staatssteun geeft en het andere niet. Maar vreemd genoeg, vindt Stiglitz, wordt er dan weer geen aandacht geschonken aan belastingsconcurrentie. ‘Als Ierland op het matje geroepen werd, dan was dat niet omdat het een belachelijk lage belastingvoet instelt op bedrijfswinsten – dat mag blijkbaar van de EU, ook al is dat expliciet bedoeld om andere lidstaten te beconcurreren – maar omdat het aan een bepaald bedrijf speciale gunsten verleend zou hebben. Die race to the tax bottom zet de EU serieus onder druk.’

‘Wie de schuld voor de crisis in de nek van de sociale bescherming schuift, heeft een politieke agenda en doet dat niet op basis van een economische analyse’

Toch ziet Stiglitz niet alleen problemen. ‘Een van de echt sterke punten van Europa, is het sociale model, de welvaartstaat. Zonder die welvaartstaat zou het Europa nog veel slechter vergaan zijn tijdens de eurocrisis. De ironie is dat een aantal politici en regeringsleiders die welvaartstaat net verantwoordelijk stellen voor de crisis. Nochtans bleven net de landen met de sterkste welvaartstaat gespaard van de crisis, die veroorzaakt werd door de financialisering van de neoliberale economie. Wie de schuld dus in de nek van de sociale bescherming schuift, heeft een politieke agenda en doet dat niet op basis van een economische analyse.’

De welvaartstaat moet niet afgebouwd, maar versterkt worden, vindt de Nobelprijswinnaar. En daar zijn naast evidente sociale, ook economische redenen voor. Die versterking moet wel gebeuren ‘vanuit het volle besef dat 2020 een heel andere tijd is met heel andere behoeften dan pakweg 1960. De carrières van mensen zijn bijlange niet meer zo stabiel als vroeger, bijvoorbeeld.’

Om sociale rechten en sociale bescherming centraal te houden in de manier waarop de economie de samenleving dient, moet heel nauw toegekeken worden op de manier waarop de onderhandelingen over lonen en arbeidsvoorwaarden verlopen, merkt Stiglitz op. ‘De mondialisering ondermijnde al de onderhandelingspositie van werkers, met name van ongeschoolde werkers, maar dat werd nog versterkt in heel wat landen door wijzigende wetten en regels over arbeidsoverleg.’ Hoe actueel dat is, blijkt uit het voornemen van onder andere de N-VA om het centraal loonoverleg af te bouwen en te vervangen door sectoraal of ondernemingsoverleg.

Joseph Stiglitz ging ook in op de problemen die specifiek gelinkt zijn met de euro, vooral sinds de crisis van 2008. Het is een thema dat hij eerder ook uitwerkte in het boek De euro. Hoe de gemeenschappelijke munt de toekomst van Europa bedreigt. ‘De euro is niet alleen een neoliberaal instrument, maar ook een instrument in een politiek streven naar een steeds nauwere unie. Maar door in een gemeenschappelijke munt te stappen, geeft een land de mogelijkheid op zijn interestvoet of wisselkoers aan te passen. Des te meer reden om ervoor te zorgen dat de constructie kan werken, en er dus de instellingen voor op te bouwen. Want als de eenheidsmunt faalt, zorgt hij niet voor meer, maar voor minder onderlinge solidariteit.’

‘De vraag is wanneer Duitsland ontwaakt en beseft dat er een existentieel probleem is voor de eurozone dat door de EU dat aangepakt moet worden’

‘Toen Griekenland in 2015 de euro dreigde te verlaten, was dat door de kleine omvang van de Griekse economie een relatief haalbaar probleem. Maar door de onderliggende problemen niet aan te pakken, muteren ze, als een kanker, en duiken opnieuw op in een grotere economie zoals Italië. De vraag is dus wanneer Duitsland ontwaakt en beseft dat er een existentieel probleem is voor de eurozone dat door de EU dat aangepakt moet worden.’

Het feit dat de EU Griekenland nooit de middelen gegeven heeft om uit zijn depressie te geraken en opnieuw groei te realiseren, creëerde ook heel andere, nieuwe kwetsbaarheden. ‘In die context kan je niet verwachten dat een land neen zegt als China langs komt met een pak geld. Idem voor Italië. Alleen zou niemand blind in zulke overeenkomsten mogen stappen. We hebben intussen al twee dramatische voorbeelden van landen die te snel Chinees geld aangenomen hebben. In Sri Lanka moest een haven overgedragen worden aan China omdat de schulden niet terugbetaald konden worden, en in Maleisië werd een groot deel van het geld gebruikt in corruptie en blijken de Chinezen niet bereid om de overeenkomst te heronderhandelen met de nieuwe regering. Dat zijn heel ernstige waarschuwingen.’