Laila Ben Allal: ‘Veel verhalen over het Midden-Oosten, maar te weinig journalistiek’
Laila Ben Allal werkt als journaliste voor CNN sinds 13 november 2015, de dag van de aanslagen in Parijs. Haar twee vuistregels voor berichtgeving over conflictregio’s en gewelddadige polarisering: luister naar de mensen en werk met lokale journalisten.
Laila Ben Allal speelde thuis voor de MO*lezing die op dinsdag 5 december plaatsvond in De Roma -al is “thuis” een vloeibaar begrip geworden sinds ze aan de slag ging voor CNN. Ze is afkomstig uit Borgerhout, maar woont in Luxemburg, of Londen, en is vaker onderweg dan op Antwerpse bodem. Haar journalistieke opdracht beperkt zich al lang niet meer tot Molenbeek en de radicalisering in West-Europa. Onlangs nog realiseerde ze een reportage over Raqqa, de voormalige “hoofdstad” van het IS-“kalifaat”.
© Brecht Goris
Hoe krijg je als journaliste zicht op wat waar en betrouwbaar is in extreem gepolariseerde of gewelddadige omgevingen, vroegen we haar in een kort video-interview vlak voor de MO*lezing.
‘Zonder lokale journalisten ben je eigenlijk niets.’
Laila Ben Allal: Wij besteden heel veel tijd aan research en werken met lokale contacten -in het geval van Raqqa zijn dat de mensen van Raqqa being slaughtered silently, mensen die sinds het begin van de oorlog nieuws brengen. Zij doen voor ons aan fact checking op het terrein en wij gaan aan de slag met de informatie die zij ons bezorgen. Zonder lokale journalisten ben je eigenlijk niets.
Er wordt veel te veel journalistiek bedreven vanuit zolderkamers. Men vindt een verhaal op Twitter en neemt dat over, voegt er een paar citaten aan toe van op Facebook en gebruikt beelden die niet geverifieerd werden. Dat levert wel verhalen op, maar geen journalistiek. Zodra wij met een verhaal aan de slag gaan, wordt ook de juridische dienst ingeschakeld, onder andere om te kijken naar de eventuele anonimiteit van de bronnen of de familie die ze eventueel nog hebben in conflictregio’s.
Welke reportage maakte je in Raqqa?
Laila Ben Allal: Een reportage over de vluchtelingen die sinds de val van Raqqa nog steeds vastzitten rond het stadscentrum, met de winter voor de deur. Dat brengen we via de verhalen van mensen en hun achtergrond. Dat hebben we de voorbije jaren veel te weinig gezien, want als er berichten kwamen vanuit Raqqa, dan gingen ze over IS en wat zij daar aanrichtten, maar veel te weinig over de manier waarop mensen overleefden.
Wat leert zo een reportage je over de manier waarop IS bestuurde en met macht omging?
Laila Ben Allal: Vanuit gesprekken met jihadstrijders, hun familie en gewone mensen kunnen we een beter beeld geven van wat het leve onder IS was. Die situatie blijkt gewelddadiger te zijn dan we tot nu toe hadden gezien. Dat is ook belangrijk voor potentiële strijders, die daardoor hun visie kunnen bijstellen. Als wij niet kunnen vertellen wat daar echt gebeurt, kunnen jongeren hier zich ook geen echt beeld vormen van het leven waarvoor zij eventueel zouden opteren.
Was het geweld vooral tegen vrouwen gericht?
Laila Ben Allal: Tegen vrouwen, tegen kinderen, tegen iedereen eigenlijk. Maar vrouwen worden extra in de gaten gehouden door de religieuze politie. Ik heb een jonge vrouw geïnterviewd wiens man opgehangen was door IS omdat hij weigerde zijn christelijke vrouw te verplichten om zich te bekeren. De weduwe is dan gevlucht, waarna haar huis ingenomen werd door Belgische, Saoedische, Egyptische, Tunesische en Marokkaanse IS-strijders.
Je doet dat journalistieke werk als vrouw. Voordeel of nadeel?
Laila Ben Allal: Je hebt makkelijker toegang tot deze verhalen, omdat vrouwen over het algemeen media niet vertrouwen. Het feit dat ik dat vertrouwen toch kreeg, vaak via voice notes over Whatsapp stelde me in staat hun verhalen toch naar buiten te brengen, ook al gold er een communicatieverbod. Dat leverde bij publicatie vaak wel bedreigingen op.
‘Wat wij kunnen doen, is investeren in research, in contacten ter plaatse’
Hoe kan je iets doen tegen het veralgemeende wantrouwen tegenover de media?
Laila Ben Allal: Als er ginder wantrouwen was tegenover ons, dan had dat alles te maken met het feit dat we als westerse media veel te laat zijn beginnen berichten over Raqqa, in feite pas van zodra “onze IS-strijders” daar aankwamen. Vervolgens was de focus vooral op IS, IS-strijders, hun kalifaat, maar niet op de mensen en wat zij meemaakten.
Wat wij kunnen doen, is investeren in research, in contacten ter plaatse. Want je kan in zulke situaties niet zomaar, zonder voorafgaande vertrouwensband, iemand vragen voor een interview.
De voorbije weken is er heel veel te doen geweest rond de CNN-reportage over slavenmarkten in Libië. Politici, hulporganisaties en journalisten wisten dat die realiteit bestond, maar blijkbaar zijn er beelden nodig om er echt een maatschappelijk debat rond te krijgen.
Laila Ben Allal: Als je de kans hebt om een dergelijk verhaal te maken, moet je dat zeker doen. Want als de verhalen niet getoond of verteld worden, bereik je het publiek en de overheden ook niet. Zonder die verhalen kunnen we het Europese beleid niet op de vingers tikken.
MO*talks op 13 december in Brussel
De collega die de reportage gemaakt heeft, is vier weken bezig geweest met voorbereiding en heeft drie weken ter plaatse gewerkt. Dat vraagt dus tijd, geld, research en vertrouwen.
Journalistiek blijft een zaak van tijd, middelen en professionaliteit?
Laila Ben Allal: Absoluut. Zonder tijd, professionaliteit en toewijding kan je niet aan dit soort verhalen beginnen.